II. Politieke rijmen.
1. Wat moet mijn zoon worden?
Leiddraad bij de keuze van een ambt of betrekking.
De liberale zoon spreekt:
‘De schoonste vinding van den tijd is - niet 't blanco artikel,
Noch d'auto, noch d'electrisch', in 't geheel zelfs geen vehikel,
Noch vliegmachine, of bioscoop-met-grammophoon-er-bij,
Die vinding is... de Christelijk-historische partij.
't Zit zoo. Wanneer ik een of ander baantje in 't verschiet zie,
Dan denk ik dad'lijk aan d' onmisb'ren steun der coalitie.
Ik word niet Roomsch. Dat gaat me wel een beetje àl te ver.
En 'k word ook niet, dat snap je, antirevolutionair.
Dat is zoo boersch, zoo ‘witte dasch’. Dan kan ik niet meer meegaan,
Wanneer mijn vrienden naar de Schouwburg, Flora, of Carré gaan,
Dan mag ik 's Zondags niet meer voetbal, bridge of hockey spelen,
Dan moet ik tweemaal in de kerk me zitten te vervelen.
Neen. 'k Leen een bijbel van een vriend; die lees 'k zoo wat cursorisch,
'k Ga eens per maand ter kerk. Dan ben ik Christelijk-historisch.
Ik ben niet fel, ik kom niet in de hitte des gevechts,
Ik zorg dat 'k niemand aanstoot geef: ik word ‘gematigd rechts.’
Ik mag dan alles blijven doen, wat 'k deed in het verleden.
Mijn vrienden lachen mij niet uit. Ik blijf me netjes kleeden,
En 't is zoo erg niet, als 'k 's een ondeugend mopje tap.
Ik houd niet van muziek, en daarom steun 'k door lidmaatschap:
(Ik was nu lid van Toonkunst, waar ik toch nooit hene ging)
De Christelijke-Oratorium-Vereeniging.
'k Behoef niet door afwezigheid op 't voetbalveld te schitteren,
Ik mag naar bals gaan, 's Zondags tenn'sen, bridgen zelfs, en bitteren.
En 'k ben vol hoop op goed succes. De toekomst lacht mij tegen:
Nu kan 'k weer soll-citeeren met gegronde hoop op zegen!
‘Wat moet mijn jongen worden?’ vraagt een vader, categorisch,
Het antwoord is eenvoudig, dunkt me: ‘Christelijk-historisch.’
|
|