| |
| |
| |
Aanteekeningen.
| |
| |
Trou-ringh.
|
Trou-ringh. De eerste uitgave is van het jaar 1637 (Dordrecht). |
Inleydingh: |
Een oud, gemeen (d.i. algemeen) - verhaal. De bekende vertelling nam. van Hansjen, in al onze Mopsjens en Liedeboeken te vinden; zie haar in tweederlei bewerking in het Nederlandsch Liedeboek (Amsterdam, Gebhard en Cie.), I en II, bl. 82 en 95. |
|
liefgetal: welbehagelijk, welgevallig. |
|
moes: groente, gelijk nog in moes-twin. |
|
worpen: zie Aantt. van 't eerste deel bl. 1. |
|
heremijt - verblijd: lees, naar de onverbasterde uitspraak, met open i niet ei. |
|
lis: waterplant. - gunt: 't onzijdige van gene, van waar ook het woord ginds en ginder of ginter. |
|
slim en oilick: boos en slecht, met, overhelling naar de latere, min schuldige beteekenis: listig en ondeugend. |
|
bens: saamgetrokken uit ben des (daarover). |
|
keest: kern, innerlijke. |
|
de feest: naar 't oorspronkelijk geslacht van 't woord, waarin de f eerst allengs de voorafgaande d tot t verscherpt, en het woord zelf vervolgens onzijdig gemaakt heeft. |
|
huysman: landman, boer. |
|
ondertast: (door tasten) onderzocht. |
|
queelt: kwijnt, zie Aantt. van I., op quelbalcksken. |
|
helle: voor 't latere heldere. - gulle: welige. |
|
geway: takken (van daar ook 't gewei van een hert). |
|
amber: bernsteen. - genaden: enkelv. niet meerv., gelijk men naar den lateren, afgesleten vorm wanen zou; zie op I herhaaldelijk. |
|
echtbrake: gelijk beeldbraak; thans echtbreuk, gelijk beenbreuk, schipbreuk en derg. |
|
het volgende gedicht. In latere, na Cats' dood verschenen uitgaven zijner Werken, uit deze Inleiding gelicht, en daar achter gedrukt; wij laten 't hier echter ter plaatse, waar wij 't ook nog in de uitgave van 1655 vinden. |
|
vry: (niet zonder): thans lang. - bezet: bezadigd, bedaard. |
|
loeg: naar den oorspronkelijk sterken vorm van 't werkwoord, thans nog maar in 't verl. deelw. gelachen bewaard. |
|
mool of meul: molen. - beslag: gewoonte, omslag. |
|
joeg: voor jaagde, van 't zwakke jagen, waarbij dus, even als bij vragen, 't omgekeerde als bij lachen plaats greep: dat het nam. van zwak sterk werd. |
Inleydingh: |
wrocht: vroeger algemeen voor werkte. |
|
beroerde: bewogen, ontruste. |
|
tochten: nam. hartstochten. |
|
meul: gelijk vroeger mool, voor molen. |
|
int: voor inkt (van 't Lat. tincta; in 't Hoogd. Tinte nog meer herkenbaar.) |
|
nijder: voor benijder; zonder voorvoegsel gebruiken wij 't woord alleen in den verlengden vorm nijdigert. |
|
leeft er: thans, minder juist, veelal leven er; gelijk zijn er voor 't ouder en juister is er. |
|
twee: nam. zijne beide dochters, Anna (met Aersens van Wenthout) en Elizabeth (met Corn. Musch gehuwd). |
|
linkerny. slinksche treken, bedrog, gelijk in I linkery (verg. het Hoogd. Raserei met ons razernij). |
|
suypen: soep, pap: (oorspronkelijk van alle vloeibare spijzen gebezigd, kreeg het woord eerst later zijn bepaalde betrekking tot wijn en sterke dranken). |
|
Hoe dat Susanna voer: hoe het Sus. ging; gelijk nog in ons hoe vaart gij, waarin men geen varen, in de tegenwoordige uitsluitende beteekenis van 't woord, moet zoeken, maar de oorspronkelijke meer algemeene bedoeling leggen moet; zoodat dan ook het woord bij ons van watertochten, gelijk bij de Duitschers (en in onze Oostelijke Provinciën) van 't rijden in een wagen gebruikt kon worden. |
|
Brasil: dat toen nog in onze handen was. |
|
deftig man: nam. Barloeus, die 't Papiere-kint in Latijnsche verzen overbracht. |
|
Hollants eerste stad: nam. Dordrecht. |
