| |
| |
| |
Mathias
De eerste getuige zei: De betichte was in den wind; de tweede zei: de man had een glas te veel gedronken; de derde bevestigde, kort en goed: de man was zat; en de vierde voegde erbij: zoo zat als een varken.
Mathias schudde 't hoofd, want ze begrepen er allemaal niets van. Hij was zoo nuchter als gij en ik; maar verbouwereerd, meneer de rechter, verbouwereerd van den schok.
Er is voor een politierechter geen vaste maatstaf om uit te maken wanneer iemand dronken is geweest. Daar zijn er die zat over de straat loopen en nuchter op het politiebureel aankomen. Daar zijn er die aan 't zingen gaan zoodra ze eenige pinten gedronken
| |
| |
hebben, en anderen die dadelijk beginnen te snikken gelijk een kind. En dan weet ge niet meer of het van verdriet is of van zattigheid. Daar zijn er die barsch en brutaal worden en naar geen reden meer luisteren; en anderen die alle vrouwen willen kussen in volle straat, de oude zoowel als de jonge. Daar zijn er die altijd maar lachen, chi-chi- chi- zoo kleine schokjes, in hun eigen. En daar zijn er die beginnen te brieschen en daar neervallen op den grond. En bij Mathias kan het eigenlijk wel gebeurd zijn door den schok. De auto was tegen Mathias gereden of Mathias was tegen den auto geloopen; in alle geval de schokbreker pikte hem op en gooide hem in de goot. De fiets lag onder de wielen en Mathias kon niet meer recht.
Dat Mathias niet meer recht geraakte nam de rechter dadelijk aan, maar hij wilde vooral weten in welken staat de betichte daar aangekomen was. Met zijn fiets aan de hand, zei een van de getuigen, want hij was te zat om er op te zitten. En de volgende getuige zei: 't Was eigenlijk de fiets die den man moest recht houden.
Mathias bleef schudden met het hoofd, want het was allemaal zoo niet gebeurd.
Hoe is het dan gebeurd? vroeg de rechter.
Mathias haalde nog eens de schouders op, ze begrepen er toch niets van. Hij kreeg voor de eerste maal vijf frank boet. Maar den volgenden keer is 't
| |
| |
dubbel, zei de rechter.
Het duurde geen twee maand of Mathias was daar weer.
En de derde maal wist hij al hoe het daar verloopen zou. De heele reeks mannen en vrouwen die wegens dronkenschap verschijnen moest werd op een rij gezet en ze konden al op voorhand zeggen wat ze krijgen zouden. De eerste maal vijf, de tweede maal tien en de derde vijftien frank boet. De rechter zei wel eens: als ge u niet betert, stuur ik u naar 't gevang, maar dat deed hij toch niet. Ze kenden Mathias daar al en Mathias kende zijn volk. Soms kwamen er een paar nieuwe bij; en een volgende maal behoorden die al tot den hoop. De dronkaards moesten altijd wachten tot het einde van de zitting; die hebben tijd genoeg, zei de rechter. En dan kwamen ze voor, een voor een. Daar waren er die altijd hetzelfde excuus voorbrachten: ze hadden iets in hunnen drank gedaan of 't waren draaienissen geweest; maar dat hielp niet veel. Sommigen probeerden met een geneeskundig certificaat; de een leed aan de zenuwen en de ander was in den oorlog van de gassen gepakt. Maar na een paar malen ondervonden ze wel dat het verloren moeite en geld was en ze kwamen hun boeten halen, zeiden merci en gingen de deur uit, tot een volgenden keer. Het beste middel om te ontsnappen was uw vrouw mee te brengen, met een kind op den arm. Als die dan zei, meneer de rechter,
| |
| |
't gaat nu beter met hem en we moeten er zoo hard voor werken, dan lukte dit wel eens; maar het mocht niet te dikwijls gebeuren. Voor zatte vrouwen had de rechter een afkeer. Hij wou ze niet eens in 't gezicht bekijken en zei: er is niets walgelijker dan een zatte vrouw. En dan kwam Mathias. Hij was altijd beleefd en hij deed zijn beste kostuum aan om te verschijnen. De rechter zei: Mathias, ik zie dat ge van deftige afkomst zijt, hoe kunt ge toch zoo blijven drinken.
Wat kon Mathias daarop antwoorden. Hij haalde de schouders op en zei niets.
- En wat zegt uw vrouw daarvan als ge thuiskomt?
