| |
| |
| |
De Hugenoten.
[Bewerkt, voornamelijk, naar het werk: ‘De Hugenoten, hun lijden en strijden’, door P. Vergers.]
Met de eenvoudige verering van een onzichtbare God stelt de mensch zich moeilijk tevreden; innerlijke godsdienstzin, gepaard aan stille, nauwgezette plichtsbetrachting, is hem niet genoeg; hij zoekt naar iets zichtbaars en tastbaars dat zijn God min of meer vertegenwoordigt; hij maakt een beeld, hij maakt vertoon van pracht en praal in allerlei vorm; zo schept hij zelf het een of ander om zijn zucht naar iets bepaalds en bereikbaars te bevredigen, - en in deze uiterlijke dingen vindt hij tegelijkertijd iets waaraan hij zijn godsdienst kan binden, waarop hij zijn godsdienst kan afschuiven, wanneer hij wegen wil inslaan die van haar aanwijzingen afwijken In zijn schuldbesef en angst grijpt hij dan om zich heen naar middelen tot redding en weder-verzoening; hij vermenig-vuldigt plechtigheden en ceremoniën, hij vereert hout en steen, hij zoekt hulp bij zijn natuurgenoten of bij de doden, hij vermeerdert zielbezorgers en middelaars; - zijns gelijken verheft hij tot heiligen om als zodanig dienst te doen; hij moordt en slacht, hij doet de buitensporigste dingen, ja, niets laat hij ongedaan om uitkomst te zoeken.
Zo week ook de kerk van Christus gaandeweg af van Zijne reine leer; zij werd ook bezitster van rijke aardsche goederen; zij werd een grote wereldmarkt; dwaling en bederf slopen binnen.
Rome werd de hoofd- en zetelplaats van de kerk, - de Paus het hoofd daarvan. In strijd met de leer des Bijbels schreef de kerk de aanbidding der Maagd Maria voor en van een groot aantal heiligen; zij voerde beelden-dienst in en de mis of dagelijksch zoen-offer; heiligen werden als middelaars aangeroepen, geldzucht en heerschzucht kenmerkten de pausen, zedeloosheid onder priesters en monniken nam bij de dag toe. Het valt evenwel niet te ontkennen, dat het
| |
| |
Pausdom in die ruwe en barbaarsche tijden ook gewichtige diensten bewezen heeft: door zijne overheersching bleven de christenen verenigd en beschermd tegen de overmoed van vorsten en volkeren; de kloosters waren toevluchtsoorden voor vervolgden en kweekplaatsen van geleerdheid in tijden van domheid en onkunde; de landbouw werd door de monniken bevorderd.
Moeilijk is het te zeggen, wanneer de eerste stemmen opgingen tegen de genoemde misbruiken der kerk. St. Ambrosius, bisschop van Milaan in het jaar 397, verzette zich reeds tegen de afgoderij-achtige nieuwigheden der kerk. In de 7de eeuw trad Serenus te Marseille, in Frankrijk, daartegen op. In de 9de eeuw verhief Claude zijn stem te Turin in Italië; en talrijke Fransche geestelijken stemden met hem mee in de veroordeling van beeldendienst en heiligendienst, van ceremonies op de graften, van vasten, van het kloosterleven enz. Na een tijd van onverschilligheid en inslapen kwamen toen weer Savonarola, Johannes Huss, Hieronymus van Praag, Wickleff en anderen, tot eindelijk Luther, Melanchton, Calvijn en Zwingli zowat gelijktijdig opstonden in Duitschland en Zwitserland, met een krachtig protest.
Dewijl dit opstel de geschiedenis der Hugenoten beoogt, moeten wij onze aandacht nu meer in het bijzonder tot Frankrijk bepalen.
Wij zeggen bij ons, dat lijden het lot van ons volk is, en wij hebben ook wel reden om dit te zeggen; doch, wanneer wij een blik in de geschiedenis slaan, dan zien wij dat wij nog maar kinderen in het lijden zijn, bij ons voorgeslacht vergeleken.
De naam Hugenoot betekent eigenlijk spook: de hervormden waren gewoon in de nacht te vergaderen, op afgezonderde plaatsen; daarom werden zij door hun vijanden vergeleken bij een oude gestorven koning Hugo, van wie het volk vertelde, dat hij in de nacht spookte. Deze scheldnaam van Hugenoten werd de hervormden tot een eere-naam.
| |
| |
In het jaar 1501 werd koning Lodewijk de Twaalfde door de Roomsche geestelijken aangehitst om de Waldenzen te vervolgen. Deze menschen waren afkomstig uit Piémont in Italië. Sedert eeuwen hadden zij de dwalingen van de kerk reeds van zich afgestoten; en een groot aantal van hen waren naar het zuiden van Frankrijk getrokken, waar zij nu woonden. De koning begaf zich naar die streken om met eigen ogen te zien. Het gevolg was, dat hij orders gaf, die menschen met rust te laten. Verre van hen te willen vervolgen, was hij zó getroffen door hun deugd en arbeidzaamheid, dat hij de aanklacht aan stukken scheurde, terwijl hij ronduit verklaarde: ‘deze menschen zijn betere christenen dan wij.’ Maar de Roomschen rustten niet, en onder koning Frans de Eerste, die in 1515 aan de regering kwam, begon de eigenlijke vervolging.
Een leeraar van de hogeschool te Parijs, die eerst een trouwe dienstknecht van de Roomsche kerk was, verklaarde zich in 1512 openlijk tegen hare dwalingen. Zijn naam was Jacobus Lefèbre. Spoedig werd hij daarin gevolgd door zijn leerling Farel en door Briçonnet, die bisschop van de Roomsche kerk was te Meaux; ook Viret kwam er bij. Zij maakten een Fransche vertaling van de vier evangeliën en preekten in het openbaar. Hunne woorden vonden geredelijk ingang, vooral bij de werkende klassen. Maar de ontwaking drong overal door, tot in de kloosters, ja, tot in het paleis van de koning: de zuster des konings, Margaretha van Valois, nam de nieuwe leer aan en beschermde de predikers en volgers der hervorming. Renata, zuster van des konings vrouw, deed hetzelfde. Vreselijk was haar lijden ten gevolge daarvan; want haar man, de Hertog van Ferrara, dwong haar op wreedaardige wijze om tot de kerk van Rome terug te keren. Zij werd weggevoerd en in een afgelegen paleis opgesloten en hare kinderen werden haar ontnomen. Zij gaf toe, en in schijn althans keerde zij tot het Roomsche geloof terug.
Frans de Eerste was lichtzinnig van aard en gevoelde weinig voor geloofszaken; doch hij werd tot vervolging der
| |
| |
Hugenoten aangezet door zijn moeder Louize van Savoye en door de dweepzieke priesters.
Lambert, een bekeerde monnik, moest het land ontvluchten, zijne boeken werden verbrand. De Sorbonne, of hoge school te Parijs, verklaarde de leer van Luther voor godslasterlijk, beledigend en schandelijk, een leer welke met vuur en zwaard moest worden tegengegaan. Een kerkvergadering werd ook te Parijs gehouden, waarbij de Hugenoten beschuldigd werden van deelgenoten te zijn van eene verfoeielijke samenzwering. De ketters moesten uitgeroeid en in de gevangenis geworpen worden.
Jean le Clerc, een wolkammer van Meaux, plakt een briefje op de kerkdeur, waarin hij de Paus een antichrist noemde. Hij wordt gebrandmerkt met een gloeiend ijzer en publiek gegeseld; doch onmiddellijk daarop gaat hij een beeld verbrijzelen om de Roomschen te tonen, dat zulk een afgod niets vermag. Hiervoor sterft hij de martel-dood (1523); Pavannes werd levend verbrand (1524). Berguin, vriend en raadsman des konings, onderging hetzelfde lot in 1529. Jean Caturce, hoogleeraar in de rechten, werd als een ketter ter dood gebracht (1532).
In 1533 stierf Louize van Savoye, en Margaretha van Valois moedigde de hervorming weer sterk aan. Maar, door de Paus daartoe overgehaald, wierp de koning de Hugenoten bij getalen in de kerker en verbood de prediking van hun leer. De koning en zijn hof namen deel aan een grote publieke plechtigheid der Roomsche geestelijkheid. Op de zelfde dag werden zes Hugenoten publiek verbrand. De moedigsten onder hen had men eerst de tong uitgesneden, omdat men bij ondervinding wist, dat uit de vlammen dikwijls nog woorden gesproken werden die voor de kerk gevaarlijk waren.
Een koninklijk bevelschrift werd toen uitgevaardigd, waarbij de uitroeiing der ketters werd bevolen; wie een ketter ontdekte en aanklaagde, kreeg een vierde deel van zijn goederen.
| |
| |
In het jaar 1549 stierf Margaretha van Valois, de beschermster der Hugenoten. Haar dochter, Jeanne d'Albret, was van dezelfde geest als zij.
Pieter le Clerc, de broeder van Jean le Clerc, die vroeger al gedood werd, werd te Meaux gevangen genomen, terwijl hij in het geheim een godsdienstoefening leidde; 62 geloofsgenoten gingen met hem naar de gevangenis; 14 bracht men op de pijnbank, om hen door helsche pijnigingen te dwingen de namen van hunne vrienden te verraden; maar de grootste smarten konden hen hiertoe niet bewegen; zij werden toen alle 14 verbrand te Meaux, psalmzingende in de vlammen. Op dezelfde wijze sterft Aimond de la Boye te Bordeaux.
Wij hebben al gehoord van de Waldenzen in het zuiden van Frankrijk en hoe de vorige koning, Lodewijk de Twaalfde hen met rust liet. Dat zou nu met meer zo zijn. Gehoord hebbende van Luther en Calvijn, stelden zij zich met deze grote hervormers in betrekking, bevonden dat hun geloof met die leer overeenkwam, en lieten de bijbel in het Fransch drukken. Dat was te veel voor de priesters, en zij bewerkten het, dat in Nov. 1540 het volgende vonnis geveld werd door het parlement van Aix: Zeventien inwoners van Mirandol zullen levend verbrand worden; hunne vrouwen, kinderen, familie en bedienden zullen gevangen gezet of uit het rijk verbannen worden; de huizen van Mirandol zullen verbrand en met de grond gelijkt gemaakt worden; de bosschen uitgekapt, de vruchtboomen ontworteld en de hele plek onbewoonbaar gemaakt worden. Tegen dit onmenschelijke vonnis verhieven zelfs Roomschen hunne stem en zelfs een kardinaal (Sadoletus) was hun voorspraak bij de Paus.
De Waldenzen zelf dienden een smeek- en verzoekschrift bij de koning in. De koning wilde het vonnis terugtrekken, mits zij zich in drie maanden bekeerden. Daar dachten zij natuurlijk niet aan. Roomsche godgeleerden werden gezonden om hen te bekeren, doch daarbij werden drie dezer zendelingen tot het geloof der Hugenoten bekeerd. Er moest
| |
| |
wat anders bedacht worden: Men vertelde, dat de Hugenoten een aanslag op Marseille beoogden. Baron Oppeda, president van Aix, wist de koning te laten wijsmaken, dat het heil van zijn ziel afhankelijk was van het uitroeien der ketters, en de koning gaf bevel ‘dat door algehele ontvolking het land van al de ketters gezuiverd moest worden’. Laat een Roomsch-katholieke schrijver ons verhalen wat er toen gebeurde: ‘Twee en twintig steden of dorpen werden afgebrand en uitgemoord met een bijna voorbeeldeloze onmenschljjkheid; de ongelukkige inwoners, in de nacht overvallen en van rots tot rots vervolgd bij het schijnsel van de vlammen hunner woningen, ontkwamen dikwijls alleen aan de dood door het zwaard om op nog ellendiger wijze te sterven. De jammerkreten van grijsaards, vrouwen en kinderen vermurwden de harten der soldaten niet, maar scherpten nog hun moordlust. Vrijwillige overgave redde de mannen niet van de dood en de vrouwen niet van nog erger mishandelingen dan de dood.... te Cabrières vermoordden zij in koelen bloede meer dan 700 mannen... De vrouwen werden opgesloten in een schuur, welke toen in brand werd gestoken; wie door de vensters wilden ontsnappen, werden met zwaarden en pieken teruggedreven. ... Volgens de letter van het vonnis werden de huizen afgebroken, de bosschen uitgekapt, de vruchtbomen ontworteld en de eenmaal zo vruchtbare en volkrijke streek in een woestenij veranderd.’
Gekweld door onrust en gewetenspijniging, zijn dienaren de schuld gevende van de vreselijke moord, zijn zoon en opvolger gelastende om het vergoten bloed zijner trouwe onderdanen te wreken, zoo stierf koning Frans de Eerste (1547), nadat hij te laat bevonden had, dat hij belogen en bedrogen was ten opzichte van zijn Hugenoten onderdanen.
De nieuwe koning, Hendrik de Twede, was hoegenaamd geen verbetering op zijn vader. Hij was gehuwd bovendien met Catharina de Medicis, een van de slechtste en bloeddorstigste vrouwen die men zich kan voorstellen. Vier
| |
| |
partijen betwistten elkander de voorrang aan het hof van de koning. Onder dezen hadden twee broeders Guise zich de grootste invloed weten te verwerven; zij hadden de jonge nietsbeduidende koning geheel in hun macht.
Al de partijen kwamen hierin overeen, dat zij felle haters der hervorming waren.
Toen de koningin Catharina de Medicis in 1549 gekroond werd, werden vier Hugenoten voor de vensters van het paleis levend verbrand, om het kroningsfeest op te luisteren. De koning stelde een rechtbank in, die uitsluitend bestemd was om ketters te straffen; de leden daarvan werden door de Paus benoemd. De slachtoffers werden in de regel veroordeeld om levend verbrand te worden; het derde deel hunner goederen kwam de aanklagers toe; met het overige verrijkten zich de koning en zijn hofhouding en de kerken en de adelijke heren; somtijds werden sommigen maar tot ketters verklaard om hen van hun goed te kunnen beroven.
