leed doe, maar Klara vond het ook goed. Ze zei dat ik het u zeggen moest.’
Moeder keek hem aan: ‘Wanneer?’ vroeg ze.
‘Nu juist,’ zei Willem. ‘Ik heb haar afgehaald van den tram.’
Hij keek weer in den boomgaard, dan trok hij zijn uurwerk uit. Even over half tien. Hij berekende: Wanneer hij flink doorstapte kon hij 't in ruim drie uren afleggen.
‘Moeder,’ zei hij beslist, ‘ik vertrek. Ik ga naar Brussel.’
‘Vanavond?’ vroeg moeder verschrikt.
‘Ik moet weg,’ zei hij. ‘Laat me gaan.’
‘Er is geen tram meer.’
‘Ik ga te voet.’
Hij ging naar boven en pakte haastig een en ander bijeen.
‘Ge moet nog eten,’ zei moeder bezorgd.
‘'k Heb geen honger,’ zei hij. Maar hij moest eten. Hij probeerde, doch het ging niet. Dan sneed moeder wat hesp af en een paar boterhammen. ‘Steek die op zak,’ zei ze. ‘En denk toch nooit meer aan die andere.’
Theo kwam binnen en begreep niets. ‘Ik zal het u wel zeggen, ‘antwoordde moeder.
Ze gaf Willem nog een kruisje en: ‘Braaf zijn,’ zei ze.
‘Binnen enkele dagen kom ik even weer,’ zei