De zenuwen begonnen opeens te trekken om den mond van Mathias en hij kon niet meer spreken. Maar de rechter zag het wel en zei: ik zal dezen keer nog eens het minimum geven, maar laat het nu voor de kinderen. Als ge er hebt.
Mathias knikte en ging haastig weg. Maar achter de deur bleef hij even staan lijk iemand die iets vergeten heeft.
Toen kwam Andries bij hem en vroeg: gaat ge mee Mathias?
Andries woonde in dezelfde buurt en hij dronk nog al eens. Maar hij dronk vooral in 't begin van elk seizoen. Hij had acht en twintig jaar aan den ijzerenweg gewerkt, en daarna was hij nog twaalf
| |
| |
jaar kaartjesknipper geweest. Hij trok nu zijn pensioen, en wanneer hij dat kreeg, in 't begin van elken trimester, kon hij er zijn handen niet afhouden. Hij dronk niet zooveel, maar hij kon er niet meer tegen.
Ze gingen samen naar huis en onderweg bleef Mathias opeens staan:
- Andries, zoudt ge mij een plezier willen doen?
- Ja Mathias, ik wil u een plezier doen.
- Ik kan het zelf niet goed doen en aan de kinderen wil ik het niet vragen. Maar als gij het zoudt willen doen?
- Ja Mathias, wat is 't?
- 't Graf van mijn vrouw onderhouden...
- Als ge wilt, zei Andries. Maar hij begreep niet goed waarom Mathias daar niet zelf voor zorgde, 's Zondags of zoo... Ze gingen voort en Mathias zei: Ge moet het niet voor niets doen. Vijf frank en uw tram heen en weer, is dat genoeg?
- Ja, zei Andries.
Ze gingen nu een café binnen en ze spraken over iets anders. Mathias werkte nog altijd bij denzelfden baas, een kruidenier uit de Begijnenstraat. Hij hielp den wagen lossen en laden en pakte waren in en als er te veel werk was in den winkel, stond hij mee achter den toog. Maar ze moesten de laatste maanden geduld met hem hebben. Hij werd zoo krikkel tegen den anderen knecht en zelfs tegen den baas, en de kliënten hadden al eens gezegd: Mathias ruikt
| |
| |
naar den drank. En dat is geen aanbeveling voor een handelshuis. Mathias vergiste zich ook nog al eens, schepte te veel of te weinig en als de kisten wat zwaar wogen begon hij telkens te reklameeren. De baas sprak er over met de dochters van Mathias, en die zagen wel waar het naar toe ging. Ze hadden compassie met hun vader, want ze waren alle drie brave en neerstige kinderen. Ze waren nu zelf al eenige jaren getrouwd, de eene wat beter dan de andere. De eene met een dokker, de andere met een schilder en de derde met een commies. Vader als 't niet meer geiat, moogt ge bij ons komen. De eene, die met een commies getrouwd was, zei het zoo maar; doch bij de andere was 't gemeend. De eene verstelde en waschte de kleeren van Mathias en de andere ging eens in de week zijn kamer poetsen.
Mathias was ontevreden geworden; hij sputterde tegen ieder en alles en hij lag met zijn eigen overhoop.
Andries zorgde geregeld voor het graf en hij had al eens gezegd: Mathias, ge moet eens komen zien hoe schoon de bloemen in den was gekomen zijn.
Ik zal eens mee gaan, zei Mathias. Maar hij deed het niet, en dien dag was hij overal bezig over zijn vrouw. Een vrouw lijk de zijne, dat bestond niet meer. Maar die komen ze 't eerst halen.
Een van zijn dochters zag hem door de open deur in een café staan prediken en ze ging binnen. Kom
| |
| |
Vader, zei ze, we gaan samen naar huis. En Mathias ging mee, maar alle vijf stappen bleef hij staan, pakte zijn dochter bij den arm en zei: Daar is geen een kind dat een moeder heeft gehad lijk gij.
Dat duurde zoo nog ongeveer een jaar en toen werd Mathias ontslagen uit zijn dienst en de volgende week verkocht hij zijn eerste meubelen. Ik kan ze nu toch missen, zei Mathias. Maar wanneer ge zooveel jaren in hetzelfde huis gewerkt hebt, kunt ge op een ander niet meer wennen. Mathias vond een plaats bij een bakker. Hij moest nu met een karretje brood uitvoeren en dat viel nog al hard. Het duurde geen maand of hij deed zijn ronde maar half en toen hij thuis kwam was hij de centen kwijt.