In het jaar 1557 kreeg Frankrijk oorlog met Spanje. De oorlog liep Frankrijk tegen, en dadelijk werd de schuld daarvan weer op de Hugenoten geladen. De kerk verklaarde: ‘Wij hebben de geschonden eer van God niet gewroken en nu wreekt God zich aan ons.’ Een vergadering van Hugenoten in Parijs werd door het straatvolk overrompeld en met stenen toegetakeld. Gebonden werden zij in kerkers geworpen, sommigen werden verbrand, anderen kochten hun vrijheid door, in schijn althans, Roomsch te worden.
Ondanks pijnigingen en vervolgingen nam de hervorming hand over hand toe. Letterkundigen, rechtsgeleerden, krijgslieden, adelijken en geestelijken namen afscheid van Rome en traden in de gelederen der verachte Hugenoten.
Louis de Rochette was een monnik die zó grote ijver voor de kerk openbaarde, dat hij tot inquisiteur of vervolger der Hugenoten werd aangesteld (1537). Hij werd zelf tot Hugenoot bekeerd, en verbrand.
Spinaeus werd aangesteld om een afvallige monnik te bekéren, en werd zelf bekeerd. Spifame, bisschop, en
| |
| |
kanselier van de koningin, werd Hugenoot en moest voor zijn leven vluchten naar Genève. Het hoofd van de Roomsche kerk in Frankrijk, de Kardinaal van Tournon, moest zelfs horen, dat twee zijner neven Hugenoten waren geworden.
Drie voorname afvalligen van de Roomsche kerk waren de gebroeders De Coligny. Odet de Coligny was aartsbissshop van Toulouse en daarbij graaf van Beauvais. Hij was aangesteld als een van de grootinquisiteurs om de Hugenoten uit te roeien. Hij brak openlijk met Rome; en werd door zijn kamerdienaar vergiftigd. Frans de Coligny werd in de gevangenis gezet en ontslagen als kolonel-generaal van het leger. En nu komen wij tot Gaspard de Coligny, die de voornaamste man werd onder de Hugenoten in Frankrijk. Zeer jong kwam hij reeds aan het hof. Hij was een knap en onverschrokken krijgsman, werd tot ridder geslagen, en achtereenvolgens bevorderd tot generaal van het leger en admiraal van Frankrijk; later werd hij benoemd tot gouverneur van Isle de France. Willem van Oranje, de vader van Noderland's vrijheid en beschermer van het geloof, werd zijn vriend en raadsman en huwde later met zijn dochter Louise.
Gaspard de Coligny werd bekeerd tot het geloof der Hugenoten, en, dewijl hij zich alleen met godsdienst wilde bezighouden, deed hij afstand van al zijn openbare betrekkingen. Door zijn dappere vrouw, Charlotte de Laval, aangespoord, kwam hij openlijk voor zijn geloof uit. Hij gaf zijn vrienden en dienaren de Schriften te lezen, hield zelf geregeld huisgodsdienst, en vermaande allen tot deugd en ware vroomheid.
Onder de aanhangers der hervorming behoorden ook Anton, koning van Navarre, en zijn broeder prins Lodewijk van Condé (Navarre was een onderstaat in Frankrijk). Anton werd later weer afvallig. Jeanne d'Albret, zijne vrouw, vroeger reeds genoemd, was ook Hugenoot. Onder de vele martelaren noemen wij nog de barones De Gramboy, die met twee ouderlingen te Parijs verbrand werd.
Tot de verspreiding van de hervorming werd veel bijgedragen door mannen die het land doortrokken als verkopers van
| |
| |
allerlei kleine artikelen (bij ons noemen wij zulke verkopers smousen); maar onder in hun manden hadden zij bijbels en andere boeken verborgen, en die wisten zij overal in het geheim te verspreiden. Velen hunner werden ontdekt om op de brandstapel hun dood te vinden.
Langzamerhand begonnen de Hugenoten gemeenten te stichten. Een van de eerste kwam tot stand te La Rochelle (1558), een ander te Parijs (1555), en zo in verschillende delen van het land. Men had natuurlijk nog geen kerken; neen, in de bosschen, op afgelegen plaatsen, in schuren, in verborgen gebouwen met geheime deuren, daar vergaderde men in alle stilte. Er was nog geen samenhang tusschen de gemeenten. Reizende leeraars preekten daar en bedienden de sacrementen. Zo duurde het lange jaren, tot er in Frankrijk 1100 grotere of kleinere gemeenten bestonden met omtrent één en een half millioen lidmaten. Eindelijk besloten de Hugenoten tot een stoute stap: In Parijs werd een kerkvergadering of synode gehouden onder voorzitterschap van Frans Morel. Een grondwet werd samengesteld voor al de Fransche gemeenten, en zo ontstond een ‘Geloofsbelijdenis’ en een ‘Kerkbode.’
In het Fransche Parlement waren vele leden geneigd tot verdraagzaamheid jegens de Hugenoten, en zo ontstond er verdeling. De zwakke koning, door de kardinaal De Guise bang gemaakt en door de Roomsche geestelijkheid overrompeld, liet verscheidene leden van het parlement in hechtenis nemen, begaf zich met de bisschoppen en al de rijksgroten naar het parlement, en verklaarde de Roomsche kerk tegen ketterij te zullen handhaven.
Weinige dagen daarna, bij gelegenheid van een groot feest in Parijs, nam de koning deel aan een steek-spel, waarbij men te paard en met lansen in de hand tegen elkaar inrijdt. Per ongeluk werd de koning door zijn tegenpartij erg verwond en stierf kort daarna. Men zegt, dat hij vóór zijn dood de onschuld erkende der gevangen parlementsleden. Een van deze, Du Bourg, werd op het eerstvolgende Kerstfeest publiek
| |
| |
verbrand. Hij werd aan een zogenaamde wipgalg opgehangen om boven het ‘kleine vuur’ langzaam te verbranden. Hij bad: ‘Mijn God, verlaat mij niet, opdat ik U niet verlate.’ Roomsche schrijvers getuigden, dat een geloof, door zulk een verlicht man beleden, niet slecht kon zijn.
Nu de koning verongelukt was, kwam zijn 16-jarige zoon aan de regering als Frans de Tweede. Hij was een zwakkeling naar geest en lichaam, zodat de Guisen het land naar eigen goedvinden regeerden. Zij stelden door het hele land de zogenaamde ‘brandende raden’ in, die bestemd waren om de Hugenoten tot de vuurdood te veroordeelen. Frankrijk werd één groot moordveld. De Hugenoten werden gevonnisd en gemarteld. Velen hunner behoorden tot de aanzienlijksten in het land en waren rijke grondbezitters. Gemakkelijk was het, in 't bezit van hunne kastélen en landerijen te komen door eenvoudig wat geloofs-ijver aan de dag te leggen. Het domme en bijgelovige volk liet zich door de priesters tot alles gebruiken, en natuurlijk werden alle boze hartstochten in de hand gewerkt, waar men slechts een aanklacht behoefde in te dienen om kans te hebben op rijke buit. Het gestolen goed van de Hugenoten werd met wagen-vrachten door de straten vervoerd.
Niet alleen al het goed, maar ook de ouders werden (als gevangenen) weggevoerd, zodat in menig huis alleen de kindertjes achterbleven, wenende van honger; en niemand durfde het wagen hen te helpen, uit vrees van ook voor een ketter te worden aangezien.
Deze oppermacht van de Guisen-partij, deze grove wetsverkrachting en het eenvoudig opzijschuiven van de koning wekten algemene ontevredenheid, bij Roomschen zowel als bij Hugenoten. Er ontstond een samenzwering om de Guisen gevangen te nemen en de Prins van Condé aan het hoofd van het bewind te stellen. Door verraad werd dit plan verijdeld. De Guisen namen vreselijk wraak. Het marktplein van de stad Amboise (waar de samenzwering beraamd
| |
| |
was) werd met schavotten bezet: 1200 menschen vonden hun dood onder bijl en galg. De aanzienlijkste gevangenen werden uit de bovenste vensters op de lansen der soldaten geworpen, anderen werden aan handen en voeten gebonden en in de rivier geworpen.
Niets kon de Hugenoten meer doen versagen, de geestdrift was te groot: men ging stoutweg over tot het houden van openbare vergaderingen, algemeen. Er kwam hevel van de Guisen om alle predikers op te hangen en hun toehoorders ook met de dood te straffen.
Het hielp niet: de Hugenoten begonnen zelfs Katholieke kerken in gebruik te nemen, met geweld. De Guisen lieten twee steden, Valence en Roman, uitplunderen; de voornaamste inwoners werden gevangen genomen, en twee leeraars onthoofd. Dit gaf weerwraak: twee Hugenoten edellieden, Montbrun en Mouvans, trokken aan het hoofd van gewapende benden door de distrikten Dauphiné en Provence, plunderden de kerken, mishandelden de priesters en hielden hunne godsdienstoefening met de wapenen in de hand.
De toestand was hachelijk; de raad des konings riep te Fontainebleau een raad van notabelen bijeen. Op die vergadering treedt onverwacht een krijgsman te voorschijn en overhandigt aan de koning een verzoekschrift, vragende om vrijheid van godsdienst voor de Hugenoten. Die krijgsman is een van Frankrijks aanzienlijkste mannen, het is de reeds genoemde Gaspard de Coligny. Twee Roomsche geestelijken ondersteunen Coligny, laken de misbruiken in de Roomsche kerk en stemmen, met Coligny, voor een algemene kerkvergadering tot regeling van zaken.
Omtrent deze tijd gelukte het de Guisen om de Prins van Condé gevangen te laten nemen als medeplichtige aan de samenzwering van Amboise. Deze bekwame en erkende leider der Hugenoten werd ter dood veroordeeld en voorlopig opgesloten.
Een beraamde moord-aanslag op zijn broeder, Anton van Navarre, mislukte. De Guisen stelden een zogenaamde
| |
| |
‘zuiveringseed’ op, welke zij alle burgers ter tekening wilden voorleggen, zodra Condé dood zou zijn. Het was een nieuw plan om de Hugenoten te vangen. Voordat de koning evenwel het doodvonnis van Condé kon ondertekenen, stierf hij aan een hersen-ontsteking; en dat veranderde de toestand van zaken.-
Catharina de Medicis was tot dusverre machteloos tegenover de Guisen. Nu zag zij haar kans om aan het bewind te komen.
Haar zoon, de nieuwe koning, Karel de Negende, was nog maar negen jaar oud; zij maakte zich van hem meester. En om de Guisen tegen te werken, begreep zij goed gebruik te kunnen maken van de macht der Hugenoten in het land, hoewel zij de Hugenoten haatte met een dodelijke haat. Condé werd op haar bevel uit de gevangenis verlost, Anton van Navarre werd tot algemeen stedehouder des rijks aangesteld en Coligny tot lid van de Staatsraad. Zij opende de gevangenissen der Hugenoten, ja, zij ging in haar huichelarij zó ver, dat zij de zalen van het paleis te Fontainebleau voor Hugenoten predikers openstelde. Dit was dezelfde Catharina de medicis die te Amboise met wellust de moordtonélen had aangezien uit de vensters van het paleis, - wij zullen haar nog nader leren kennen. Wat was te verwachten van de zoon van zulk eene moeder? Karel de Negende was onstuimig van karakter, wraakzuchtig, streng en bloeddorstig.
Onder de schijnbaar gunstiger omstandigheden komen vele Calvinistische predikers uit Zwitserland over om hun geloofsgenoten bij te staan.
De Roomsche priesters zaten evenwel niet stil: zij hitsten volksbewegingen op in verschillende streken; een ‘Driemanschap’ werd gevormd tot handhaving van de Roomsche godsdienst; het bestond uit de Hertog van Guise, de connetabel Montmorency en de maarschalk St. André.
Verscheidene Roomschen drongen weer aan op gematigdheid
| |
| |
en liefde, wezen op de misbruiken der Kerk en herhaalden het verzoek om een kerkvergadering. In plaats van een kerkvergadering besloot men een godsdienstig gesprek te houden te Poissy, niet ver van Parijs (1561). Namens de Hugenoten, verscheen daar Th. Beza, met 10 predikanten en 22 leken. De koning (toen 11 jaar oud) was ook daar met zijn hof, voorts de kardinalen en bisschoppen en de leeraars van de Sorbonne. Na met de zijnen geknield en gebeden te hebben, maakte Beza een aanspraak, trad toen op de koning toe en overhandigde hem de geloofsbelijdenis der hervormde kerk in Frankrijk.
Zoals te verwachten was, de Roomsche geestelijken wisten een nauwkeurige uitpluizing der zaak te vermijden: Beza en de zijnen werden op vernuftige wijze tot zwijgen gebracht en overrompeld. ‘Eén geloof, één wet, één koning’ riepen de Roomschen. Onverrichter zake ging de vergadering uiteen. Maar het volk oordeelde juist over de vergadering, en het gevolg was, dat belangrijke steden en honderden dorpen afvallig werden van de Roomsche kerk. Er bestonden weldra zowat 2150 hervormde gemeenten; te Parijs alleen telde men omtrent twintig duizend hervormden. Viret, uit Zwitserland, predikte openlijk in het Zuiden van Frankrijk. Katholieke kerken die ledig stonden werden bemachtigd; kruistekens, heiligenbeelden, en alles wat de protestanten maar voor afgoderij aanzagen werden verwoest of verbrand. De grote kerk van St. Croix te Orleans werd geopend en geplunderd. Viret verzette zich tevergeefs daartegen; Cordé en Coligny haastten zich derwaarts om deze wanordelijkheden te stuiten. Een wetsbepaling verbood openbare godsdienstoefening der Hugenoten. Men stoorde zich weinig er aan en gevolgelijk vonden er vechtpartijen plaats en was er zelfs bloedstorting. Zo kon het niet blijven: een vergadering van notabelen werd gehouden op 17 Januari 1562. L'Hopital sprak daar wijze woorden; hij zeide: ‘laat de twee godsdiensten nevens elkaar bestaan... het voorbeeld toont, dat Hugenoten en Katholieken in de huisgezinnen vreedzaam met elkaar verkeren. Wat in
| |
| |
het huisgezin goed gaat, kan ook goed gaan in de staat’. Het gevolg der besprekingen was het zogenaamde Januari-edict, of proclamatie. Veel wonnen de Hugenoten bij dat edict, want hun godsdienst werd voor geoorloofd verklaard, al mochten zij slechts buiten de steden vergaderen.
