De Duitsche vredesengel spreekt: ‘In het gevoel van de overwinning, die gij door uw dapperheid hebt behaald, heb ik den vijand een vredesaanbod gedaan... met Gods hulp hebben onze dappere troepen dezen toestand geschapen...... de heldendaden onzer duikbooten...... de geniale aanvoering en de heldhaftige daden onzer troepen...... de keizer gaf het bevel tot mobilisatie, dat hem door de Russische mobilisatie was afgedwongen...... ter verdediging van ons bestaan zijn wij destijds gedwongen naar de wapens te grijpen...... de heldendaden onzer legers...... de ons opgedrongen oorlog...... besloten tot het zegevierende einde voort te zetten...... in 1914 hebben onze vijanden de machtskwestie van den wereldoorlog gesteld, vandaag stellen wij de vredeskwestie der menschheid... de kalmte die onze uitwendige kracht, en de innerlijke kracht van ons rein geweten geeft...... vijanden, met vernietigings- en veroveringsplannen...... door de uittartingen en bedreigingen in 1914 gedwongen naar het zwaard te grijpen...... arglistige aanslagen...... voorwaarts stormend en overwinnend, de plannen van den vijand te schande gemaakt...... verdediging tegen een reeds lang beoogden en afgesproken aanval op haar voortbestaan...... verdedigingsoorlog tegen het vernietigingswerk der vijanden...... Het zal in de geheele wereldgeschiedenis zeker niet zijn voorgekomen, dat een overwinnende mogendheid den overwonnen tegenstander, voordat zij overgaat tot het volledig partij trekken van de overwinning, zoo grootmoedige en edelmoedige vredesaanbiedingen heeft gedaan...... enz.’
Plaats der handeling: een achterbuurt.
Personen: Kees en Hannes, twee vechtersbazen, even sterk.