Ik moet ze ievers verloren hebben, zei Mathias. Maar de bakker was daarmee niet gediend. Dat zegden ze allemaal. 't Was al de tweede in enkele maanden tijds. Mathias werkte drie weken zonder loon om het geld terug te betalen en dan zei de bakker dat hij kon gaan. Mathias trok naar Andries en samen dronken ze alles op wat ze thuis nog hadden, tot den laatsten duit.
Toen zijn dochters bemerkten dat de meubels begonnen te verdwijnen, zeiden ze weer aan Mathias: Komt bij ons wonen, vader; dat is geen leven alleen; en bij ons zult ge goed uwen oppas hebben. Maar hij bleef liever zijn eigen meester. Hij gaf aan elk een stuk meubel, want ze konden het alle drie
| |
| |
goed gebruiken; en daarmee werd er niet verder over gesproken.
't Was of Mathias diepzinnig begon te worden. Hij kon soms in de herberg staan te redevoeren over den toog tot ze 't niet meer konden aanhooren en hem buiten staken, maar het gebeurde zelfs dat hij nuchter in zijn eigen liep te praten over de straat.
De geburen zeiden: Mathias is vermagerd; 't is precies of de man kwijnt. Dat gebeurt meer. Zoolang man en vrouw samen zijn, merkt ge er niets bijzonders aan; ze leven samen, ze werken voor elkaar en voor de kinderen en ze kibbelen al eens, gelijk dat gaat. Maar als er een van de twee verdwijnt, ziet ge pas dat ze zonder elkaar niet voort kunnen. Daar zijn er die hertrouwen; maar daar dacht Mathias niet aan. Niet dat hij zoo oud was, vier en zestig is geen ouderdom, maar zijn zinnen stonden er niet op. Doch, zooals het nu ging kwam Mathias op den dool.
De kinderen kwamen weer eens bijeen om te zien wat er kon gedaan worden. Maar wat wilt ge doen als de man zelf niet meehelpt. En Mathias wilde naar geen reden luisteren. 't Was nu weer zomer geworden en op een namiddag zou Mathias naar de Schelde gaan. Want er waren onderzeeërs aangekomen; en hij had nooit begrepen hoe zoo'n boot onder water kon duiken zonder dat de manschappen verdronken. Andries zou meegaan en hij stond te wach- | |
| |
ten op het pleintje. Maar hij bleef wachten en Mathias kwam niet. En op den duur dacht hij in zich zelf: Waar zit Mathias toch? en hij ging eens kijken naar zijn kamer.
- Wel? vroeg Andries.
- Och, zei Mathias, en hij bleef zitten.
Andries kwam binnen en vroeg: zijt ge niet goed?
- Toch wel, zei Mathias, maar ik ben triestig...
Andries ging zijn pijp uitkloppen op den kolenbak en keek over zijn schouders om.
- Wilt ge gelooven, zei Mathias, dat ik niet meer weet hoe mijn vrouw er uit zag.
- Allee, zei Andries, ongeloovig. Weet ge niet meer hoe uw vrouw er uitzag?
- Nee, zei Mathias, ik zit hier al uren te dubben en te denken en ik krijg ze nooit heelemaal voor mijn oogen. Soms zie ik haren mond heel goed en ze zegt iets; maar het zijn andere oogen en het haar is anders. En dan zie ik hare oogen opeens en dan is haar kin en hare mond weg. Dat verdwijnt zoo in een nevel. En dan zie ik hare handen weer, alsof ze koffie aan 't schenken is en ze geeft mij nen boterham; maar dan ben ik ineens het gezicht weer kwijt.
Andries begreep nog niet en zei: Ik zie uw vrouw nog precies of ze daar voor mij stond.
- Ik niet, zei Mathias nog eens. En ik heb geen enkel portret van haar; ik heb meer dan eens gezegd: kom, laten we ons portret eens trekken. Maar ze
| |
| |
stelde altijd weer uit en nu is het te laat.
Ze zwegen een poos, dan zei Andries: Kom, ga nu mee; dat zal wel terugkomen.
Mathias liet zich gezeggen en ging mee. Maar onder weg begonnen ze al te drinken; en toen hij 's avonds in een café kwam bij een baas die ook zijn vrouw verloren had, vroeg Mathias: Weet gij nog hoe 't gezicht was van uw vrouw?
De baas keek hem wantrouwig aan en zei: Natuurlijk, daar hangt ze. O, zei Mathias. Maar toen hij nog een glas vroeg, kreeg hij het niet, de baas dacht: Die is al zat genoeg; 't begint te werken op zijn hersens. Zoo ging Mathias naar huis, maar onderweg hield hij Andries opeens staan: Wacht, nu zie ik ze.
