Klagende maeghden en raet voor de selve(1634)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Ziel-verheffinge. Op de wijse: Rosmont, waerje vliet, &c. OP eens op, aerts gemoet, Streckt u tot het hooghste goet. Klimt tot uwen God, gaet tot synen Throon, Want hy is alleen u grootste loon. Hy is die de siel, alsse tot hem rijst, Syn vader-gunst bewijst. Maer het ydel hert, dat staegh nader aerden helt, Dat wort met schrick en angst gequelt. Wat is eer? wat is staet? Niet als wasem inder daet. Wat is machtigh gelt? wat is oogen-lust? Ach! ten maeckt de siel maer ongerust. Daer is geen vermaeck in het aertsche dal Of'teynd' is enckel gal. [pagina 21] [p. 21] Denckt dit, ô mijn ziel; wat ons t'vleys en werelt biet Is schuym of schijn en anders niet. Wel dan Heer, eeuwigh God; Ick ben langh genough bespot Van het ydel vleys, van de losse jeught; Weest ghy nu voortaen mijn hooghste vreught, Maeckt dat nu voortaen mijn vernieude borst Niet als na u en dorst, Ick en wensch niet meer. snijt mijn aertsche leden af, En leght my neder in het graf. Vorige Volgende