| |
| |
| |
III. Oorlogs-rijmen.
1. De bloedgebeden.
(Verzoek van een Neutraal).
‘Men drukt ons het zwaard in de hand......
Gaat nu ter kerke, knielt neer voor God, en bidt om hulp voor ons dapper leger.’
Wilhelm, I.R.
‘Nooit is Engeland met zuiverder geweten ten strijde getrokken dan nu.’
Asquith.
‘De kerken in Londen en Parijs zijn vol van de geloovigen, die om de zege bidden.’
N.R.C.
‘Antwerpen heden zonder strijd bezet. Gode zij dank gebracht in diepen ootmoed voor dit heerlijk succes. Hem alleen zij de eer.’
Wilhelm, I.R.
...‘WOLFSKUILEN zijn kuilen, waarin puntige palen zijn geslagen, met de punt naar boven. Om hen aan het gezicht te onttrekken worden zij met takken belegd, en daarna met dunne zoden bedekt.’
Pioniervoorschrift voor de Infanterie.
Wij leven in een donkren tijd,
Want twee partijen zijn in strijd,
Die ik uit onpartijdigheid,
Den vrede minnen beide teer,
Zij zeggen 't zelven keer op keer,
Dus daaraan twijfelt niemand meer,
Zij plegen zich er evenzeer
- Terecht - op te beroemen.
En iedren dag stijgt, strijk en zet,
Tot Onzen Lieven Heer 't gebed
Van A en B, als een duet:
‘Wij trekken op, Heer, onbesmet,
Men drukt ons 't zwaard in handen!
O, God, wees met ons leed begaan,
Help ons den vijand te verslaan,
Op 't land en op den oceaan,
O, Heer! hoor onze beden aan,
| |
| |
Zoo wordt de slachting voorbereid.
En na het winnen van een strijd,
Zegt A: ‘slechts God zij dank gewijd!’
Tijgt vol van vrom' erkentlijkheid
Ter kerk, in diepen ootmoed;
En knielt, de handen vouwend, neer,
Al preevlend: ‘God alleen zij d' eer!
Het is 't besluit - dat blijkt alweer -
Van Onzen (‘onzen’) Lieven Heer,
Dat onze vijand dood moet.’
Maar B gevoelt zich martelaar,
En zegt: ‘Die A is een barbaar,
Hij zocht den krijg, die huichelaar!’
En A weer: ‘God, het is niet waar,
B lastert. 't Is verfoeilijk!’
Nu vraag 'k je. Is dat logica?
Kom, laat die race-in-'t-bidden na!
Het brengt geen voordeel, 't brengt geen schâ,
Je maakt het God maar moeilijk.
'k Wou, dat je allebei dit onthield:
God ziet op d' aard, waar 't menschdom krielt,
Millioenen A's ter neer geknield,
En evenzooveel B's, bezield
Met hoop op steun van Boven;
En A geeft God zijn eerewoord,
Dat hij slechts voor den Vrede moordt,
Voor de Beschaving, enzoovoort...
Als God van B nu 't zelfde hoort,
Wien moet Hij dan gelooven?
Daarom, Partijen, A en B,
Spreek ik nu ook een woordje mee,
Eenvoudigweg, en recht-door-zee,
Ik zeg het tegen alle-twee,
Omdat ik zoo neutraal ben;
Partijen, A en B dus, hoort
Naar mijn neutraal en nuchter woord,
Behartigt het en zegt het voort,
('k Hoop niet dat 't onzen Vrede stoort,
Pardon, dat 'k zoo brutaal ben!):
| |
| |
Rolt, Republiek en Keizerrijk,
Rolt, volkren, u in bloed en slijk,
Dat niets voor Hart of Rede wijk',
Wie 't sterkste is, die heeft gelijk!
Dat 's nu de wet van 't Leven.
Blijft uw beschavingsplicht bewust:
Vernietigt Kunst naar hartelust,
Kweekt armoe, hongersnood, gerust,
't Geweten maar in slaap gesust!
Het schouwspel is verheven;
Schiet, steekt en hakt en moordt en brandt,
Verminkt, vertrapt, schopt, schendt, ontmant,
Zweert ‘oog om oog, en tand om tand!’
En laat, ter eer van 't Vaderland,
Uw krijgsgeschreeuw weerklinken.
Verbrijzelt, decimeert, verkracht,
Werpt bommen uit den duisteren nacht,
Duikt, torpedeert, scheurt, spietst en slacht,
Laat weg en weide, grebb' en gracht
Van wond- en lijklucht stinken;
Vergiftigt stroom en beek en wel,
Spuit vochten, vlammend forsch en fel,
Roept Satan op tot metgezel,
Vraagt allen machten uit de Hel
Steeds nieuwe kwel-methoden;
Blaast gassen, vol van vuil venijn,
- Het laatste! Prima, extra-fijn! -
Dan zult gij wel tevreden zijn:
Zóó sterft uw vijand, dol van pijn,
Niet één, maar duizend dooden;
Pleegt woordbreuk zonder blik of blos,
Verwoest landouwen, beemd en bosch,
Verspreidt uw helsche mijnen los,
Graaft wolfskuil voor man en ros,
Bindt krijgers aan d' affuiten;
Zet huis en hof in vlammengloed,
Noemt razernij en moordlust ‘moed’,
Snuift óp de lijklucht! zwelgt in 't bloed,
Ik vind het allemaal mooi en goed......
Maar toe! laat God er buiten!
|
|