Sinne- en minnebeelden. Deel 1. Teksten
(1996)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 6]
| |
Aenspraecke Tot den leser, Op de gheleghentheyt vande veranderinge in desen nieuwen druck. aant.1De Sinne-beelden, gunstighe leser, die wy voor desen onse lants-lieden 2hadden toe-geeygent, comen van nieus wederom aen den dagh; Maer, so 3wel ten aensiene vande gedichten als vande gestalte selfs, vry al wat veran-4dert. Wat de gedichten aengaet, nademael de selve zijn geweest onse eer-5stelingen inde Nederlantsche tale, ende mitsdien vry wat rau uyt de penne 6gevallen, ghelijckmen gemeenlijck siet dat meest in alle dingen het eerste 7een roer-om wil wesen, soo hebben my de selve al over lange gantsch tegen 8de borst geweest, dewyle ick die bevont in het lesen niet ongelijck te zijn 9de raders vande karren, die over een deel on-effene straet-steenen worden 10voort-geruct, moetende mitsdien somwylen veerdig toeschieten, somwy-11len, na een harden schock, onbewegelick blyven staen. Derhalven hebbe 12ick goet gevonden by ghelegentheydt van desen nieuwen druck den leser 13die moeyelickheyt quijt te maken, ende de Nederlantsche gedichten soo te 14versmeden, dat die sonder horten op eenen eenparigen voet gelesen moch-15ten worden. Wat de gedaente van 'twerc belangt, wy meynen verstaen te 16hebben dat by sommige lesers eenige van dese boucken gevonden worden, 17die, even soo verre als het eerste deel sich verstrect, opte snede al vry wat 18afgesleten ende ontverwet zijn, maer inde vordere deelen noch versch ende 19nieu; het welcke wel mochte een teycken wesen dat het eerste deel rakende 20de jonckheyt ende hare saken, met neerstigheyt mochte doorlesen zijn, 21maer dat middeler tijt de vordere stucken onghemoeyt ende in haer wesen 22zijn gebleven; het welck wy willen opnemen mogelijck daerom geschiet te 23wesen, vermits het den haestigen leser te moeyelijc is geweest de gedichten 24op yeder beelt slaende inde volgende deelen na te gaen soecken, ofte om 25dat misschien de selve hem soo smakelijc niet en mogen zijn geweest als het 26eerste; ofte om andere redenen den leser bekent; hoe het zy, wy hebben 27geraden gevonden onsen Proteus ooc die veranderinge aen te doen, dat wy 28in desen druc de driederhande uytlegginghe te samen by een beelt achter 29den anderen hebben gevougt, op dat by dien middel de drievoudige veran-30deringe den haestigen leser dadelijc ter handt mochte wesen, sonder met 31nasoucken synen tijt te verslijten; gelijc wy ons dan geerne in alle bochten 32verstellen om eenen yegelijcken (so veel doenlijc is na ons gering vermo-33gen) te gemoete te gaen ende vernoegen te geven, tot syner beter onder-34richtinge; Ende desen evenwel onvermindert hebben wy goet gevonden de 35oude voor-reden in hare weerde te laten, ende hier benevens te doen vou-36gen, op dat yemant over ons eerste oog-merck een naerder onderrichtinge 37begeerende, de selve aldaer soude moghen vinden; ofte, soo misschien 38eenig drucker het voorschreven werc eens weder tot sijn eerste gedaente 39soude willen brengen dat hy sulcx dan tot sijn wel-gevallen soude connen 40doen. Tot besluyt so is ons gedienstig versouc aen den goet-gunstigen 41leser, dien misschien t'eeniger tijt dit bouck in handen soude mogen vallen, 42ten eynde hy gelieve de moeyte te nemen, ende sich niet te laten verveelen 43onse driederley veranderinge op haer ordre na te lesen, soo vermits sulcx | |
[pagina 7]
| |
44hem dienstig can wesen om eygentlijc ons wit in dit werc te mogen begrij-45pen, als om alle schielicke na-gedachten (die misschien uyt het lesen van het 46eerste deel in hem souden mogen ontstaen zijn) te versetten ende af te 47weren. Over maeltijdt plach wel yemant na het eten van eenige groene 48fruyten een dronc goeden ouden wijns te nemen om de mage tegens soda-49nige rauwicheden te verstercken, ende meerder cracht, om die wel te ver-50douwen, aen te brengen. Doet hier het selve, goedertieren leser, ende 51gebruyct de leste deelen van onse verdraeyinge even soo gelijc de paerden 52hare leste deelen, dat is, hare steerten doen, te weten, om de mugghen, 53vlieghen, ende andere stekende gedierten die hun hier en daer op het lijf sit-54ten en prickelen, vande huyt te jaghen, ende alsoo in ruste te mogen bly-55ven. Meer en wilden wy u voor desen tijt niet segghen, leser, latende de 56reste tot u eyghen bedenckinge, ende ons vorder ghedraghende tot de eer-57ste ende oude voor-reden, die hier naer is volghende. |
|