Door schone beloften omgekocht, liet Anton, koning van Navarre, zich bewegen om zijn partij en geloof afvallig te worden, en hij ging over tot de partij der Guisen. Zijn vrouw, de edelaardige Jeanne d'Albret, vroeger reeds genoemd, bleef getrouw en trok zich terug in Bearn. Daar richtte zij scholen en collegiën en hospitalen op, verzorgde de armen, gaf een nieuw wetboek uit; kunsten en wetenschappen begonnen door haar invloed te bloeien (1563). Door de Paus en door het hof van Spanje werd zij met allerlei onheilen bedreigd, doch het ging moeilijk de hand aan een koningin te slaan.
Intusschen ruiden de Roomschen het gepeupel op tegen het Januari-edict. Het driemanschap, nu vermeerderd met Anton van Navarre, was werkzaam, ja, de hertog van Guise werd beul en moordenaar. Vergezeld van zijn broeder, de kardinaal, trok hij aan het hoofd van een aantal edelen en 200 man ruiterij naar de stad Vassy, drie mijlen van Parijs gelegen. Buiten de stad, dus overeenkomstig de wet, hielden de Hugenoten godsdienst in een schuur; 1200 waren daar bijeen. Onbesuisd werden zij door Guise en zijn troep aangevallen, neergeschoten en met stenen geworpen.
Zo goed mogelijk verdedigden de arme ongewapenden zich met stenen. De slachting onder hen was vreselijk, leeftijd noch sekse werd verschoond, 60 werden gedood en 250 gewond. Bijbels en psalmboeken werden verbrand, zo ook de schuur (1562).
Groot was de verontwaardiging in geheel Frankrijk, door deze moord teweeg gebracht, deze verkrachting der wet, door een der aanzienlijkste mannen van Frankrijk bedreven. Condé, Beza en anderen eischten van Catharina de Medicis dat de moordenaars gestraft zouden worden, doch er kwam
| |
| |
natuurlijk niets van. Toen Guise naar Parijs terugkwam na die moord van Vassy, werd hij door de geestelijkheid, de groten van het land en het gepeupel binnengehaald, als een koning die van de overwinning thuis komt.
Guise werd nu overmoedig: hij wist dat de koninginmoeder Catharina de Medicis met de Hugenoten verstandhouding had omdat hij, Guise, haar te machtig werd; hij waagde het thans, de koningin-moeder en haar zoon de koning eenvoudig op te lichten, weg te voeren en aan dwang te onderwerpen, zodat zij totaal niets te zeggen hadden.
Dit alles was te veel voor de Hugenoten, die zich behalve als Hugenoten ook als Fransche burgers beledigd gevoelden door zooveel willekeur en wetteloosheid. Zij snelden te wapen, Condé aan het hoofd. Coligny was het aangewezen hoofd, doch de waardige man aarzelde om zijn vaderland in een burgeroorlog te storten. In de nacht werd hij gewekt door het snikken van zijn vrouw Charlotte de Laval. Zij zeide: ‘wij rusten hier zacht, terwijl de lichamen onzer broederen, die vleesch zijn van ons vleesch en been van ons been, in kerkers versmachten of op het open veld liggen tot voedsel voor aasvogels en honden; dit bed schijnt mij een graf, als ik bedenk dat zij daar onbegraven liggen.’ De admiraal antwoordde ernstig: ‘zijt gij bereid te vernemen dat ik verslagen ben, mij door een gemene beul te zien ophangen? Zijt gij bereid onze naam gebrandmerkt, onze bezittingen verbeurd verklaard, ons kasteel afgebroken en onze kinderen als bedelaars te zien? Ik geef u drie weken om daarover na te denken.’ Snel antwoordde de edele vrouw: ‘de drie weken zijn al voorbij; ga in de naam van God.’ Nu aarzelde Coligny niet langer.
Op 2 April 1562 trok Condé met zijn leger de stad Orleans binnen. Het ‘Driemanschap’ te Parijs had dadelijk vijftig duizend man onder de wapenen. Hugenoten werden uit de steden verjaagd, vermoord of geplunderd. Te Cahors liet de bisschop 500 Hugenoten worgen. Te Tours werden 300 Hugenoten naar de rivier geleid en geslacht. De voorzitter van
| |
| |
het parlement werd aan wilgebomen vastgebonden en levend opengesneden. Tot het uiterste gedreven, hadden de Hugenoten zich te Toulouse van het kasteel meester gemaakt. Na zes dagen konden zij het beleg niet meer uithouden.
Men beloofde hun vrije aftocht, als zij de wapenen neerlegden. Nauwelijks waren zij buiten, of allen werden gedood, ten getale van drie duizend (1562). Kinderen der vermoorden werden verkocht voor een kroon het stuk. Een jongen van 14 jaar werd opgehangen, omdat hij geen Ave Maria kon zingen. Montluc vooral onderscheidde zich door grote wreedheid. Toen hij in Argenois een kasteel had ingenomen, liet hij al de verdedigers ombrengen. De vrouwen en kinderen wilde hij sparen, doch die weerlozen werden door zijn Spaansche huursoldaten vermoord.
Aan de kant der Hugenoten waren ook wreedaards; de baron des Adrets was een daarvan; hij was even onmenschelijk als Montluc.
In de maand Juni kwam een proclamatie uit, die machtiging gaf aan iedereen om de Hugenoten te doden en te vervolgen, waar men ze vond. Allerlei gespuis, aangevoerd door priesters, belust op buit, gewapend met zeisen, stokken en messen, vermoordde de Hugenoten waar zij maar konden, onteerde de vrouwen en meisjes en maakte gehele distrikten onbewoonbaar; lijken hingen aan de bomen of lagen op de wegen. Het kwam tot een oorlog van distrikt tegen distrikt en van stad tegen stad. Ook de stad Rouaan werd door de Hugenoten ingenomen. Door een bedriegelijke wapenstilstand werden de Hugenoten tot tijdelijke bedaring gebracht, terwijl intusschen huurtroepen uit Zwitserland, Spanje en Duitschland geworven werden. Rouaan werd door Guise belegerd. De huichelachtige Catharina de Medicis bevond zich ook daar in het Roomsche leger met geheel haar lichtzinnige hofhouding: Zij verwisselde van politiek zo dikwijls dat in haar kraam te pas kwam; haar spel was om meester te worden èn van de Guises èn van de Hugenoten partij. In het leger der Hugenoten weerklonk psalmgezang; ieder soldaat had zijn Bijbel; strenge tucht
| |
| |
werd gehandhaafd. Vrouwen en dochters droegen kruit en lood aan naar hare vaders en broeders op de wallen. Na een beleg van 5 weken stortte een stuk van de stadsmuur in, door een ontploffing, en Rouaan werd ingenomen. Acht dagen kregen de woeste soldaten vrij spel om in de stad te doen wat zij wilden. Nu kan men wel nagaan wat er alles voorviel. Vele der voornaamste inwoners werden ter dood veroordeeld. Anton van Navarre werd bij dit beleg dodelijk gewond; hij stierf vol berouw over zijn afvalligheid. Op 19 December (1562) had de slag bij Dreux plaats, de eerste geregelde veldslag in de Fransche godsdienstoorlogen; en ach, hoe ongelukkig liep het af voor de Hugenoten! De kansen waren ook zeer ongelijk: het leger der Hugenoten telde tien duizend strijders, terwijl de Katholieken dubbel zoveel waren. Acht duizend doden lagen 's avonds op het slagveld. De Hugenoten werden verslagen, doch Coligny trok in goede orde met het leger terug. Aan de kant der Katholieken was St. André ook gesneuveld en de Montmorency viel in handen der Hugenoten, dodelijk gewond. Guise zelf bleef dus nog alleen over van het ‘Driemanschap’ dat de ondergang der Hugenoten gezworen had. Een zware slag trof de Hugenoten doordat Condé de vijand in handen viel. Doch wat gebeurde er?
Kort daarna (Februari 1563) viel de machtige Guise door de hand eens sluipmoordenaars, terwijl hij Orleans belegerde. De dood van de hertog de Guise gaf dadelijk een geheel andere wending aan de loop van zaken: Catharina de Medicis had haar wensch verkregen, zij was baas. Maar alle reden was nu ook vervallen om de Hugenoten nog langer te vriend te houden. Toch was zij niet ongenegen vrede te maken, omdat zij geen aanvoerder van enige betekenis meer had voor de oorlog.
Zo kwam de vrede van Amboise tot stand (19 April 1563). Het Januari-edict werd daarbij niet weer hersteld. De Hugenoten mochten alleen op een aangewezen plaats in de steden godsdienst houden, en de groten des lands alleen in hunne kastélen.
| |
| |
Catharina vormde haar zoon Karel naar haar eigen beeld. Geen enkele edele hoedanigheid kon zich onder haar invloed bij de jonge koning ontwikkelen, in een lucht zo verpest door zede-bederf, goddeloosheid en bloed als in het Louvre-paleis. Dodelijke haat tegen de Hugenoten werd de jonge Karel vroegtijdig ingeprent Na een ontmoeting met Alva, dat wrede werktuig van Filips van Spanje, koos Catharina openlijk de zijde der Katholieken. Het spreekt dan ook vanzelf, dat het verdrag van Amboise in haar oog weinig betekenis had. Weldra hoorde men, dat zes-duizend Zwitsersche huurtroepen geworven werden door Catharina.
Een plan werd door Coligny en Condé gemaakt om Catharina, de koning en het hele hof op te lichten, doch dit mislukte. Nu bleef er niets anders over dan de wapens weer op te nemen, en de tweede godsdienstoorlog begon. Een veldslag had plaats bij St. Denis, dicht bij Parijs (Nov. 1567); de Hugenoten moesten terugtrekken. Montmorency sneuvelde daar.
Het leger der Hugenoten werd versterkt door hulptroepen uit Duitschland. Montluc was weer bezig; hij doodde bijna de gehele hervormde bevolking van Ré. Maar ook door de Hervormden werd moord gepleegd: ondanks vermaningen van leeraars en aanzienlijken werden te Nimes twee en zeventig gevangenen omgebracht en een dag later nog acht en veertig katholieken. Dit is te bejammeren en af te keuren, maar te begrijpen ook.
Daar de oorlog voor de Hugenoten toen een gunstige wending nam, dacht de slimme Catharina beter om voorlopig vrede te maken, en zoo werd op 27 Maart 1568 de vrede te Longjumeau getekend. Het doel daarmee was, om het leger van Condé en Coligny te laten verlopen, en dat gebeurde ook. Het was vrede, ja, maar in drie maanden tijds werden meer dan tien duizend Hugenoten vermoord. Te Orleans had men twee honderd opgesloten in de gevangenissen, welke door het straatvolk in brand werden gestoken. Niets deed het hof om dit tegen te gaan. Een
| |
| |
plan werd gemaakt om Condé en Coligny in de knip te krijgen, maar zij ontkwamen bijtijds met hunne vrouwen en kinderen naar La Rochelle; deze plaats was het hechtste bolwerk der Hugenoten, een versterkte stad aan de zee, waar bijna de gehele bevolking Protestantsch was. De opperhoofden der Hugenoten uit verschillende delen des lands rukten La Rochelle ook binnen met hun gevolg. Jeanne d'Albret was er ook met haar zoon Hendrik en een gevolg van vier duizend man.
Een nieuw edict van Catharina verscheen nu, de uitoefening van de hervormde eeredienst op straffe des doods verbiedende.
Nu begon de derde godsdienst-oorlog. Op 15 Maart 1569 vond de slag bij Jarnac plaats. Wederom waren de Hugenoten ongelukkig. Condé werd gevangen genomen, doodgeschoten, en zijn lijk door de vijanden beledigd. Coligny ontruimde met de Hugenoten het slagveld. Groot was de verslagenheid, doch Jeanne D'Albret, koningin van Navarre, verscheen in het midden der soldaten met haar zoon Hendrik aan de hand en sprak: ‘kinderen van God en van Frankrijk, Condé is gevallen... maar God, die hem moed en kracht gaf, heeft anderen opgeroepen waardig zijne opvolgers te zijn. Bij die dapperen voeg ik mijn zoon!... Ik bied u ook al wat ik heb, mijn gebied, mijn schatten, mijn leven, en wat mij nog dierbaarder is, mijn kinderen’. De moedeloosheid was dadelijk geweken.
Op 3 October 1569 werd er slag geleverd bij Moncontour. De Duitsche hulptroepen der Hugenoten werden opstandig, en het gevolg was weer een verpletterende nederlaag. Vreselijk was de slachting; ammunitie, kanonnen, bagage, alles ging verloren. Coligny zelf kreeg drie wonden en moest van het slagveld gedragen worden. De koorts ondermijnde hem, zijne trouwe gade was gestorven, zijn broeder gesneuveld, zijn kasteel geplunderd en afgebrand, zijne bezittingen verwoest; hij was door de Paus vervloekt en vogelvrij verklaard, verlaten door velen zijner vrienden, belasterd, alleen met een
| |
| |
verslagen leger en een troep oproerige huurlingen tegenover een overmachtige vijand. Maar een waarlijk groot man is in tegenspoed het grootst. Na de slag schreef hij aan zijne kinderen: ‘Wij moeten ons vertrouwen niet stellen op hetgeen men goederen noemt, maar onze hoop moet hoger dan de aarde gevestigd zijn en wij moeten wat anders trachten te verkrijgen dan de dingen die men met de ogen ziet en met de handen tast’.
Spoedig had hij een nieuw leger verzameld. Hij sloeg de Katholieken bij Arnay le Duc (1570) en spoedig stond hij met zijn leger voor de poorten van Parijs. De Spaansche en Pauselijke hulptroepen waren teruggeroepen door Filips II en door de Paus. - Catharina zag geen andere weg dan vrede te maken; - de Hugenoten moesten eerst weer wat gesust worden. Zo werd de vrede te St. Germain getekond (8 Aug. 1570). De voorwaarden waren zeer gunstig voor de Hugenoten: 1o kwijtschelding van al het misdrevene en intrekking van de bloed-prijs op Coligny's hoofd gezet; 2o het recht der Hugenoten om overal in Frankrijk te wonen, zonder rekenschap te geven van hunne godsdienstige gevoelens; 3o vrijheid van godsdienstoefening in de voorsteden van twee steden in elk distrikt; 4o vrijheid om toegelaten te worden tot de meeste staatsambten, en teruggave van verbeurd-verklaarde goederen. Een onderpand werd gegeven in de steden La Rochelle, La Charité, Cognac en Montauban, die aan de Hugenoten werden afgestaan.