|
Doch schoon ghy tot - salig achten sal, eerst in de latere uitgaven, toen Cats zelf Hagenaar geworden was, er bij gedicht. |
|
gau: schrander, en van daar vlug; welke laatste beteekenis 't woord vervolgens uitsluitend verkregen heeft. |
|
lykewel: evenwel. |
|
vant: voor vond, gelijk began voor begon. |
|
Schuermans: Anna Maria van Schuerman, met welke Cats reeds in 1622 briefwisselde. |
|
door de kunst: door de beoefening der kunst, die u afleidt en bezig houdt. |
|
so gauwen kock: schrander, geheel in de oorspronkelijke beteekenis van 't woord; verg. boven. |
| |
| |
Inleydingh: |
vueren (plank): eig. dennen- van 't Deensche fyr. |
|
van (zijn wezen): over zijn. |
|
peyl: blijk, teeken, merk. |
|
hem: zeer juist, en naar zijn ouden en oorspronkelijken aard, van een onzijdig voorwerp gebezigd, gelijk men zich thans dikwerf verkeerdelijk ontziet te doen. |
|
slechte: eenvoudige, geringe. - In het tegendeel: integendeel, dat allengs tot een bijwoord geworden is, even als 't volgende |
|
bijwijlen: bij poozen, van tijd tot tijd. |
|
een voorigh boeck. Zijn Houwelick nam. zie dl. I. |
|
bynaast: voor byna, welks overtreffende trap het is, zie op I. |
|
preuve: proef, bewijs. |
|
erdicht: meer Hoogduitsche vorm voor verdicht. |
|
in volle leden: in allen deele, volledig. |
|
eenpaerlick, achtervolgend, vloeyend. |
|
opten: de t voor de d door de voorafgaande p, waarom beide lettergrepen, ook slechts aan een gevoegd, en niet als twee onderscheiden woorden mogen geschreven worden. |
|
erdicht: zie boven; hier, met de klankspeling van Cats' tijd op 't voorgaande eer-dicht. |
|
liberale kunsten: de zeven zoogenoemde vrije kunsten der middeleeuwen. |
|
Scholastique questiën. In Cats' tijd was de zoogenoemde Aristoteliaansche wijsgeerte der Scholastieken nog in volle kracht, en had Descartes nog maar weinig van zich doen hooren. Verg. daaromtrent de aanteekeningen over Adriaan Heereboort in mijn IJselkout (Deventer, Ter Gunne, 1855). |
|
doeck: voor vrouwen in 't algemeen.
Over A.M. Schuerman en al haar begaafdheden kan men thans vergelijken het bekende boek van Dr. G.D.J. Schotel (A.M. v. Sch.; 's Hertogenbosch bij Gebr. Muller, 1853). |
|
Bladz. 1. |
partner: echtgenoot, wederpaar. |
|
heusche: beleefde, eigenlijk hoofsch. |
|
ongalick: onaangenaam, van 't oude gaden, behagen, waarvan nog ons gading. |
|
vernoegen: thans vergenoegen of genoegen. |
|
buytens lants: eig. be - uiten des lands, gelijk omgekeerd: be - innen des lands. Van de voorzetsels in en uit nam. maakte men, door 't voorvoegsel be, dat den verbuigingsuitgang - (verg. be - zijden, be - halven) - meêbracht, de woorden binnen en buiten, die naar hun oorspronkelijken aard den tweeden naamval achter zich vorderden, en eerst allengs tot gewone voorzetsels werden. |
|
onbesnoyt: thans onbesnoeit, waarin de e oorspronkelijk alleen tot verlenging der o strekte, maar allengs de uitspraak van den tweeklank oe (eigenlijk van den klinker u) aannam; even als dat in ons bloeyen (voor 't oude bloyen), uitroeyen (van roden, royen) enz. het geval was; terwijl daarentegen bijv. rooyen (van aardappels, enz. gezegd) en berooid hun oorspronkelijken klinker behielden. |
|
('t Land van) beloften: enkelv.; zie reeds vroeger. |
|
sonderlinge: in 't byzonder, in zonderheid. |
|
het futselboeck soeckt: uitvluchten zoekt. |
b. |