Hij deed zijne oogen dicht en begon te glimlachen en zei: Nelleke. Daar kwam een politieagent voorbij, die hen aanmaande rap naar huis te gaan: of ik breng u naar 't bureau. Mathias herhaalde nog eens: Nelleke. Andries greep hem bij den arm en zoo gingen ze samen naar huis. Mathias was gelukkig en hij bleef gelukkig de volgende dagen. Hij zag zijn vrouw nu zoo dikwijls hij het verlangde; hij begreep niet wat er gehaperd had, maar wanneer hij nu zei: kom Nelleke, dan kwam ze voor zijn oogen en zonder eenig verwijt. Mathias was zoo blij dat hij weer begon te drinken.
En toen ging hij weer voor de eerste maal sedert
| |
| |
vele maanden naar het kerkhof; maar hij ging alleen. Hij deed of hij wat frutselde aan de bloemen, maar hij zat op zijn knieën en hij vroeg vergiffenis. Dan kon hij zijn tranen niet meer inhouden en ze liepen over zijn wangen. Daar kwam een vrouw met een rijfken en wat bloemen langs en die vroeg: 't is zeker uw vrouw?
Ja, 't, zei Mathias. Hij veegde zijn tranen af en wilde weggaan. Maar hij kwam nog eens terug, om nog iets te zeggen aan zijn vrouw. Dan kreeg hij den krop in de keel en ging weg. Ik kan ze niet missen, zei Mathias in zijn eigen, ik kan ze niet missen.
Mathias vond nog eenige keeren werk, alhier of aldaar; maar hij bleef er nooit lang en het werd steeds moeilijker om iets te vinden. Ze zagen het aan zijne oogen dat hij dronk. Mathias had met zijne vrouw altijd twee kamers bewoond, een om te slapen en een om te eten; maar nu had hij met één genoeg. Hij had nog een bed en een tafel en twee stoelen. En in den hoek stond een oud gasvuurtje waarop hij wat verwarmen kon. Maar ieder maal zijn dochters ervan spraken bij haar in te wonen, gaf hij haar 't zelfde antwoord: ge hebt zelf al plaats te weinig? doch eigenlijk was het ook ter wille van de kleinkinderen. Wat zouden ze wel denken van hun grootvader. Hij ging er somtijds heen, wanneer hij nuchter was. Hij hield van de kinderen en ze hielden van hem. Eén voor al t en dat leek precies op zijn vrouw.
| |
| |
Het ging aan zijn hart iedermaal hij het zag.
Zijn kinderen gaven hem nu geen geld meer; hij dronk het toch allemaal op; hij kreeg nu kleeren; ze betaalden zijn boeten en hij mocht komen eten als hij goesting had. Maar hij had geen honger meer; 't was of zijn maag verkleinde; doch alle drie maand kwam hij vijf frank halen; bij de eene of de andere dochter. Dat was het eenige wat hij niet opdronk; dat was voor Andries.
En op een morgen stond hij met zijn dochter voor de spreekkamer van den rechter. Ze kwamen vragen of hij dezen keer de boet niet kon kwijtschelden. Anders moest Mathias in 't gevang. Hij bezat niets meer en de kinderen hadden het alle drie al moeilijk genoeg. Ze hadden tot hiertoe altijd de boeten betaald, elk op zijn beurt; maar ze zaten nu zelf al met een heel nest kinderen, en de tijden waren zoo slecht. De dokker zat zonder werk; de schilders hadden staking en de commies moest werken voor een hongerloon.
Voor éénen keer, Meneer de Rechter. De dochter had de tranen in haar oogen; maar Mathias keek door het venster of ze van een vreemde sprak. De rechter liet zijn hand op tafel vallen: wat wilt ge er aan doen? 't Is toch allemaal vergeefs. Als ik hem nu uit het gevang help, komt hij er toch binnen een maand in. Schei er nu toch eens uit met drinken, ge drinkt u zot of dood; en 't is een schande voor uw
| |
| |
kinderen.
