| |
16. Impôt unique.
Staatsrechtelijk-economisch rijm.
De Physiocraten verdedigden de leer van de ‘Impôt unique’: zij wilden alle belastingen vervangen door één enkele - Charivarius ook.
‘Het binnentreden in eene woning tegen den wil van den bewoner is niet geoorloofd’. Grondwet, art. 158.
Ja, de oorlog is verschriklijk,
En de tijd als lood zoo zwaar,
Droef, benauwend, onverkwiklijk,
Welhaast onverdraaglijk, maar -
Weet je, wat ik nog veel zwaarder,
Veel ellendiger, veel naarder?
Daar begint ie, Jantje of Pietje,
Weg is weer je rust en vree,
Want, als naaste buur, geniet je
Gratis van het goede mee:
Telkens weer dat zelfde stukkie,
Telkens weer die zelfde dreun,
Telkens weer dat zelfde stukkie,
Telkens weer die zelfde dreun......
Wat een wanhoop, wat een lijden!
Kind, je maakt me stapelgek!
Ongevraagd en onbescheiden,
Dring je door in mijn vertrek.
Telkens weer dat zelfde stukkie,
Telkens weer die zelfde dreun,
Telkens weer dat zelfde stukkie,
Telkens weer die zelfde dreun......
Vruchtloos zucht je, klaag je, mor je,
't Helpt niet of je protesteert,
Door die klanken-duikboot wor je
Rücksichtslos getorpedeerd:
Telkens weer dat zelfde stukkie,
Telkens weer die zelfde dreun,
| |
| |
Telkens weer dat zelfde stukkie,
Telkens weer die zelfde dreun......
In mijn huis wil ik regeeren,
Kan 'k dan niet uit mijn gebied
Neen! die helsche klanken niet!
Zoo doet dus dit kleine knaapje
Wat de Staat zelf niet vermag,
En zoo is het nietigst aapje
Sterker dan het Staatsgezag!
Och, mevrouwtje! Och, meneertje!
Hebt respect voor 't instrument!
Staakt de lessen - ik bezweer 't je,
Want je kind heeft geen talent.
Laat 'm liever leeren schilderen,
Is die kunst soms minder fraai?
Dan voorkom je het ‘verwilderen,’
En het maakt niet zoo'n lawaai.
‘Maar zijn leeraar prijst hem hooglijk,
Heusch, die ziet er wel wat in......’
Ja mevrouw, dat is best mooglijk,
Maar - de man heeft een gezin!
Zelfs al is hij nog zoo eerlijk:
De verwachting volgt den wensch,
Iedre leerling is begeerlijk -
Ook een leeraar is een mensch!
Eiglijk moet je meelij krijgen
Met het wicht, gekweld, geplaagd,
Door gestadig dringen, dreigen,
Naar het jengelblok gejaagd.
‘Weet je, dat je nog studeeren,
Jantje! nog studeeren moet?
Wanneer zal je toch eens leeren,
Dat je 't uit je eigen doet!’
‘Hè, 'k ben net zoo leuk aan 't lezen......’
't Is al weer gedaan, de pret!
‘Zal je nou gehoorzaam wezen?
Gauw: studeeren - of naar bed!’
En daar zit ie weer weemoedig
Op het klavecijn te slaan;
‘Ik vin wel,’ zegt Grootmoe goedig,
‘Jantje is vooruit gegaan.’
Rapper gaan de finkies, rapper,
| |
| |
Door geen aardsche macht gestuit,
Jantje rinkelt, klein maar dapper,
Telkens weer dat zelfde stukkie,
Telkens weer die zelfde dreun......
Telkens weer dat zelfde stukkie,
Telkens weer die zelfde dreun......
‘Hè, speel nou nog 's dat stukkie
Voor de jaardag van je pa!’
Jantje draait wat op zijn krukkie,
En hij denkt 's even na......
‘Nee, dat kan ik niet meer spelen,
En ik von d'r ook niks an.
Dit nog eens? 't Kan mijn niet schelen.’
‘Goed; Dan dit nog maar 's, Jan.’
Dan begint weer 't zelfde stukkie,
Weer die zelfde nare dreun
Weer dat griezelige stukkie,
Weer die liederlijke dreun......
En ik hoor 't weer binnen zweven
Heel die gruwel van mijn leven......
Wicht, je tingelt me pro-Duitsch!!
En ik wil u wel vertellen,
- 't Klinkt niet vrindlijk of beleefd -
Maar dat kan ik u voorspellen:
Als hij eens zijn vrijheid heeft,
En, ontgroeid aan moeders zorgen,
Kalm zijn eigen weg mag gaan,
Zult u 'm op een goeien morgen
Bij het rammelhout zien staan;
Al zijn notenboeken kwakt ie
En het klavecimbel smakt ie
Dicht - voor eeuwig. Met 'n vloek.
Want hij denkt aan al die uren,
Die hij weggesmeten heeft,
En 't zal heel wat jaren duren,
Voor hij u uw schuld vergeeft! -
Wie een huis gaat meubileeren
Voor zijn burgermans gezin,
Wàt ie daar ook kan ontberen -
| |
| |
Net zoo goed als kommen, kannen,
Tafels, stoelen, canapé's,
Schotels, borden, potten, pannen,
Vliegenkasten voor het vleesch,
Glazen, lepels, vorken, messen,
Hooikist, poetslap, emmer, tijl,
Kurketrekkers, inmaakflesschen,
Bezem, blik, en doek en dweil,
Voor de lampen lampekappen,
Voor elk venster een gordijn,
Matten, loopers op de trappen -
Moet er een piano zijn. -
Moch ik ooit minister worden,
Dan kwam hier d' ‘Impôt unique,’
Tegen die verwenschte horden,
Mateloos zou ik belasten,
Altijd zwaarder, altijd meer:
Die vervloekte jammerkasten......
Goden! daar begint het weer:
Telkens weer dat zelfde stukkie,
Telkens weer die zelfde dreun,
Telkens weer dat zelfde stukkie,
Telkens weer die zelfde dreun......
(Knip uit, arme lezer, en stuur aan je buren!)
|
|