begint dan. Waar men zich tot één persoon richt, bezigt men thans gewoonlijk het enkelvoud begin; minder juist echter, nu men het voornaamwoord van den tweeden persoon enkelvoud (du) heeft opgegeven; gy toch, dat daarvoor in de plaats trad, brengt van zelf het meervoud meê, en onze oudere schrijvers dus, die ook bij de toespraak dat meervoud hielden, handelden daarin naar recht en reden: al kunnen zij er hun groote vergrijp - het veronachtzamen van du zelf - niet meê goed maken. |
| |
Gronthouwelick:
Bladz. 2. a. |
verscheyde: even als vroeger stale verkeerdelijk voor - en. |
b. |
ondergronden: onderzoeken, door onderzoek leeren kennen. - gejont: gegund. |
|
Door u, tot u, enz. uwe woorden, enz. en geef: naar 't boven op begint gezegde, had Cats hier beter gedaan het voorn. enkelv. du, dijne, dat hij toch ook elders bezigt, te houden; of anders ook geeft te schrijven. Gelijk in zijne geheele spelling, is hij echter ook daarin slordig en zich zelven voortdurend ongelijk. |
Bladz. 3. a. |
dieptens - hoogtens: voor diepten, hoogten. |
|
overhand: beurtelings. |
|
de peylen van den tijt. Nam. de sterren, als middelen van tijdsbepaling. |
|
gebocht: afgesloten (van bocht, afschutting, omheining). |
|
bescheiden: afgedeelde, afgescheiden. Schou voor schuw. |
b. |
selsaem (vyer): hier vreemdsoortig. - op de maet: voor in juiste mate. |
Bladz. 4. a. |
gerut: (vanwaar nog de benaming klein grut) ongedierte, ontuig. ondergaen: verstaan, begrijpen. - Kan tappen, lees: kon tappen, gelijk de zin meêbrengt, en de zetter verkeerdelijk verzuimd heeft. |
|
achterhaelt: op onwaarheid betrapt. |
|
leken (thans lekken) vloeyen. |
|
kenne: beken. - deusig: beneveld (verg. den verlengden vorm duizelen). |
|
spreyden. Het meerv. wegens de meerv. zelfst. naamw., die voorafgaan en het gewas nader omschrijven. |
|
keestig: pittig, kern vol. - gewaey: takken, verg. reeds vroeger. |
b. |
loeg - verjoeg: zie de vorige bladz. dezer Aantt. op joeg. |
|
veel gelooft: zie aldaar. |
|
even dit: juist dit. |
|
rechten: aanrechten. |
Bladz. 6. b. |
hertsen: voor herten (verg. het Hoogd. Herzen). |
Bladz. 7. a. |
(in) als: saamgetrokken voor in alles. Besette: wijze (eig. bezadigd). |
|
stont - en keeck: oudere zegswijs voor: stond te kijken. |
|
overliep: doorliep, overzag. |
Bladz. 8. a. |
queelen: (lees quelen gelijk in de vroegere uitgaven) kwijnen, verteren. |
Bladz. 9. a. |
rede: lees reden. |
|
born: eig. straal (van water), hier voor vloed, stroom. |
|
overmerken: voor opmerken, gelijk vervolgens overdragen voor opdragen. - bescheyde(n): bepaalde, aangewezen, gelijk in de zegswijs: mijn bescheiden deel. |
Bladz. 10. a. |
ontslapen: ingeslapen (naar de eigenlijke beteekenis van 't woord). - 'er schorre voor haar schorre. |
|
seck: een taaye en scherpe grassoort. |
|
Met dat: zoodra. |
b. |
bleef hy daer gezet: hield hij daar stil, stelde hij zich daar. |
|
de lieven: voor de gelieven. - Soo men houdt: naar men meent. |
|
uitgetogen: getrokken, geschreven. |
Bladz. 11. b. |
reyt: danst. - overhand: bijbeurten, over en weêr. |
|
Met vollen mond: met overtuiging (volmondig). |
Bladz. 12. a. |
tanger: tenger, teder. |
|
t'wijl: voor te wijl, ter wijl, ter wijlen. |
|
fruyten: voor vruchten. |
|
tros: voor legertros, verg. het voorgaande heir. |
|
gemael: thans gemalin, dat eerst van later dagteekening is. |
b. |
in volle leden: ten volle (volledig). |
|
eeren: enkelvoud. |
|
onbegrepen: onbeperkte, onbegrensde. |
Bladz. 13. a. |
born: hier springbron (eig. de straal uit de bron opspringende en vervolgens water in 't algemeen); verg. hoven. Later (b. beneden) volgt in denzelfden zin sprinckader. |
|
all's: voor alles. |
b. |
verquellen - verkwijnen, kwijnend doorbrengen. |
| |
Bedenckingen.