De dochter knikte en zat stillekens te weenen. En opeens werd Mathias wakker en zei: Ga eens buiten, ik moet meneer den Rechter alleen spreken. Hij keek nog eens om of de deur goed dicht was achter haar en dan begon hij: Meneer de rechter, had mijn vrouw nog geleefd, dan zou dat allemaal anders geweest zijn. Maar alleen is alleen; en dan is 't op een avond gebeurd. 't Was nog geen zes maand na haar dood. Het was mijn schuld en het was mijn schuld niet. Maar ik kwam van mijn werk en ik had mijn loon op zak. En toen ben ik blijven hangen in een café en de dienster was er alleen... Hij keek nog eens om en zei: ik heb er nooit iets van gezegd aan de kinderen, maar toen heb ik mijn vrouw vergeten. Vergeten en niet vergeten, maar ze zou er toch wreed verdriet van gehad hebben. En toen ik dien avond met mijn fiets aan mijn hand, langs den schouwburg ging, ben ik bijna verongelukt. En toen heb ik dagen aaneen gedronken...
Mathias zweeg en de rechter keek door het raam.
Dan zei de rechter: Dat zou uw vrouw zaliger al lang vergeven en vergeten hebben. En het is nooit te laat om u te beteren.
Ik weet het, zei Mathias, dat was geen reden, maar ik kan het niet meer laten.
De eerst volgende keeren dat Mathias verschijnen moest voor de politierechtbank, ging hij naar den be- | |
| |
diende die de namen afriep en zei: zeg aan Meneer de rechter dat ik hier geweest ben. Maar daarna schaamde hij zich niet meer en hij bleef weer zitten tot hct zijn beurt was. Hij had zijn baard laten groeien en zijn haar was in de war. Daar zat een vreemde vlam in zijne oogen en 't was een ander mensch geworden.
Wat moet ik er mee doen, zei de rechter; Mathias was zat geweest; hij kon hem toch niet vrijspreken. Maar waar blijft ge dat geld halen om zoo te drinken? Mathias zei: ik krijg het voor nicts; hier en daar. De rechter vroeg nu niet meer wie de boeten Betaalde, maar hij gaf zoo weinig mogelijk. Vijf frank boete of: één dag gevang.
Het werd Zomer en het werd weer Herfst. En Mathias bleef komen, minstens eens per maand. Hij begon met houten beenen te stappen en hij bewoog zijne armen met schokken.
De laatste maal dat Mathias gestraft werd zei hij niets meer. Hij bekeek den rechter starrelings in 't gezicht en 't was of hij niet begreep. Wanneer gaat ge toch ophouden vroeg de rechter, ge drinkt u dood of... Mathias was al de trappen af vóór de rechter de boet had uitgesproken en vijf maand lang hebben ze Mathias niet meer gezien...
Maar op een morgen, daags voor Vastenavond, zei de rechter tegen het Openbaar Ministerie: daar hebt ge hem weer. Toen ze aan de overtredingen we- | |
| |
gens dronkenschap gekomen waren, ging Mathias in de rij staan en hij begon kruisen te maken; 't een achter 't ander. En toen het zijn beurt was, nam hij dadelijk het woord: Meneer de Rechter, ik kan het niet meer gedaan krijgen, ik sta er heelemaal alleen voor om de wereld te beredderen. En ik heb zooveel last, zooveel last meneer; ze achtervolgen mij van overal, en dié daar is ook geene goeie; die komt er altijd tusschen en dan vallen ze allemaal op mij. En dat duurt nu al van in de maand Januari en ik sta er heelemaal alleen voor om de wereld te beredderen.
De rechter knikte begrijpend en hij zei: dat is niets, Mathias, we zullen u helpen; dezen keer spreek ik u vrij. Neen, ge hebt niets te betalen, ga nu maar gerust naar huis.
Merci, merci, zei Mathias. Hij groette met zijn hand aan zijn voorhoofd en hij liep naar de deur. Maar halverwege keerde hij zich nog eens om en riep: daar zit hier nog een van mijn vijanden onder de bank; alzoo kan ik niet meer zorgen voor de wereld, ik sta er heelemaal alleen voor.
- Ik zal hem dadelijk doen aanhouden, zei de rechter; en Mathias liep in eenen adem naar huis.
Maar 's anderendaags hield er een karretje voor zijn deur stil en daar stapten twee heeren uit, die gingen kloppen bij Mathias. Wilt ge eens mee komen naar den notaris, vroegen ze, 't is voor een erfenis.
Mathias ging mee de trappen af, op zijn sloffen en
| |
| |
in zijn haar. En het karretje reed weg, de stad door en de vestingen voorbij. En een uur later stonden ze voor een groot gesticht. Een van de Broeders kwam opendoen en de heeren zeiden: Meneer de Notaris, 't is voor die erfenis.
|
|