De beledigingen en vervolgingen der Hugenoten, door het gepeupel en door de geestelijken, gingen evenwel voort. Zij vertrouwden Catharina en de vrede maar min en hunne hoofdmannen bleven ver van het hof. Maar de slimme, duivelachtige Catharina zou ze wel in handen krijgen.
Om te bewijzen dat zij het goed meende met de vrede, stelde zij drie huwelijken voor tusschen Protestanten (of Protestantschgezinden) en Katholieken; 1o tusschen Karel de Negende en de dochter van keizer Maximiliaan; 2o tusschen koningin Elizabeth van Engeland en de hertog van Anjou
| |
| |
(broeder des konings); 3o tusschen Hendrik van Navarre (zoon van Jeanne D'Albret) en Margaretha van Valois (zuster des konings). Het laatste huwelijk vooral zou een waarborg moeten zijn voor een blijvende vrede tusschen de twee godsdiensten. Koningin Jeanne D'Albret, Coligny en de andere lieten zich ompraten en verschenen weldra aan het hof in Parijs. Nu had de duivelin ze in handen. Zij moest spoedig beginnen met hare plannen ten uitvoer te brengen, want de tegenwoordigheid van zoveel adelijke zielen aan het hof begon haar te hinderen; de edele Coligny begon een merkbare invloed ten goede op de koning uit te oefenen. Koningin Jeanne D'Albret was nog geen maand in het paleis of zij werd plotseling ziek en stierf. Men had achterdocht en het lijk werd geopend, doch doelmatig onderzoek werd slim ontweken, - de giftmenger van Catharina de Medicis had eens iets aan koningin Jeanne verkocht aan het paleis!
Op de 18de Augustus (1572) werd op het paleis het Louvre het huwelijk voltrokken tusschen Hendrik van Navarre en Margaretha van Valois; 400 edelen der Hugenoten waren tegenwoordig. Het was feest in Parijs.
Nu koningin Jeanne weggeruimd is, komt de beurt aan Coligny. Een sluipmoordenaar wordt in het geheim gehuurd door Catharina de Medicis en de Guises. Op 22 Augustus, terwijl de admiraal de raad des konings verlaat, worden twee schoten op hem gelost, - aan hand en arm verwond, wordt hij naar zijn huis gedragen. Om de vermeerderde achterdocht bij de Hugenoten nog wat langer te onderdrukken, wordt door het hof veel gehuichelde deelneming betoond en wordt er een wacht geplaatst bij het huis van Coligny.
De tijd was daar voor de grote slag, en op 23 Augustus vergaderde de bloedraad: Catharina de Medicis, haar zoon Anjou, de koning, de kardinaal de Guise, Hendrik de Guise, en anderen. Dit was het plan: alle Hugenoten in één nacht te vermoorden! De straten zouden met kettingen versperd
| |
| |
worden, de bruggen bezet, de boten op de rivier vastgelegd om ontvluchten te beletten. Al de Roomsche moordenaars zouden een herkenningsteken dragen: een witte band om de linker-arm en een kruis aan de hoed. Als slachters zou het schuim van het volk dienen, daartoe omgekocht door Tavannes. Bij het luiden der klok van St. Germain l'Auxerrois moest men de fakkels ontsteken en op de Hugenoten aanvallen.
Het is de nacht van 24 Augustus (1572), Bartholomeusnacht genoemd, omdat op 24 Augustus de heilige St. Bartholomeus door de Roomschen vereerd wordt. Door de gebeurtenissen van deze nacht is het huwelijk van Hendrik van Navarre in de geschiedenis bekend als de Bloed-bruiloft van Parijs.
Bij de Hugenoten is alles in diepe rust; bij Catharina en het moordzuchtig gespuis, afwachting en gejaagdheid. Zij kan niet langer wachten; zij weet dat de koning wankelende is in zijn besluit. Drie uren vóór het afgesproken uur zendt zij iemand naar de kerk van St. Germain l'Auxerrois. Daar luidt de klok, de doodsklok! Duizenden fakkels verlichten opeens de nacht, geweerschoten en wapengekletter weerklinken, dat alles vermengd met het geschreeuw: ‘slaat dood! slaat dood!’
De koning Karel wil zijn bevel nog herroepen, maar het is te laat.
Coligny schrikt uit zijn slaap op en begrijpt dadelijk wat er gaande is; neerknielende met de zijnen, bereidt hij zich voor tot de dood. Een woeste klomp slaat de deuren in en dringt het huis binnen. ‘Zijt gij Coligny?’ schreeuwt de aanvoerder hem toe, en zijn antwoord is: ‘die ben ik, jongeling, maar heb eerbied voor mijn grijze haren.’
Onder vreselijk vloeken maken zij de admiraal met hunne zwaarden af en smijten het lijk door het venster naar beneden; Guise staat daar en geeft het lijk een schop. Het lijk wordt op een mesthoop geworpen, vervolgens door de straten en door allerlei vuilnis gesleept, naakt uitgeschud
| |
| |
en eindelijk met de benen aan een galg opgehangen, en daaronder een vuur gestookt om het te schroeien.
De moord werd nu algemeen. Een oog-getuige, de Roomsch-Katholieke du Thou schrift: ‘Geheel de stad was één afgrijselijke slachting, alle pleinen en straten weergalmden van het getier der razenden, die allerwegen heen stormden om te moorden en te plunderen; overal hoorde men de jammerkreten der doorstoken lieden... Onophoudelijk zag men doden en stervenden uit de vensters werpen; de binnenplaatsen lagen vol lijken; onmenschelijk werden ze over de straten gesleept, door slijk en plassen van bloed...’. Niemand werd verschoond, grijsheid noch jeugd, mannen noch vrouwen, zelfs zuigelingen werden op de arm der vluchtende moeders het hoofd gekloofd, zo dat het bloed in het aangezicht der moeders spatte. De Hugenoten edelen werden, half gekleed, uit het paleis gesleept en vermoord. Karel de Negende en zijn onmenschelijke moeder bezagen met schaamteloze blikken de lijken van hunne bruiloftsgasten. Drie dagen werden besteed aan het opsporen en afmaken van alle Hugenoten. Ook de koning schreeuwt: ‘slaat dood, slaat dood!’ Neen, hij doet meer, hij neemt een geweer en schiet uit het venster van zijn paleis op zijn arme vluchtende onderdanen die de rivier trachten over te zwemmen. De rivier de Seine was zó gezwollen van de lijken, dat het water geen vrije afloop had. De priester Haton verzekert, dat in die drie dagen en drie nachten meer dan zeven duizend gedood werden, behalve vele onbekenden die in de rivier geworpen waren. Betrekkelijk weinigen ontkwamen aan de slachting. Hendrik van Navarre en Hendrik van Condé werden door vreselijke dreigementen gedwongen om, in schijn althans, afstand te doen van hun geloof. De koning zelf was op het punt, zijn neef Hendrik Condé met zijn zwaard te
doorsteken en zou dit ook gedaan hebben, indien zijn jonge vrouw niet tusschenbeide was gekomen. In statige optocht begaf de koning zich ook nog naar de galg, waaraan het lijk van Coligny hing, en ontzag zich niet, walgelijke en spotachtige opmerkingen ten
| |
| |
opzichte daarvan te maken. Zo was het uiteinde van een der godvruchtigste en bekwaamste mannen die Frankrijk ooit gekend heeft. Sommigen beweren, dat Catharina de Medicis het hoofd van Coligny naar de Paus te Rome opzond, om hem te overtuigen dat zijn grootste vijand gevallen was.
Niet alleen in Parijs werd geslacht en geroofd, maar ook in de Provinciën. Duizenden werden te Lyon gedood. Te Meaux werden de Hugenoten in de gevangenis gedood, vele dagen achtereen. Vierhonderd huizen werden daar geplunderd en verwoest. Zo ging het ook te Troyes en te Orleans; te Rouaan duurde het moorden tien dagen lang. Toulouse, Bordeaux en andere steden volgden op dezelfde wijze.
Ook het platte-land was één groot moord-veld. Twee maanden lang duurde de vervolging. Verscheidene Roomsche gouverneurs van de Provinciën verzetten zich tegen het barbaarsche bevel van de koning. De bisschop van Lisieux verzette zich in het openbaar en wist te beletten, dat de Hugenoten in zijn bisdom vermoord werden.
Voor zichzelf heeft de koning de som van drie milloen goud uit de moorden geslagen.
In naam van de godsdienst geschiedde dit alles. Terwijl in Parijs het slachten nog aan de gang was, hield de geestelijkheid een algemene optocht. Er werd besloten, de roemrijke gebeurtenis jaarlijks feestelijk te herdenken. Feestredenen werden overal gehouden. Te Rome werd een schitterend zege-feest gevierd; de Paus trok in plechtige optocht naar de kerk van de Heilige Lodewijk om te danken. Aan ‘Te Deums’, optochten en vreugde-vuren kwam geen einde. In Spanje, Portugal en elders was de uitgelatenheid niet minder groot. De hele Roomsche wereld juichte.
Geweldig was de schok in Europa op de mare van de moord. Het woord, de roem en de naam van Frankrijk waren ten eenemale onteerd. In Schotland was de verontwaardiging zó groot, dat de Fransche consul vluchten moest.
Vele Hugenoten die aan de moord ontkwamen vluchtten de grenzen over. Zo kwamen vooral velen te Genève, in
| |
| |
Zwitserland aan, waar zij overladen werden met alle liefde en zorg.
‘Te wapen!’ is de kreet der Hugenoten. Hendrik van Navarre en Hendrik Condé keren terug tot hun vroeger geloof en snellen hunne geloofsgenoten te hulp. Vijftig steden en burchten sluiten de poorten voor de troepen des konings. La Rochelle wordt belegerd en 29 maal vruchteloos bestormd. Bij de belegering van Sancerre stierven 500 der verdedigers van de honger. Door verdeeldheid (er waren drie partijen die naar de oppermacht streefden aan het hof) en om andere redenen moest de oorlog gestaakt worden.
De dagen van Karel de Negende waren geteld. Na de vreselijke bloed-bruiloft heeft hij geen rustig oogenblik meer gehad. Hij waande altijd, het afgrijselijk schreeuwen en kermen te horen van manschen die vermoord worden; midden in de nacht sprong hij zijn bed uit, met de angstzweet op zijn gelaat, hij holde als een krankzinnige rond om die akelige spookgestalten te ontvluchten. Eindelijk kreeg hij een ziekte, waarbij het bloed hem uit zijn lichaam zweette. Hij lag te kermen: ‘O, wat heb ik een slechte raad gevolgd, ik ben verloren!’ 24 jaar oud zijnde, stierf hij op 30 Mei 1574. Zijn laatste verwijtende woorden waren: ‘Moeder, moeder!’
Karel werd opgevolgd door zijn broeder de Hertog van Anjou, die de titel aannam van Hendrik de Derde. Reeds op 22-jarige leeftijd waren hem de haren ontvallen wegens zijn losbandig levensgedrag. Zijn hof was een toneel van alles wat laag en slecht en beuzelachtig was. Een zijner eerste daden was het uitvaardigen van een bevelschrift aan al zijne onderdanen om tot de Roomsche kerk te behoren of het rijk te verlaten. Oorlog was daarvan weer het gevolg. De vrede van Chastenoy volgde in 1576; de Hugenoten verkregen daarbij 8 nieuwe vestingen, benevens vele voorrechten. De vrede was niet naar de zin van de Katholieken,
| |
| |
en zij vormden een verbond, de Ligue, tegen de Hugenoten.
Guise had het nu zover gebracht, dat hij de Paus en het volk geheel ten gunste van zijn troonsbestijging gestemd had. De koning moest vluchten naar Chartres (1588). Na een verzoening nodigde hij Guise naar het paleis; verborgen sluipmoordenaars sprongen meteens te voorschijn en staken Hendrik de Guise dood, die in datzelfde paleis, 16 jaar te voren, de moord op de Hugenoten had helpen voorbereiden. De koning kwam toen te voorschijn en gaf het lijk van Guise een schop in het aangezicht, - zo had Guise met Coligny gedaan in de Bartholomeus-nacht. - De koning liet Lodewijk de Guise in de gevangenis doden. De beruchte kardinaal de Guise was reeds vroeger gestorven. Twaalf dagen na de moord op Hendrik de Guise stierf de afschuwelijke Catharina de Medicis, de vrouw welke onnoemelijk veel kwaad en ellende over Frankrijk had uitgestort en de moeder was van drie ellendige koningen. De volksopstand tegen de koning werd nu zó erg, dat hij zich in de armen wierp van de Hugenoot Hendrik van Navarre en met deze tegen zijn eigen onderdanen optrok. Met tachtig-duizend man stonden zij voor Parijs. In dat leger vindt de koning plotseling de dood door de hand van een sluip-moordenaar (1589), en met hem stierf het geslacht van Valois uit.
De enige wettige opvolger op de troon was nu Hendrik van Navarre. Wij weten, dat hij een dapper krijgsman was en een edel en verheven karakter bezat. Maar Hendrik werd gehaat door de geestelijkheid en door de Ligue omdat hij Hugenoot was. De Paus liet de kardinaal van Bourbon, onder de naam van Karel de Tiende, tot koning uitroepen. Toen greep Hendrik naar het zwaard om zijne rechten te verdedigen. Bij Ivry behaalde hij een schitterende overwinning (1590), waartoe zijn persoonlijke moed wel het meest bijdroeg. Daarop werd Parijs belegerd, doch Parma, de Spaansche bevelhebber, ontzette de stad. Weldra woedde de oorlog door geheel Frankrijk. Van alle zijden werd Hendrik gedrongen, zijn geloof prijs te geven. En is het te geloven? Hij, die
| |
| |
door zijn moeder gewijd was aan de zaak van God, hij die de aanvoerder der Hugenoten geweest was in hun bangste strijd, hij gaf zijn geloof prijs voor een konings-kroon. De waarschuwingen en smekingen van zijne beste vrienden hielpen niets. Hendrik was ook lang reeds zedelijk bedorven door aanraking met het vuile hof te Parijs; hij hield er talrijke minnaressen op na.