Bladz. 13. a. |
forneyse: 't fransche fournaise, thans fornuis. |
b. |
onverscheyden: onverdeelde. |
Bladz. 14. a. |
zijn gansche leden: al zijn deelen. |
| |
| |
|
eigerhant: saamgetrokken uit eigener hant, oude verbuigingsuitgang. |
|
onverscheidelick: zonder onderscheid. |
|
boven allen desen: voor boven dit alles. |
b. |
eerbiedinge: thans, voor het latere eerbied, in onbruik geraakt, hoewel er zich de afleiding en samenstelling van 't woord veel kennelijker in uit. |
Bladz. 15. a. |
moedicheit: overmoed, hoogmoed. |
|
haest: thans met den verlangden vorm haastig. |
b. |
daeruit: voor waaruit; daar, zoowel als die (verg. bijv. op 15 a. dat die gelooft, alle dingen mogelick zijn) en dat werd oudtijds betrekkelijk gebezigd. |
|
ter loops: (gelijk vroeger reeds ter slaegs) eigenlijk ter loop, in het voorbijgaan; de s is er eerst later aan toegevoegd, toen de uitdrukking algemeen in gebruik was geraakt. |
|
na: naar, af, van. |
Bladz. 16. a. |
ten sy sake. 't En zij 't gebeurde, het geval ware. - tot haren beleyde. onder haar beheer. |
b. |
bedingen: voorwaarden; onnoselheit onschuld. |
Bladz. 17. a. |
ontleggen: (gelijk ontvouwen) verklaren, uitleggen. |
|
onschuld: verontschuldiging. |
|
gemeen: algemeen, gewoonlijk. |
|
plantende: drukfeil voor plantede. |
Bladz. 18. a. |
oorlof: afscheid. |
| |
Houwelick van Driën.
Bladz. 19. a. |
De vrijsters enz. aangevallen, sedert den tijd van 't eerste houwelijk nam. |
|
langht: geeft, reikt aan. |
Bladz. 20. a. |
gericht: gesteld, opgericht. |
|
peyl: teeken. |
|
werden: thans worden, verg. op I, Voorreden. |
|
vordert: vervordert, vervolgt. |
|
geeft hem: thans begeeft zich. Gelijk men reeds herhaaldelijk heeft kunnen opmerken, komt ook bij Cats nog dikmaals het oude en toen uitsluitende gebruik van het persoonlijk, als wederkeerig voornaamwoord van den 3en persoon voor. Inderdaad is het gebruik van ons zich als zoodanig, eerst van betrekkelijk later dagteekening, en komt vóór de 16e eeuw zelden voor. |
b. |
swavel-werck: vlas of hennepdraden in zwavel gedoopt. |
|
sijn besette gronden: Jacobs bezadigden inborst. |
Bladz. 21. a. |
vernuft: verstand. |
b. |
quam, lees: quam. |
|
qualen. lees: qualen, |
|
daar de zetter de leesteekens averechts gesteld heeft. |
|
lempten: anders leemten, hier voor wend, zeer. |
|
beleyt: beheer, gelijk reeds vroeger. |
Bladz. 22. a. |
taalt naar: gewaagt, spreekt van. |
|
omgekomen: afgeloopen, volbracht. |
|
bescheydt: bepaalt, stelt vast. |
|
ter eer: eerlijk. |
|
edel kruid: nam. groen en bloemen. |
b. |
slecht: eenvoudig, onschuldig, onbedorven. |
|
gebed: te bed gebracht. |
|
