Het gheestelyck opeeltjen van Hardoysche roose-bladers
(1719)–Pieter Cauwe– AuteursrechtvrijStemme: Och Heer, ick ben ghetrouwt.
De locht is vol gheluyt
Door menigh Harp en Fluyt,
’t Scjijnt de Sterren dansen,
’t Hemels-hof ontsluyt:
Daer de Maene-straelen
Gheven dobbel schijn,
Sien ick d’Enghels daelen,
Wat magh hier dogh zijn.
2. Dat nu de Sonne schijnt,
Den nacht van hier verdwijnt,
Is om dat een Maghet
Baert een Hemels Kindt:
En nu zijt de wolcken
Vol ghesanck en spel,
Om dat by de volcken
Rust Emanuel.
3. De vreught mijn krachten bindt,
Als dit kleyn edel Kindt
| |
[pagina 53]
| |
Die soo reyne borsten
Van sijn Moeder vindt,
Daer sijn lipkens bloeyen
Boven incarnaet.
d’Honinck-aders vloeyen
Van sijn soet ghelaet.
4. O Ioseph, in dit stal
Is het Immers al;
Waer is Koninckx zaele,
Daer men vinden sal
Soo veel soetigheden,
Soo veel Heyligheyt,
Soo veel eerbaar zeden,
Soo hoogh Majesteyt?
5. De Enghels met ghedruys
Vlieghen door dese kluys,
En met haere vlercken
Decken sy het huys,
Nu hier, sonder schemel,
Blinckt een heyligh schoon
Het stal wordt een Hemel,
Want ’t is Iesus throon.
6. Komt Herders allegaer,
Komt den Heer roept u naer,
Men roept noch gheen Heeren,
Roept de Boeren maer;
Het Kindt wilt maer gaven
Van volck sonder schijn,
Gaven, die met slaven
Wel ghewonnen zijn.
| |
[pagina 54]
| |
7. De Herderkens zijn hier,
Sy hebben hout en vier,
En daer komt een Herder
Met een kruycke bier,
En oock een Boerinne
Heeft een winde-lap,
Daer een Herderinne
Gheeft den suycker-pap.
8. O Maghet laet gheschien,
Al zijn wy maer Landts-lien,
Dat wy uwen Sone,
Den Heer moghen sien,
En het Kindt begroeten,
Het hoogh Majesteyt:
Heer wilt ons ontmoeten
Met Bermhertigheyt.
|
|