Na zijn gehuichelde afzwering werd hij erkend als koning van Frankrijk onder de naam van Hendrik de Vierde.
De Paus vorderde dadelijk uitroeiing der ketters. Gesterkt door zijn onverschrokken en deugdzame vriend, Duplessis Mornay, weigerde de koning. Maar de koning bleef in zijn dubbelhartige houding, en de Hugenoten, ten einde raad, besloten hun eigen zaken te regelen; hunne eerste politieke samenkomst, met dat doel, werd gehouden te St. Foy (1594).
De vervolgingen der Ligue gingen nog voort. Op ééne plaats werd een godsdienstoefening verstoord en 200 mannen en vrouwen vermoord. Hugenoten werden gestenigd en in de rivieren geworpen, kanonschoten werden op hun vergaderingen gelost. Bijbels en psalmboeken werden door beulshanden verbrand. Bij de gerechtshoven was geen recht te verkrijgen. En dat alles onder de regering van hun voormalige leider en geloofsgenoot, hun voorman, waarop al hun hoop gevestigd was!
Een nieuwe oorlog met Spanje dreigde, maar een menigte Hugenoten besloten zulk een koning geen hulp te verlenen. En toen, na tal van teleurstellingen, na veel dringen en smeken, gelukte het de Hugenoten, de koning een edict af te dwingen, en dit was niets minder dan het beroemde Edict van Nantes (April 1598). Dit stuk hield in: volkomen gewetensvrijheid en vrijheid van godsdienstoefening voor alle hervormden in Frankrijk...; opname van de hervormden in alle ambten en betrekkingen, opname van hunne kinderen in de scholen, hunne zieken in de hospitalen, hunne armen te doen delen in de algemene liefde-giften; het recht om in sommige steden hunne geschriften te doen drukken; de
| |
| |
helft der plaatsen in enkele gerechtshoven, één lid in het hoogste gerechtshof te Parijs; vier hogescholen voor godgeleerde en wetenschappelijke opleiding; het recht om kerkvergaderingen samen te roepen; een zeker aantal veiligheidsteden als waarborg voor de opvolging van het edict; een vaste som voor het inkomen hunner predikanten toegekend.
Frankrijk ging een tijdperk van voorspoed en welvaart tegemoet, na al de ellenden; handel en landbouw herleefden.
Hendrik de Vierde werd de afgod van zijn volk en tot heden zelfs wordt zijn naam met eere genoemd.
Het spreekt vanzelf, dat het edict een doorn in het oog der felle katholieken was. Tot in zijn paleis was de koning omringd van verspieders en sluipmoordenaars. Wat er met hem gebeurde, was dus wel te verwachten: hij werd met een dolk doodgestoken in zijn rijtuig, door Ravaillac.
Het lijden der Hugenoten begon opnieuw onder Hendriks zoon en opvolger, Lodewijk de Dertiende. Overal stak de geestelijkheid het hoofd weer op om bij de koning aan te dringen op inkorting van de rechten der Hugenoten. En de koning gaf maar al te geredelijk gehoor. De soldaten werden toegelaten om ongestraft allerlei geweldenarijen te plegen, ja zelfs onder de ogen des konings. Op alle Roomsche predikstoelen werd de vernietiging der Hugenoten verkondigd en aanbevolen.
Het zwaard moest weer uit de schede: Te La Rochelle vergaderden de Hugenoten om alles te regelen (1620). Hunne aanvoerders waren thans de hertog Henri de Rohan en de Prins van Soubise, twee broeders. Allengs vielen vele Protestantsche steden, door geweld, list en omkoperij, in des konings handen. De stad Montauban kon door 's konings troepen niet genomen worden. Al de inwoners van de kleine stad Nègrepelisse werden vermoord, de straten waren zó vol lijken en bloed dat men nauwelijks lopen kon. De moeders wilden zich met hunne kinderen door de rivier redden, doch werden aan de overzijde door de soldaten opgewacht en vermoord.
Op 30 Aug. 1622 kwam het tot vrede te Montpellier,
| |
| |
waarbij het Edict van Nantes bekrachtigd werd; maar lang duurde die vrede niet.
De jonge en zwakke koning werd geheel beheerscht door een bekwaam en geslepen man, de kardinaal de Richelieu, die de regeling van alle zaken in handen nam. Hij was niet zozeer togen hun godsdienst gekant, maar het stond bij hem vast, dat de politieke macht der Hugenoten gebroken moest worden, en daartoe moest hun grootste sterkte, La Rochelle, vallen. De belegering begon in Augustus 1627. De belegerden zochten hulp bij de koning Karel de Eerste van Engeland; doch de vloten, die deze te hulp zond werden telkens zonder veel moeite door de belegeraars verjaagd. De honger werd zó erg in de stad, dat dagelijks twee- of driehonderd menschen stierven. Verdeeldheden, moedeloosheid en omkoperijen hadden de overhand gekregen onder de overige Hugenoten in Frankrijk. Te vergeefs trachtte Rohan een leger bijeen te krijgen om La Rochelle te redden: de grote menigte der Hervormden trad in deze oorlog niet op. Hoort wat Rohan zelf zegt:
...‘De verdeeldheden barstten overal uit, de zedeloosheid drong door, de gierigheid kreeg de overhand op de vroomheid, men ging zich verlagen om zijn godsdienst te verkopen en zijn partij te verraden’.
En zo viel het sterke La Rochelle. Van de 24,000 inwoners waren slechts 4000 in uitgehongerde toestand overgebleven. De Roomsche godsdienst werd daar hersteld, maar ook aan de Hervormden werd een plaats ter godsdienstoefening aangewezen. De hertog de Rohan zette de veldtocht in het zuiden van Frankrijk nog voort.
Bij Privas werden 800 Hugenoten soldaten gewurgd, 50 burgers opgehangen en de overigen naar de galeiën gezonden. De stad werd geplunderd en verbrand en de eigendommen verbeurd verklaard ten voordele van de kroon; dit alles, omdat men de bezetting van Privas van verraad beschuldigde. Montauban onderwierp zich het laatst.
De staatkundige macht der Hugenoten was nu gebroken en in Juli 1629 werd vrede gesloten. In 1642 stierf
| |
| |
Richelieu en een jaar later de zwakke koning, Lodewijk de Dertiende.
De nieuwe koning, Lodewijk de Veertiende, was heerschzuchtig en voerde vele oorlogen. Evenals zijn vader leidde hij een losbandig leven. In naam van de godsdienst werd het beste deel van Frankrijks bevolking uitgeroeid en vervolgd, doch aan het Fransche hof had men niet het minste begrip van wat godsdienst en zedelijkheid werkelijk betekenden. De koning werd geheel en al beheerscht door Jezuieten en bedorven vrouwen.
Tot 1656 bleef de koning tamelijk gunstig gezind jegens de Hugenoten. Toen werd de Hervormde godsdienstoefening op zekere plaatsen verboden; predikanten mochten alleen in eigen gemeenten preken; een reeks van kleingeestige beperkingen volgden nog, die eindelijk samengevat werden in een wet van 59 artikelen. Toen begon de eerste emigratie der Hugenoten, die geen recht of rust meer in hun eigen vaderland verwachtten. Onmiddellijk verscheen toen een wet om de uittocht naar vreemde landen te verbieden. In 1678 stond de trotsche koning op het toppunt zijner grootheid. Gaarne hoorde hij zich de Zon-koning of de Grote noemen; mannen van kunst en wetenschap bogen zich in het stof voor hem. Te meer trof hem daarom de ongehoorzaamheid van die ‘ketters’.
Met al zijn zelfingenomenheid begon zijn geweten hem te kwellen, en zijn biechtvader Père la Chaise wist hem wijs te maken, dat geen rust voor hem mogelijk was dan door uitroeiïng der ketters. De wetten tegen de Hugenoten werden gaandeweg verscherpt: een reeks van publieke ambten mochten zij niet meer waarnemen; protestanten mochten niet bij protestanten als dienstboden wonen; protestanten mochten geen katholieke dienstboden hebben; huwelijken tusschen protestanten en katholieken werden streng verboden; geen naaste betrekkingen mochten optreden als voogden of curatoren.... Aan kinderen van 7 jaar werd vergund zich tot de Roomsche
| |
| |
godsdienst te bekéren, zonder dat de ouders het minste beletsel in de weg mochten stellen. (Men kan zich licht voorstellen, wat de gevolgen van zulk een wet waren: katholieke vrienden, buren en dienstmaagden werden niet meer vertrouwd om met de kinderen in aanraking te komen; een schuld-eischer of persoonlijke vijand had slechts te verklaren, dat een kind een kruisteken gemaakt had of een beeldje van Maria gekust had, dan werd het kind van de ouders weggenomen om door nonnen en priesters in het Roomsche geloof te worden opgevoed, en voor die opvoeding moesten de ouders dan nog betalen). Kinderen van protestantsche weduwen moesten katholiek worden;.... kinderen die het openbaar onderwijs niet bezochten werden aan hunne ouders ontnomen; de protestanten moesten weigeren de nieuw bekeerde katholieken in hunne kerken toe te laten op straffe van verbanning der leeraars, verbeurdverklaring van goederen enz. enz.
In 1683 had er te Toulouse een geheime vergadering plaats van 16 Hugenoten afgevaardigden; er werd stoutweg besloten, overal op de verboden plaatsen de godsdienstoefeningen weer te beginnen; en op de bepaalde dag, 27 Juni, geschiedde dit ook. De priesters riepen moord en brand. Kerken werden neergeworpen en soldaten afgezonden om de vrome kerkgangers als schapen te slachten. Izaak Homel, een prediker van 72 jaar, werd geradbraakt. Onder de nietigste voorwendselen werden kerken afgebroken, en menschen, die 50 en 60 mijlen ver gekomen waren om de openbare dienst bij te wonen, om hunne kinderen te laten dopen enz. konden zo weer terugkeren. De schrijver Benoit verhaalt ons, hoe er geweend en gekermd werd bij zulke gelegenheden, hoe ouders en vrienden en ouden van dagen elkander wenend omhelsden, om dan zwijgend heen te gaan, dikwijls in het koudste en ruwste weer.
Louvois, een waardige dienstknecht van een koning als Lodewijk de Veertiende, vond nu een nieuw middel uit om de Hugenoten tot bekéring te brengen: de ruwe soldaten
| |
| |
en dragonders zouden daartoe als zendelingen gebruikt worden; - wij zullen zien op welke wijze; deze bekéringsondernemingen kregen de naam van dragonnades. In Juli 1685 begon te Bearn de eerste dragonnade: enige honderden Hugenoten werden door de soldaten uit hunne huizen gesleept naar de Roomsche kerk en met stokslagen gedwongen, vergiffenis te vragen voor de misdaad van ketterij. Naar alle kanten vluchtten de anderen de bergen en de woestenij in. Maar door de soldaten werden zij opgespoord en in hunne woningen teruggebracht. In elke woning werd een aantal soldaten ingekwartierd. Om de Hugenoten tot bekéring over te halen, hadden deze soldaten vrijheid om zich van alle mogelijke dwang-middelen en pijnigingen te bedienen; alleen het moorden was hun verboden, maar moorden zou niet wreder geweest zijn dan mishandelingen die erger waren dan de dood, of de dood ten gevolge hadden. Om de vrouwen en kinderen schrik aan te jagen stormden zij, met de blote sabel, de woningen binnen onder het geschreeuw: ‘dood, dood of katholiek!’ En hoe zulke duivelachtige kostgangers binnen in de huizen te keer gingen, kunnen wij ons wel voorstellen. De voorraad levensmiddelen enz. was van hunne gading. Het huisraad werd door hen vernield of aan anderen verkocht. Een geliefkoosde marteling bestond hierin, dat men de slachtoffers met geweld uit de slaap hield. Hoort wat een geschiedschrijver van die tijd zegt:.... ‘de gewone middelen, waarvan men zich bediende om hen van alle rust te beroven, waren: het trommel-slaan, godslasteringen, woest geschreeuw, het verbrijzelen der meubelen, die zij van de ene naar de andere kant wierpen, de ontsteltenis waarin zij de arme menschen hielden om hen te dwingen overeind te blijven en de ogen open te houden; zij vermaakten zich de ellendigen te knijpen, met spelden te steken, met koorden op te hangen, tabaksrook in hun neus te blazen en honderd andere
wreedheden; en zij zochten hunne gastheren daardoor zover te brengen, dat zij niet wisten wat zij deden en alles beloofden wat men verlangde om toch maar aan de
| |
| |
handen der barbaren te ontkomen. Zij behandelden de vrouwen op een zó afschuwelijke wijze, dat de eerbaarheid verbiedt het te beschrijven; medelijden kenden zij niet dan wanneer zij iemand bijna zagen sterven of in onmacht vallen; dan toonden zij een wreed mededogen, wekten hunne levensgeesten en krachten enigermate op, alleen om hunne wreedaardige martelingen te hervatten....’. Is het te verwonderen, dat vele gemartelden, in schijn of in werkelijkheid, hun geloof afzwoeren? Dat gaf moed om elders ook te beginnen wat te Bearn gedaan werd, en de dragonnades werden algemeen. Stand noch leeftijd werden ontzien. Het uitdenken van verfijnde pijnigingen werd een studie: de voeten werden langzaam verbrand, de lippen verbrand met rood-hete ijzers, vrouwen op hete kolen uitgestrekt, het hoofd in een warme oven gedrukt; aan een zogende moeder werd haar zuigeling ontnomen, zij-zelve werd aan een paal vastgebonden, op een afstand vóór haar werd haar zuigeling haar voorgehouden, schreeuwende van honger; met pijnlijke borsten moest zij dat uithouden of haar geloof afzweren; velen werden in donkere, vochtige holen geworpen, waar zij in weinige weken de haren en tanden verloren; de ingewanden der slachtdieren werden ook in deze donkere kerkers geworpen om daar te rotten bij de gevangenen. De lijken van hen, die teruggekeerd waren tot het geloof der hervormden, werden op een plank of slee door de straten gesleept, overgegeven aan de beledigingen van het gespuis; zonder ontzag voor sekse of leeftijd werden deze lijken soms naakt uitgekleed. Grijsaards werden onder vloeken en dreigen naar het altaar gesleept en gedwongen om op Roomsche wijze het avondmaal te gebruiken. Was iemand door de vele kwellingen tot een staat van stompzinnigheid of bijna krankzinnigheid vervallen, dan liet men hem of haar werktuigelijk een papier tekenen waarop de afzwering geschreven stond, of men liet ze enige woorden uitspreken
die niet begrepen werden en.... men had weer een bekeerling.