hem - ontdoen: zich - openbaren. - gaet, voor omgaet, handelt. |
|
geeft hem: voor gaat. |
|
murruw kieken vleesch: week kieken vleesch, schertsend voor tegenval, teleurstelling. |
|
verdwelmt: eig. wordt bedwelmd, bevangen (van toorn nam.), dus zoo veel als ons razend. Gaet hy dapper af: vaart hij wakker uit. |
Bladz. 23. a. |
uytgebeyt: verbeit, afgewacht. |
|
ter smuik: ter sluik. |
b. |
overhant: over en weêr, om-(ruilen) |
|
vertreck: uitstel. |
|
versint: zich bezint, nadenkt. |
|
doch: thans toch, gelijk doen, voor toen, enz. |
|
spreeckt breet: geeft hoog op. |
Bladz. 24. a. |
moeyt'en: moeite en (ontkennend). |
|
wert: wordt. |
|
rechten: uitvoeren, verrichten. |
|
meeste: in zijn oorspronkelijke beteekenis van grootste; gelijk men het bijv. ook in I Cor. XIII: ‘de meeste van deze is de liefde’ nog vindt. |
|
aen der heyden: op de heide, in het veld. |
|
ondertasten: onderzoeken. |
b. |
Naer ghy hebt: verbeter Maer ghy hebt. |
|
nieuw en: afgekort voor nieuwe en, daar men oudtijds niet, als thans, beide e's inéénsmelten liet, maar ze afzonderlijk uitsprak. |
|
af - setten: voor afstellen, afschaffen. |
|
Ontleggen, veranderen (verleggen). |
|
steeckt - de vinger in het zandt: schikt u naar den landaard. |
Bladz. 25. a. |
beset: in 't naauw gebracht. |
|
om - gebracht: doorgebracht. |
b. |
ter naester week: (naar den ouden verbuigingseisch der taal) in de naaste week. |
| |
Bedenckingen.
Bladz. 25. a. |
vermag: mag (niet gelijk thans kan, gelijk dat de zin reeds meêbrengt). |
b. |
kortheit: verbeter der kortheit. |
Bladz. 26. a. |
nutten: thans in den verlengden vorm nuttigen. |
|
merckelick: blijkbaar. |
|
al vry: wel zeer. |
|
in aller manieren: weder enkelvoud, naar den zwakken (maar vollen en thans verloren) verbuigingsvorm, |
|
af (te weren): van (te weren). |
b. |
slechtelick: hier niet ons eenvoudig, maar 't Duitsche einfältig: onnozel. |
|
nieu gehoude (n): nieuw gehuwden. |
|
toestandigheyt: toestemmende handeling, instemming. |
Bladz. 27. a. |
overdrongen: in de plaats gedrongen. |
|
bekommerlick: zorgelijk, gevaarlijk. |
b. |
ick weet - gelooft te worden: Latinisme. Even zoo later (29. b. aan 't slot): ick zie - te wesen. |
|
ten opsiene: voor ten opzichte. |
Bladz. 28. a. |
roffiaen: koppelaer. |
|
by hem: (beslapen) door hem. |
|
heeft vermogen: heeft mogen. |
Bladz. 29. a. |
Persen: de naam des lands, naar 't oude gebruik, uit het meervoud van den naam der inwoners gevormd; gelijk wij nog heden van Zweden, Saxen, Franken, Zwaben, enz. spreken, en men oudtijds ook steeds van Grieken bijv. sprak. |
b. |
even: juist. |
|
hesselick: het Duitsche hänlick, leelijk. |
| |
Houwelick van State.
