Liederen van droom en daad
(1918)–August van Cauwelaert– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
O edel hoofd, dat 't beeld van vele landen,
En 't rijk herdenken van veel jaren draagt,
En onder d'ijver van uwe eedle handen
Uw droom tot blijvend schoon herbloeien zaagt.
Het wialend wonder van de jaargetijden
Was lust voor 't hart dat de eerste reis begon,
En tot een bronne van ontroerd verblijden
Zong uw penseel de glorie van de zon.
Maar in de spiegeldiept' der heldrende oogen.
Die 't zuiver goud der zoomren droegen, sliep
Een schooner wereld van getooide bogen
En 't sterk geloof dat kathedralen schiep.
Gij zaagt de stad, de heuvlen en de dalen
Waar Christus 't lichtend spoor liet van zijn voet,
En 't zeegnend beeld der bijbelsche verhalen,
Herrees in de aureool van de' oostergloed.
't Verleden lokte uw droom en de oogen wendden
Naar 't bonter feest van hof en ridderzaal,
En uit den kleur'gen toover der legenden
Riept gij de vreugde op van een nieuw verhaal.
| |
[pagina 106]
| |
Al hebt ge zorg gekend en leed doorleden,
Nooit viel de schaduw voor uw aangezicht.
En voor de wereld hebt ge alleen beleden
Den jubel van het zegevierend licht.
Geen dalende ouderdom kon 't hart vcroudren,
Noch heeft het spel der teedrer hand verzwaard;
Geen durende arbeid kon uw rechte schoudren
Doen overbuigen naar de moederaard.
Nog hebt ge uw laten dag geen rust gegeven,
Noch rust den geest die zooveel schoonheid schon
Schoon langzaam over de'avond van uw leven
De diepe, herfstelijke luister zonk.
Dit is der kunstnaars gave, de uitverkoren,
Dit is hun trots en doel en hoogste gunst:
Zich door zijn droom aldoor te zien herboren,
Aldoor zichzelf t'hernieuwen in zijn kunst.
|
|