Tot op het sterfbed werd men door de priesters achter- | |
| |
volgd en gekweld. Een hoofdbeweging van de stervende was voldoende om aan te nemen, dat hij Roomsch gestorven was; dan werden de kinderen uit het huis genomen en Roomsch opgevoed, op kosten van de familie. Het bekéren werd zeer gemakkelijk gemaakt, - men behoefde zijn naam slechts te schrijven of te laten schrijven op een lijst. De koning stelde ook een fonds in, waaruit de Hugenoten omgekocht worden. Het is wel te verstaan, dat men door al deze middelen het aantal bekeerlingen of schijn-bekeerlingen weldra bij duizenden telde. De koning werd wijs gemaakt, dat de ketterij zo te zeggen geheel uitgeroeid was, en hij ging over tot de stap reeds lang beoogd: op 18 October 1685 trok hij het Edict van Nantes terug. Deze stap had de noodlottigste gevolgen voor Frankrijk en bereidde een eeuw van jammer en ellende voor het edelste deel van hare bevolking. De inleiding van de herroepingsacte vangt aldus aan: ‘Met dankbaarheid aan God zien wij, dat onze zorgen tot het gewenschte doel hebben geleid, dewijl het beste en grootste gedeelte onzer onderdanen, die de zogenaamde Hervormde godsdient beleden, het Katholiek geloof hebben omhelsd, waardoor het Edict van Nantes niet langer behoeft te bestaan’. De uitoefening van de Hervormde godsdienst werd in 't gehele koninkrijk onwettig verklaard; de predikanten moesten binnen 14 dagen het land verlaten; ouders werden verboden hunne kinderen in de Hervormde godsdienst te laten onderwijzen; integendeel, de kinderen moesten in de Katholieke kerk gedoopt en daarheen gezonden worden; vluchtelingen moesten binnen 4 maanden in Frankrijk terugkeren, op straf van verbeurdverklaring hunner goederen; niemand mocht het land verlaten op straf van de galeien en verbeurdverklaring van goederen.
Door de herroeping van het Edict van Nantes werd in de eerste plaats het sein gegeven tot afbreking van 800 protestantsche kerken door geheel Frankrijk. Het ontbrak de koning niet aan buitensporige loftuigingen uit de Katholieke wereld: hij werd ‘de meest wijze en volmaaktste van alle menschen’ genoemd. Reeds in 1686 kwamen er nog meer verordeningen: alle kinderen van belijders der Hervormde
| |
| |
godsdienst, van de leeftijd van vijf tot zestien jaar, moesten door procureurs des konings onder opzicht gesteld worden van Katholieken. Dit gaf aanleiding tot het ontvoeren en stelen van kinderen, dat jaren lang aanhield en de oorzaak was van diepe droefheid in talloze huisgezinnen. Op bevel des konings werden alle huizen doorzocht om verboden boeken te bemachtigen. Bijbels, gebeden- en psalmboeken werden bij hopen verbrand. Op iedere predikant, die gevat werd, zou de doodstraf worden toegepast; mannelijke onderdanen, die aan predikanten hulp verleenden, zouden tot levenslange arbeid op de galei-schepen veroordeeld worden, - vrouwelijke onderdanen, voor hetzelfde misdrijf, tot levenslange gevangenisstraf. Alle onderdanen die betrapt werden op enigerlei uitoefening van een andere godsdienst dan de katholieke zouden met de dood gestraft worden.
De maat was vol. In het Fransche vaderland was geen rust of gewetensvrijheid mogelijk. Duizenden Hugenoten weken naar alle kanten uit over de grenzen. Het hielp niet, of al strenge verbodschriften tegen de uitwijking uitgevaardigd werden; tevergeefs, dat de aanbrengers hun deel van de roof der slachtoffers zouden ontvangen; tevergeefs, dat er wachters geplaatst werden aan de ingang der steden, bij de driften der rivieren, op de grote wegen, aan de havens en op afstanden van elkaar langs de grenzen. Men ging ondanks alle gevaren, sommigen met het wapen in de hand. O, die geheime nachtelijke samenkomsten, waar besloten werd, huis en have zo te laten staan, om langs verschillende wegen te ontkomen! O, die hartbrekende afscheidstonélen, waarbij moeder en kind, man en vrouw elkaar misschien voor het laatst omhelsden! Wie zal ons vertellen van de ouden en zwakken die bezweken, van de kindertjes die in nacht en koude geboren werden om, tezamen met de moeders, te sterven in het veld? Laten wij horen wat een ooggetuige, Benoit, zegt: ‘Aanzienlijke vrouwen, zelfs van 60 en 70 jaren, die, om zo te zeggen, nimmer een voet op de grond hadden gezet dan om in hare kamer of tuinen te wandelen, kwamen tachtig en
| |
| |
honderd mijlen ver..... Meisjes van 15 en 16 jaren en van allerlei stand ondernamen hetzelfde waagstuk. Zij voerden kruiwagens met zich, droegen mest, manden en allerlei lasten; zij misvormden zich het gelaat door verfstoffen welke haar een bruine kleur gaven.... Vele meisjes en vrouwen hielden zich ziek, stom of krankzinnig; sommigen verkleedden zich als mannen, anderen namen het gewaad van knechts of lakeien en volgden dan te voet, door de modder, een gids die te paard zat en een edelman moest voorstellen. Meestal geschiedde het trekken des nachts langs verborgen voetpaden, en verborg men zich over dag in holen. Het ging onder allerlei vermommingen, door afgronden en over hoge bergen. Hier waren vluchtelingen vermomd als herders, daar als pelgrims, ginds als soldaten, jachters, dienstknechten, kooplieden en bedelaars.’ Ook over zee werd de reis gemaakt. Verscholen in balen met koopwaren, in vaten, onder hopen steenkool trachtte men te ontkomen. Sommigen waagden zich in kleine schuiten in de open zee, zonder enige voorraad. Vele vluchtelingen werden natuurlijk ontdekt en gevangen genomen. Met zware kettingen beladen, werden de gevangenen in klompen aangedreven naar de galeien. Die van vermoeidheid neervielen, werden met stokslagen aangespoord; 's nachts sliepen zij op de harde grond.
De galeien of galeischepen waren een soort groote roei-boten. Op zo een boot waren 27 of 30 banken waarop de roeiers zaten, soms tot 300. Zij waren blootgesteld aan zon, koude en regen; met ketenen waren zij aan elkaar geklonken (aan de benen); de kleding die zij kregen was grof en spaarzaam; ziek of gezond zijnde, waren de harde planken hun bed.
Een schrijver, Bion, zegt: ‘men moet een galeischip hebben bezichtigd, om zich een denkbeeld te kunnen maken, hoe afmattend dat aanhoudend roeien voor het lichaam is. Men moet het hebben gezien om de stille tranen te kunnen waarderen die met een biddend hart tot God zijn geschreid en die, met zweet vermengd, de handen hebben doorweekt, die handen door het roeien vereelt en verhard’. Die niet alle
| |
| |
krachten inspanden om te roeien, werden meedogenloos met rottingen geslagen; op hunne halfnaakte lichamen kon men de striemen tellen. De galei-straf werd beschouwd als de zwaarste straf na de doodstraf. En dat moesten de onschuldige Hugenoten ondergaan, mannen van goeden huize, van opvoeding en geleerdheid; daar zaten zij, vastgeklonken aan de gemeenste misdadigers.
Velen bezweken kort na hun aankomst op de galeien; maar er zijn anderen die 19 jaren lang zo leefden, afgescheiden van vrouw en kinderen en familie.
Het lot der gevangene vrouwen was niet minder treurig.
Wij bepalen ons slechts tot de kerker van Constance. Daar werden 25 vrouwen opgesloten in een zaal, waarin lucht en daglicht ontbraken. Na 38 jaren werden degenen uitgelaten die nog in leven waren. Een van deze gevangenen, Marie Durand, was toen meer dan 50 jaren oud, - als een meisje van 15 jaar was zij in die gevangenis gekomen.
Landgenoten, kunnen wij bij het horen van deze dingen slechts het medelijden gevoelen dat al zulk lijden bij gevoelige harten opwekt, of gevoelen wij nog iets meer? Ja, zeker gevoelen wij iets meer, want deze martelaren voor gewetensvrijheid, deze helden en heldinnen van het geloof, zij zijn ons niet als vreemdelingen, zij waren vleesch van ons vleesch en been van ons been, zij waren onze eigen vaders en moeders, - hunne namen, de namen in ons land nog algemeen bekend: Lombard, Joubert, Naudé, Jordan, Cellier, de Villiers, Marais, du Plessis, du Pré, du Toit, en honderden meer.
De Hugenoten vluchtelingen uit Frankrijk werden in de omliggende landen van Europa met open armen ontvangen, niet alleen uit belangstelling en medelijden, maar vooral ook omdat hun komst overal een grote en gezochte aanwinst was. In de eerste plaats is het toch wel te verstaan, dat een land geen betere burgers of menschen kan bezitten dan die hun vaderland, hunne bezittingen en hun leven willen afstaan voor hunne godsdienstige en zedelijke overtuiging.
| |
| |
(Ondanks al zijn gewaande grootheid was Lodewijk de Veertiende te onnozel om dit in te zien, en daardoor sneed hij Frankrijk de pols-ader af). Dan, door uitsluiting uit de openbare betrekkingen waren de Hugenoten in Frankrijk wel gedwongen, hun brood op andere wijze te verdienen. Het gevolg was, dat zij de knapsten werden in allerlei nijverheid; zij waren de ondernemendste handelaars, de grootste fabrikanten, de kunstvaardigste bewerkers van allerlei stoffen en metalen, de beste landbouwers; daarbij de meest verlichten en geletterden, want onder deze klasse maakte de hervorming de grootste opgang.
Pruisen en Holland toonden wel de meeste belangstelling in de Hugenoten. Ver buiten de grenzen werden zij reeds tegemoet gekomen en kosteloos ingehaald. Men stelde hen jaren lang vrij van belasting. Men verschafte hun arbeid, huizen, gereedschappen, voorschotten in geld; men deelde land aan hen uit; zij klommen tot de hoogste waardigheden, ook in het leger; zij brachten in alles verbeteringen aan; zij schiepen nieuwe industrieën; waar eerst zekere artikelen ingevoerd moesten worden, daar ontstond grote uitvoer daarvan; de landbouw herleefde overal onder hun invloed; zij werden gekozen tot opvoeders van konings-zonen. Welvaart en beschaving bloeiden overal waar zij kwamen. Grote invloed hadden zij op de vorming van het volkskarakter en dus op de geschiedenis.
Wat andere landen wonnen, verloor Frankrijk. Uit één distrikt vertrokken niet minder dan honderd-duizend menschen. Gehele dorpen waren verlaten en sommige steden half geledigd. De fabrieken werden bij honderden gesloten. Sommige takken van nijverheid verdwenen geheel. Uitgestrekte vruchtbare gronden lagen onbebouwd. Lodewijk de Veertiende had Frankrijk ontvolkt en ontzield.
De Hugenoten zetten zich neer in Duitschland, Holland, Zwitserland, Engeland, Zweden, Denemarken en Amerika.
Voor ons is het van belang, meer in het bijzonder te letten op hunne lotgevallen in Holland.
| |
| |
Reeds sedert de middeleeuwen was Holland altijd een toevlucht voor vervolgden geweest: Onder de vervolgingen der katholieke Maria Tudor, in Engeland, vluchtten zowat dertig duizend Protestanten naar Holland. Tijdens de 30-jarige oorlog stroomden vluchtelingen in uit Duitschland. Vroeg had de Hervorming daar vaste voet gekregen. In 1561 verenigden de Hervormden zich en werd een geloofsbelijdenis gedrukt. De Walen woonden in de zuidelijke provinciën der Nederlanden. Door Alva en zijn Spanjaarden vandaar verdreven, vluchtten zij naar Holland en stichtten overal in het land de zogenaamde Waalsche gemeenten; in 1578 werd reeds zulk een gemeente te Amsterdam gesticht. (De Walen spraken oud Fransch). Nieuwe vluchtelingen kwamen uit Frankrijk, in 1585, toen Hendrik de Derde daar regeerde; toen weer na de val van La Rochelle; en daarna vooral in grote getalen tijdens de regering van Lodewijk de Veertiende, en toen het Edict van Nantes herroepen werd (1685). Deze vluchtelingen sloten zich aan bij de reeds bestaande Waalsche gemeenten. Wij hebben reeds gezien, hoe hartelijk zij ontvangen werden, hoe zij hulp en voorschotten ontvingen in geld en goed, hoe zij jaren lang vrij gesteld werden van belasting enz. In 1681 bouwde de overheid te Amsterdam duizend woningen om hen te huisvesten. In het jaar 1685 alleen vluchtten 250 Hugenoten predikanten naar Holland. Zij werden overal geplaatst, en de Staten zonderden een grote som gelds per jaar af voor hun traktement. Fransche officieren werden in de Hollandsche regimenten verspreid; een fonds van 180 duizend gulden per jaar werd voor hunne traktementen afgestaan. De prinses van Oranje richtte toevluchtshuizen op voor hulpbehoevende edel-vrouwen.
Grenzeloos was de verontwaardiging, waarmee de herroeping van het Edict van Nantes in Holland begroet werd: in Zeeland werden de katholieke kerken zelfs door het volk gesloten en de priesters verjaagd; een algemene biddag werd voorgeschreven, en op voorstel van de Prins van Oranje werd een algemene collecte gehouden voor de vluch- | |
| |
telingen. Men berekent, dat toen zowat vijf-en-vijftig-duizend vluchtelingen in Holland aankwamen en later nog meer. Vele Hugenoten hadden een deel van hun fortuin gered, en verhoogden daardoor het publieke crediet in de landen waar zij aankwamen, vooral ook in Holland.
