Liederen van droom en daad(1918)–August van Cauwelaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] Gebed Laat me U, Heer, in deemoed danken, Die me wondde in bangen nacht, En me lijk de wijngaardranke Bloedde en schond in groei en kracht. - Heere, die mijn geest kwaamt teuglen. Die naar steiler hoogten stak, En de steigerende vleuglen Van mijn starren hoogmoed brak; Die me lijk uwe uitverkoornen Leerde hoe men bidden moet, En Dien 'k langs uw weg van doornen Volgde met mijn rozenhoed; Heer, die merkte al van mijn dagen 't Nadrend eind ter wijzerplaat, Maar me in roerend welbehagen Weer naar 't leven keeren laat. Heere, naar Uw wil herboren, Uit de louterende vlam, Laat me bij de needren hooren In den dienst van 't Offerlam; [pagina 95] [p. 95] Laat me van dees sponde rijzen, Van uw Bloed en Vleesch gevoed, Reede als wie ter blijde reize 't Deinzend dorp ten afscheid groet. Heere, wend me van de paden Die 'k in 't zingend duister zocht; Laat dees dagen van genade Duren tot mijn laatsten tocht. Heere, die mijn dwalende oogen Richtte naar Uw lichtend spoor, Treed me naar de luchte bogen Van uw verre woning voor. Vorige Volgende