In zijn streven om de macht van Lodewijk de Veertiende te breken vond prins Willem van Oranje een sterke steun in zijne Hugenoten beschermelingen. Hij was de enige man tegen Lodewijk opgewassen, en heel Europa is deze jonge Hollandsche vorst dank verschuldigd, omdat hij het middel was om Europa te bevrijden van Lodewijk's dwingelandij. Door de Ligue van Augsburg tot stand te brengen verenigde hij de Protestantsche en Katholieke staten van Europa in oorlog tegen Lodewijk. Ook verenigde hij Holland en Engeland met hetzelfde doel. Toen het ogenblik daarvoor rijp was, trok hij van Holland naar Engeland over met een leger, waarvan de beste troepen Hugenoten waren; er waren gehele Fransche compagnieën in dit leger, aangevoerd door Fransche officieren - drie regimenten voetvolk, één escadron paarderuiters en 636 officieren. Zonder dat het nodig was een slag te slaan, werd hij door het Engelsche volk tot koning van Engeland uitgeroepen. Koning Jacobus de Tweede van Engeland vluchtte naar Ierland; maar Willem van Oranje (thans Willem de Derde van Engeland genoemd) volgde hem na met zijn leger en versloeg hem totaal, - hem en de troepen van Lodewijk de Veertiende -, in de slag bij de Boyne. Zo verloste hij Engeland van de gehate en wanordelijke regering van Jacobus de Tweede. Koning Willem keerde toen terug om op het vasteland van Europa de verenigde mogendheden bij te staan tegen Lodewijk de Veertiende. Grote overwinningen behaalden vooral de Engelsche generaal Marlborough en Prins Eugène. Na de slag van Malplaquet
moest Lodewijk vrede maken; de naam en de macht van de ‘zon-koning’ waren toen voor goed geknakt.
De Hugenoten brachten grote verbeteringen in het Hollandsche leger aan. Zij leverden grote politieke mannen. Hugenoten
| |
| |
geleerden en Godgeleerden deelden aan letteren en wetenschap nieuw leven mede. Holland werd het middelpunt van 't Fransche Protestantisme en Willem de Derde werd beschouwd als de vertegenwoordiger en verdediger der Protestantsche kerk in Europa. Alle takken van wetenschap werden door de Hugenoten vooruitgeholpen. Oude industrieën werden verbeterd en geheel nieuwe tot stand gebracht. Vooral muntten de Hugenoten uit in boekdrukkunst, in de fabrikatie van papier, van hoeden, van zijden, katoenen en wollen stoffen. Vele artikelen, die vroeger ingevoerd werden, konden nu uitgevoerd worden. Bijna alle steden namen in bloei en rijkdom toe.
Toch was het moeilijk voor Holland om voor alle vluchtelingen behoorlijk onderhoud te vinden, want hun aantal was zeer groot. Toen kwam men op de gedachte om hen in Zuid-Afrika te plaatsen, aan de Kaap, waar Holland (of liever de Oost-Indische Compagnie) in 1652 een kolonie gesticht had.
De Compagnie bood aan: vrije overtocht naar de Kaap, een stuk lands in eigendom, voorschotten in vee, zaden, werktuigen, enz. Een groot aantal Hugenoten maakten gebruik van de aanbiedingen der Compagnie, doch in vergelijking met de grote uittocht uit Frankrijk was dit aantal maar als een droppel aan de emmer. Hoewel maar betrekkelijk gering in aantal onder de Hollandsche kolonisten aan de Kaap, toch vinden wij hunne namen vandaag overal in Zuid-Afrika rijkelijk vertegenwoordigd; en er zijn weinig Afrikaners die geen Hugenoten-bloed in hun aderen hebben. Men moet in het oog houden, dat zij in het Kaapland zeer in aantal vermenigvuldigden, voordat er gemengde huwelijken gesloten werden met de Hollandsche kolonisten. Uit geslachtregisters zien wij, dat in 1816 nog volbloed-Hugenoten-kinderen geboren werden, en waarschijnlijk is dit nog lang niet het laatste jaar geweest van zodanige geboorten. Er zijn streken in Europa, waar de Hugenoten 150 jaar onvermengd vermenigvuldigden. Elke natie houdt zich maar gaarne aan eigen volk en eigen aard, en deze neiging is nog veel sterker, wanneer een handje-vol zich te midden van vreemdelingen
| |
| |
bevindt. Het Hollandsch bloed, dat zich meer en meer met het hunne mengde, was afkomstig van een geslacht dat ook zulk een school van lijden en strijden had doorlopen als het geslacht der Hugenoten, - een strijden voor hetzelfde geloof tegen dezelfde Katholieke machten van Europa.
Als overal, oefenden de Hugenoten ook in het Kaapland een gunstige invloed uit op de opvoeding, de algemene moraliteit en de Godsdienst.
In wijnbouw, vruchtenteelt en landbouw brachten zij grote verbeteringen aan. Door landsomstandigheden ontbrak hun de gelegenheid om aan de Kaap, als in Europa, hunne kundigheden te pas te brengen met betrekking tot fabrieksnijverheden, enz.
De samensmelting van Hollanders en Hugenoten bracht onze Afrikaners of Boeren voort; - hunne lotgevallen behoren tot de geschiedenis van Zuid-Afrika.
Wij moeten nu nog kortelijks nagaan, hoe het met de Hugenoten ging die in Frankrijk achterbleven.
Ondanks alles hielden de gemeenschappelijke godsdienstoefeningen niet op. Nu, dat alle kerken afgebroken waren, vergaderde men in de open lucht, in de woestijnen, op de kruinen der bergen, in holle wegen, in spelonken en steengroeven. En zo ontstonden de beroemde ‘kerken der woestijn’. Daar traden de reizende predikers op, of de landbouwers en dagloners die als predikers het woord voerden; daar werd het avondmaal uitgedeeld, de kinderen gedoopt, de huwelijken bevestigd, dikwijls bij koud en nat weer, terwijl wachten rondom uitgezet werden om te waken tegen overval. Toch werden zij dikwijls verrast en overvallen, als wilde dieren neergeschoten; in verschillende plaatsen werden er drie- tot vierhonderd op één hoop gedood, - grijsaards, vrouwen en kinderen.
Onder de vele martelaren noemen wij Fulcran Rey, een leeraar, die in 1686 gepijnigd on opgehangen werd, getrouw aan zijn geloof tot het einde; - hij was 24 jaren oud.
| |
| |
Claude Brousson doorreisde geheel Frankrijk; bijna elke nacht hield hij een of twee godsdienstoefeningen, telkens op een andere plaats. Hij leefde in bosschen, bergen en rotskloven, winter en zomer. Na talrijke nauwe ontkomingen werd hij in 1698 gevangen genomen en stierf op pijnbank en schavot. Vele Roomschen, en vooral de Jansenisten, verklaarden zich openlijk tegen de geweldenarijen van Lodewijk de Veertiende; zij noemden het een gruwelijke aanslag tegen God zelf om lidmaten te maken door middel van dragonders, schavotten en galeiën. Maar de dweepzuchtige meerderheid der geestelijken zegevierde, en in April 1698 werd de herroeping van het Edict van Nantes plechtig door Lodewijk bevestigd.
Moorden en branden gingen onafgebroken door. Baville liet 60 tot 80 personen tegelijk hangen, onthoofden en vierendeelen (bij het vierendelen werd aan elke arm en elk been een paard gespannen, en dan werd het lichaam door de vier paarden van elkaar gescheurd). Baville verbrandde burchten en dorpen en verwoestte gehele streken. Du Chaila, een priester, rukte zijn slachtoffers met een knijptang de haren van baard en wenkbrauwen uit; dan weer drukte hij hun gloeiende kolen in de handen; dikwijls omkleedde hij hun de vingers van beide handen met lappen die met olie of vet doortrokken waren, stak de lappen aan brand en liet ze branden tot de vingers tot op het been verbrand waren. De pastorie van Du Chaila werd aangevallen en in brand gestoken, hij-zelf werd gedood en zijne ongelukkige slachtoffers verlost.
Dit was het begin van de oorlog der Camisards in de bergen der Cevennes, in het zuiden van Frankrijk. Door de vervolgingen, door het gemis van scholen en herderlijke leiding, was de godsdienst der Camisards langzamerhand overgegaan in dweperij, in wanordelijke geestvervoering; tovenaars en profeten stonden onder hen op. Hun wachtwoord was: wraak tegen de vervolgers. Hun voornaamste opperhoofden waren Roland en Cavalier. Roland met zijne
| |
| |
bende van ruwe, geharde krijgers, ging meestal met dierlijke wreedheid te werk. Vele ambtenaren der belasting werden vermoord en hunne woningen verwoest. Toen de algemene opstand uitbrak, na de wreedheid van du Chaila, kwamen de krijgers onder bevel van Cavalier, een boeren-zoon. Zijne soldaten noemden zich kinderen van God, kudde van de Heer. Aan hunne opperhoofden gaven zij de naam van ‘broeder’. Met de strengste krijgstucht waren gelijkheid en broederschap verenigd. Hun voorraad was een algemeen bezit. Zij hadden hunne magazijnen en hospitalen in de holen van het gebergte. Vloeken, twisten en dronkenschap waren onbekende zaken. Hunne vrouwen en dochters waren in het leger om het voedsel gereed te maken en de gewonden te verplegen. Iedere legerafdeling had een prediker. Ofschoon het leger meermalen in de week tot gebed werd opgeroepen, was toch de Zondag bij uitnemendheid de dag voor openbare diensten en gebed. Een profeet klom op een rots en hield een toespraak, gevolgd door andere profeten. Onder leerredenen, gebeden en psalmgezang werd de dag zo ten einde gebracht, waarna de toehoorders naar hunne woonplaatsen en de Camisards naar hunne legerplaatsen terugkeerden.
De klokken der torens smolten zij om er geschut van te maken. Zij worgden 84 priesters en vernielden omtrent 200 kerken door de vlammen. Montrevel met 20 duizend man trok tegen hen op. In 1703 viel een scherp gevecht voor. De Camisards joegen de koninklijke troepen op de vlucht en richtten een ontzaglijk bloedbad onder hen aan. Van de kust tot op de toppen der bergen kwam het land in bezit der Camisards. In Mei 1704 sloot de koninklijke macht te Nîmes vrede met Cavalier, de 22-jarige boerenzoon, en zijn Camisards. Vrijheid van godsdienstoefening en van geweten werd toegestaan, doch zonder kerken; nog andere voordelen behaalden de Camisards.
Aangehitst door de mogendheden, die toen door Willem van Oranje tegen Frankrijk verenigd waren, begonnen de Camisards de krijg opnieuw. Doch nu waren zij ongeluk- | |
| |
kig in de strijd: In de slag bij Almanca (1707) kwamen de meesten om het leven. De Camisards werden nagenoeg geheel vernield.
De laatste tijden van koning Lodewijks leven waren treurig. Zijn rijk was uitgeput door nutteloze oorlogen en verkwistingen aan zijn hof te Versailles. Een schuld van 2600 millioen drukte het rijk. Op zijn sterfbed vermaande hij de toekomstige koning, zijn achterkleinzoon, om andere wegen in te slaan dan hij zelf gedaan had. Hij stierf verlaten van vrienden en bloedverwanten. Toen zijn lijk naar de kerk te St. Denis werd overgebracht, werd het door het volk met klippen en kreten van afkeuring begroet. Hij stierf de 26 Aug. 1715.
Antoine Court was een van de voornaamste Hugenotenpredikers van deze tijd. Hij heeft de kerk der Cevennes voor ondergang behoed door krachtig op te treden (hoewel nog maar 17 jaar oud) tegen de wanorde, dweepzucht en geestdrijverij. Hij bezocht al de gemeenten, schreef een nieuwe regeling voor en bracht eene gezonde hervorming tot stand. In 1729 stichtte hij een opleidingschool voor leraars te Lausanne, in Zwitserland; in 80 jaren zijn 700 predikers daaruit voortgekomen.
Paul Rabaut was een kwekeling van Court. Op zijn hoofd was een aanzienlijke prijs gesteld. Dertig jaren lang leidde hij een onrustig en moeilijk leven. Nu eens woonde hij in rotskloven, dan weer onder het eenvoudig dak der landbewoners, terwijl hij als een stuk wild overal vervolgd werd. Hij richtte verzoekschriften tot de koning en trachtte onophoudelijk naar verdraagzaamheid tusschen de beide godsdiensten. Een groot verschil tusschen de beide kerken was dit, dat de Protestanten de Roomschen in het geheel niet voor verloren achtten omdat zij Roomsch waren; maar de Roomschen beschouwden alle afwijking van hunne kerk als iets dat de eeuwige verdoemenis waardig was. Horen wij eens, hoe een Protestantsche leeraar van die tijd
| |
| |
(Barbeyrac) de vrijheid van geweten verdedigt: ‘door een volkomen eensgezindheid van gevoelens tot stand te willen brengen, zal men slechts de verschillen vermeerderen.... De leste manier om zoveel mogelijk toenadering tusschen de geesten te bewerken is dit: om aan ieder volkomen vrijheid te laten de voorlichting van zijn geweten eerlijk te volgen; dit is een recht waarop alle menschen aanspraak hebben en een verplichting die allen te vervullen hebben.’ Let wel: Barbeyrac was deze gevoelens toegedaan met betrekking tot het verschil tusschen de Protestantsche en Roomsche kerken, doch deze woorden sprak hij uit, toen er sprake was om verschillen in de boezem der Protestantsche kerk zelve weg te ruimen door een eed van conformiteit of gelijkheid; hij was tegen zulk een gedwongen gelijkmaking, tegen zulk een eed.
In 1723, op veertienjarige leeftijd, werd de nieuwe koning mondig verklaard, en trad op als Lodewijk de Vijftiende. De geschiedenis zegt van hem dat hij was ‘een monster van zedeloosheid’. Weldra vaardigde hij het beruchte edict van 1724 uit, waarin ‘de gehele verdelging der ketterij’ op de voorgrond stond. Alle Hugenoten-godsdienstoefening werd verboden. 24 uren na de geboorte moesten kinderen in de Roomsche kerk gedoopt worden; zij moesten Roomsch opgevoed worden. Hugenoten werden uitgesloten van vele openbare ambten enz. enz. De verordeningen van dit edict waren wreed en zó ondoordacht, dat zij onmogelijk naar de letter toe te passen waren.
Ondanks alles gingen de gemeenten vooruit.
In 1728 werd de predikant Roussel te Montpellier opgehangen. De oorlog tegen de boeken trad weder op de voorgrond, - bij hopen werden ze verbrand, somtijds 6000 tegelijk.
In Augustus 1744 riepen de Hugenoten een algemene synode bijeen in Neder-Languedoc. Hunne vijanden beschuldigden hen van verraderlijke plannen, en in 1745 gaf de koning twee bevelschriften uit, nog wreder dan zijn vroegere
| |
| |
edicten. De dragonnades begonnen weer. Bij Mazamet en op andere plaatsen werden vergaderingen uit elkaar geschoten, een menigte menschen gedood en nog veel meer gevangen genomen. Vrouwen werden met roeden tot bloedens toe gegéseld of kaal geschoren en in de gevangenis geworpen. Kinderrovers gingen in de nacht uit - aangevoerd door pastoors (predikanten) als hoofdmannen der benden. Werden de deuren der huizen niet spoedig genoeg geopend, dan werden ze ingeslagen. Dan stormden de soldaten, met de sabel in de hand en met godslastering in de mond, binnen om alles omver te werpen en de kinderen te bemachtigen. Weeklachten en tranen van ouders werden met gespot beantwoord. Zij moesten het aanzien, dat hunne kinderen, vooral de jonge meisjes, naar de kloosters werden gesleept, voor wier onderhoud de bedroefde ouders nog bovendien mochten betalen. Nieuwe uitwijkingen waren het gevolg van deze gruwelen.
De predikanten, Rang, Roger en Desubal stierven de marteldood aan de galg. Desubal vooral was zeer geliefd, en men wilde hem met geweld bevrijden, doch het geweld werd door de predikanten in bedwang gehouden.
Zijne rechters zeiden, bij het uitspreken van het doodvonnis: ‘het is met leedwezen dat wij u veroordelen, maar het zijn de bevelen des konings’. Alle katholieken van enige verstandelijke en zedelijke beschaving waren geschokt door zodanige terechtstellingen. Rippert de Montclair verklaarde zich streng tegen de godsdienstdwang en de vervolging door zijn geloofsgenoten uitgeoefend. Maar de vervolgingen en dragonnades gingen voort. Vooral de bevelhebber Pontual onderscheidde zich door buitensporig geweld en wreedheid. Door de Camisards, in de Cevennes, werden de kinderrovers met geweerschoten begroet en trokken terug. De koning werd bang voor een twede Camisarden-oorlog en voor een hernieuwde emigratie op grote schaal. Toen werd afgezien van de gedwongen herdoop der Hugenoten-kinderen (1752). Een jaar lang was het nu tamelijk rustig, doch toen begonnen de vervolgingen opnieuw.
| |
| |
De predikant Lafage werd opgehangen. Godsdienstige vergaderingen werden overvallen en uit elkaar geschoten. Van allen die in de kerk der woestijn getrouwd waren, werden de huwelijken onwettig verklaard; de kinderen werden ook onwettig verklaard en onbevoegd tot alle erf-opvolging. Alle gehuwden werden gelast terstond te scheiden of zich in de Roomsche kerk te laten hertrouwen.
Maar de tijden gingen een verandering tegemoet. Vele burgelijke en militaire overheden begonnen zich te schamen om landgenoten en degelijke burgers zo ten bloede toe te vervolgen. De soldaten zelven verzachtten de onmenschelijkheid der bevelen welke ze moesten uitvoeren. Sommige officieren vertraagden de marsch hunner troepen om aan de vergaderde Hugenoten tijd tot vluchten te geven.
Twee synoden werden in Neder-Languedoc gehouden (1760). De vergaderingen werden geregelder gehouden, ja bijna onder het oog der overheden. De toestanden waren zó ten gunste van verdraagzaamheid veranderd, dat de Hugenoten met teleurstelling en schrik getroffen werden, toen in 1762 weer vier slachtoffers vielen. Het waren de predikant Rochette en de drie gebroeders Grenier. Te Toulouse werden zij terechtgesteld. Rochette werd opgehangen en de gebroeders Grenier onthoofd. Hun waardig en manmoedig sterven maakte grote indruk. Het volksgeweten was aan het ontwaken. Geen geschreeuw, geen beschimping werd onder de toeschouwers waargenomen, maar snikken en tranen. Court, de jongere, schrijft: ‘al de aanwezigen keerden in diepe stilte en verslagen naar hunne woningen terug’ (19 Febr. 1762).
De veroordeling van zekere Calas (10 Maart 1762) maakte niet minder gerucht. Calas werd valschelijk beschuldigd, zijn zoon vermoord te hebben, omdat deze Roomsch wilde worden. Door de overheid en Roomsche geestelijkheid werden de Hugenoten en Calvijn beschuldigd, dat zij de moord op kinderen goedkeurden en wettigden, wanneer zulke kinderen Roomsch wilden worden. Een gevaarlijke gisting ontstond onder de dweepzieke Roomsche menigte, tengevolge van deze
| |
| |
leugens. De leeraar Paul Rabaut verdedigde zijne Hugenoten-geloofsgenoten en het Calvinisme in een beroemd geschrift dat hij uitgaf. Hij drukte zijne diepe verontwaardiging uit over zulk eene verschrikkelijke beschuldiging; hij zegt onder andere: ‘de minister is volkomen bekend met onze grondstellingen; hij kent het volk, hetwelk hij zo lang regeert, ten volle; het is hem niet onbekend, dat wij met alle aandrang die vrijheid van geweten inroepen welke de Protestantsche kerk overal aan andersdenkenden toestaat.... de beschuldiging, welke men aan de Hervormden toeschrijft, strijdt met hun grondbeginsel, hetwelk dit is: dat men ieder in het oordeel over de zin der Heilige schriften in de keuze van zijn godsdienst vrij laat. Hoe zouden wij (de Hervormden) een dwaalbegrip met de dood kunnen straffen, wij, die beweren dat het ontvangen van onderricht de enige straf is; wij, die de onfeilbaarheid van ieder menschelijk genootschap ontkennen; wij, die Roomsch-katholiek zouden worden, zodra wij enig gezag hoegenaamd over onze gewetens toelieten?’ Het geschrift van Rabaut werd publiek verbrand. Calas stierf op pijnbank en rad, zijn onschuld tot het laatste belijdende. De veroordeling van Calas wekte de verontwaardiging van geheel Europa. Vooral Voltaire, de man die met elke godsdienst de spot dreef, deed zich krachtig horen. In 1765 werd het vonnis vernietigd en de naam van Calas in eer hersteld.
Uit alles bleek, dat de Roomschen moeg werden van de vervolgingen. De onverdraagzaamheid begon meer en meer te verdwijnen. In 1763 werd in Languedoc een nationale synode gehouden; strenge, zedelijke bepalingen werden daar vastgesteld.
Op 8 Maart 1768 werd nog in het prinsdom Oranje in het zuiden van Frankrijk) een godsdienstige vergadering door soldaten overrompeld. De aanwezigen werden gevangen genomen, doch na twee maanden weder vrij gelaten. Toen hoorde men niet meer van zulke overvallen.
In 1774 stierf de goddeloze Lodewijk de Vijftiende. Zijn opvolger Lodewijk de Zestiende was een braaf en zachtmoedig, maar ook een zwak en dweepachtig man.
| |
| |
Ondanks een memorie aan de koning begon de vervolging weer het hoofd op te steken. Op verscheidene plaatsen werden de diensten belet, verscheidene Protestanten werden verbannen, anderen in de gevangenis geworpen. De Hugenoten vonden evenwel krachtige verdedigers in de ministers Breteuil en Malherbes. Het gevolg van een en ander was, dat Lodewijk de Zestiende in 1789 het zogenaamde edict van verdraagzaamheid uitvaardigde: de rechts-geldigheid van huwelijk en doop der Protestanten werd erkend en zij werden in hunne burgerlijke rechten hersteld, maar zij bleven nog altijd uitgesloten van het bekleden van openbare ambten en bedieningen.
Zo was het jaar 1789 gekomen, het jaar, waarin de grote revolutie of staats-omwenteling in Frankrijk uitbrak - die algemene opstand van het Fransche volk tegen het koningschap en de adel. (Wel te verstaan, deze opstand was weer een geheel nieuwe en aparte zaak). Die bloedige geschiedenissen kunnen wij hier niet nagaan, wij hebben alleen na te gaan, hoe het toen met de Hugenoten ging. Een Nationale vergadering was door het volk in het leven geroepen om zaken te regelen; ook Protestanten hadden hierin zitting. Een zoon van Paul Rabaut werkte daar hard in 't belang zijner geloofsgenoten. Op 4 Augustus besloot de Nationale vergadering tot toelating van alle burgers tot de burgerlijke en militaire betrekkingen. In het volgende jaar beval de Nationale vergadering teruggave van alle goederen van Hugenoten, verbeurd verklaard sedert de regering van Lodewijk de Veertiende. Na heftige tegenstand der Roomsche leden werd eindelijk ook godsdienstvrijheid verkregen.
Maar de Roomschen zouden het niet zo spoedig gewonnen geven: verdachtmakerijen werden rond gestrooid, adressen werden getekend om éénheid van godsdienst te vragen. In het zuiden des lands werd zelfs een soort leger uit het domme volk samengeraapt tegen de Hugenoten (1790). Maar de orde werd hersteld, en hiertoe werkten vele verstandige Roomschen mee.
| |
| |
Maar het ging onder de omwenteling hoe langer hoe erger toe: koning Lodewijk en zijne vrouw Marie Antoinette werden door het volk op het schavot onthoofd (1793). Van overdreven godsdienstijver was men tot het andere uiterste gekomen: de christelijke godsdienst werd afgeschaft en de zogenaamde godsdienst der rede werd ingesteld. Katholieke en protestantsche kerken werden gesloten, en de leeraars mochten hunne bediening niet langer uitoefenen, op straffe des doods. Maar de partijen wisselden weer af, en, toen in Februari 1795 een gematigder bestuur aan het roer kwam, werd de vrije uitoefening der godsdiensten hersteld.
Na de stormen en beroeringen der revolutie kwam Napoleon Bonaparte aan het hoofd van de regering. Als eerste consul waarborgde hij de onafhankelijkheid van alle eerediensten. De stichters van het Protestantisme werden erkend ‘de eersten geweest te zijn die in Europa mildere grondstellingen omtrent het bestuur hadden bekend gemaakt; zij hebben de zedekunde, de wijsbegeerte, de wetenschappen en nuttige kunsten bevorderd. De Protestanten hebben zich gerangschikt onder de vanen der vrijheid. Het is de plicht van het gouvernement, zijne bescherming te verzekeren aan deze vreedzame vereniging van een minderheid van verlichte en edelmoedige burgers....’
Napoleon ging er ook toe over, de Hugenoten-eeredienst te onderhouden op kosten van de staat; de Protestanten zagen daarin een wettige en onbetwistbare erkenning en een officiëel onderpand hunner volkomen gelijkstelling met de Roomsch-katholieken (1802). Toen Napoleon keizer was geworden, kwam een deputatie uit de Hervormden hem hulde brengen. Hij zeide bij die gelegenheid: ‘Houdt u overtuigd, dat het mijne bedoeling en ernstige wil is, om de vrijheid der eerediensten te handhaven. Het gezag der wet houdt op, waar het onbepaald gezag van het geweten aanvangt; noch de vorst noch de wet vermogen iets tegen deze vrijheid’....
De keizer richtte ook een hogeschool voor de protestantsche godgeleerdheid op, te Montauban (1810).
| |
| |
Na Napoleon's val kwam het koninklijke huis van Bourbon weer op de troon. De vrijheid der eerediensten werd gewaarborgd en staatsbezoldiging der leraars. Maar - is het te geloven? - de vervolgingen ontwaakten opnieuw! In het zuiden hadden bloedige uitspattingen tegen de Protestanten plaats, de openbare godsdienstoefening werd verstoord, verscheidene kerken stonden gesloten en de Protestanten vluchtten uit vrees voor moord-aanslagen. De koning, Lodewijk de Achttiende, daartoe gedrongen vooral door Engeland, zond een macht naar het zuiden om de orde herstellen. Zo ondersteund, openden de Protestanten weer een hunner kerken aldaar. Het woeste volk stroomde toe, schreeuwde: ‘weg met de ketters, dood aan de Protestanten!’ Een generaal (Lagarde) van de koninklijke troepen werd bij de kerk doodgeschoten. Er kwam niets van het straffen der oproerlingen, want geheime beschermers zaten achter hen.
Na een verstoring van een half jaar werd de Hervormde eeredienst te Nîmes eerst in 1815 weer hersteld.
Lodewijk de Achttiende werd opgevolgd door Karel de Tiende. Tengevolge van een opstand in Juli 1830 werd hij van de troon verjaagd en werd Lodewijk Filips uitgeroepen als koning van Frankrijk.
Deze Juli-omwenteling bracht eerst volkomen vrijheid aan de Protestanten, en die vrijheid is tot heden gehandhaafd.
Drie-honderd jaren van dwang en gruwelijke vervolging - wat baat vond Frankrijk daarbij? Het Protestantisme is in Frankrijk vaster geworteld dan ooit. De kern van het zedelijke leven is daar verwoest. Frankrijk heeft zichzelve beroofd van hare krachten om hare vijanden daarmee te sterken. Frankrijk heeft ons nog meer geleerd: wij hebben gezien, dat de mensch in naam van godsdienst een beest, ja, een duivel kan worden; dat hij God kan aanroepen, terwijl hij in koelen bloede een broeder vermoordt. Frankrijk heeft ons de dwaasheid geleerd van instellingen, waardoor een nietsnuts of een booswicht op de troon kan komen, om onze wetten te maken - en te
| |
| |
breken, terwijl wij de kleine dief in de gevangenis werpen om hem onschadelijk te maken voor de maatschappij. Frankrijk heeft ons geleerd, dat de ernst en de volkomen vrijheid van het geweten boven alles geëerbiedigd moeten worden.
|
|