Bladz. 30. a. |
besette: bedaarde, doordachte. |
|
geduerigh: voortdurend, onafgebroken. |
|
bekrijgde: beoorloogde. |
|
deftigh: ontzagwekkend, stevig. |
|
krijgsbaer: krijgshaftig, strijdbaar. |
b. |
woeg: overwoog. |
|
dubt: weifelt, vandaar nog onze langere vorm dobberen, en het naamw. dobber. |
|
wiggelt: afwisselend met waggelen, gelijk gribbelen met grabbelen, trippelen met trappelen, enz. |
Bladz. 31. a. |
swager: schoonzoon. |
|
leppig: vinnig, bits. |
b. |
sijn onschult doen: zijn onschuld betoogen, zich verontschuldigen. |
|
hartste (deel): moeilijkste. |
|
derf of durf: reeds bij Cats even als bij Huygens voor dar of der, van darren, dat bij Hooft nog steeds onverbasterd in gebruik is. |
| |
| |
|
moppen (eig. mophonden): voor lafaarts. |
|
pas op: geef om. |
Bladz. 32. a. |
uyt den leger: uit nog met den verborgen naamval, gelijk in uitermate, uit den huize, enz. |
|
slaen: voor slag leveren, vechten. Kluyen, voor klieven. Voor rotsen zal men waarschijnlijk rotten (benden) moeten lezen. |
|
eiger: gelijk reeds vroeger voor eigener, van eigen. |
b. |
't En leed als geenen tijt: het duurde niet lang, of - |
Bladz. 33. a. |
bedachten: welbedachten, wijzen. |
|
bescheyt: oordeel, verstand. |
|
God Hemels: verbeter God des Hemels. |
b. |
krijgen: krijgvoeren, vechten. |
|
achterraad: voor naraad (na den gewonen nam.). |
|
verlaten: het meervoud wegens het verzamelwoord volk. |
|
slechte: eenvoudige. |
Bladz. 34. a. |
mart: voor marktplein, gelijk nog thans in 't dagelijksche gesprek. |
|
vorder toght: voortgang. |
|
vordert weg: maakt, baant zich een weg, dringt verder. |
|
is er om begaan: denkt er aan. |
|
fluckse: voor vlugge, flinke. |
b. |
Ridderstreeck: verbeter riddersteeck. |
b. |
alleen (voor slaven): slechts. Leyt - met: leidt - mede. |
Bladz. 35. a. |
alsoo rijken: saamgetrokken voor zoo rijk een, gelijk reeds vroeger. |
|
over een: voor te zamen. |
|
gestrekte: verstrekte, gegeven. |
|
al haar groote palen: al haar uitgestrekt gebied, (wijde grenzen). |
Bladz. 36. a. |
halsspangen: halssnoeren met gespen. |
| |
Atalante naar Ovidius.
a. |
dier: duur. |
b. |
rustig: kloek, stevig. |
Bladz. 37. a. |
dout: duwt. |
|
keest: (eig. kern, hier) innigst, gloeyendst. |
|
snar: snijdend, schel. |
b. |
peyl: merkpaal. |
Bladz. 38. b. |
voortocht: voorrang. |
| |
Bedenckingen.
Bladz. 38. a. |
fruyten: voor vruchten. |
|
grijnspens: zooveel als zuurmuil, (iemand die zijn vel in onaardige plooyen trekt); zie over grijnzen reeds vroeger. |
|
der liefden: enkelvond der zwakke maar volle verbuiging. |
b. |
dat weet ich - te zijn. Latinisme. Even zoo vervolgens: belooven - te sullen geworden; en op de volgende bladz.: een prijs te willen zijn, enz. |
Bladz. 39. c. |
is gedaen uytroepen: thans verouderde en in onbruik geraakte woordvoeging en zegswijs voor is uitgeroepen geworden. |
|
bespreck: overeenkomst, bepaalde afspraak. |
|
Immers: althans. |
b. |
in dusdaniger manieren: (enkelv.) op zoodanige wijs. |
|
eenigh gesegh: iets te zeggen. |
|
tegenheyt: voor tegenzin. |
Bladz. 40. a. |
bove-sang: verkeerdelijk voor bovenzang; zie reeds vroeger. |
|
Houwelick; Spiegel van den O. en N. tijd: zie Deel I. |
b. |
deun: (eigenlijk hetzelfde als dun) schriel, karig. |
|
den anderen: elkanderen (d.i. elk den anderen). |
|
sinnelickheit: zin, lust, begeerte. |
| |
Maeghdenroof.
Bladz. 41. a. |
geseten: bezadigd, bedaard. Even: zelfs. |
|
ganschen: voor gansche, wegens den volg. klinker; zie vroeger. |
b. |
reyden: dansten. Mey: mei-boom. Roozekrans; 't nieuwere woord voor wat elders roozehoet (d.i. rozekrans) genoemd wordt. |
Bladz. 42. a. |
open doen: openen, openleggen. |
|
tot een grabbel setten: in den blinde dooreen tasten; verg. ook elders: een yder grabbelt toe. |
|
het wit: het doel. |
|
overman: overste, hoofdman. |
b. |
gelaet: houding (in 't algemeen). |
Bladz. 43. a. |
vry (niet sonder): lang, gelijk wij in dien zin zeggen. |
|
alderhaest: thans alle haast. |
|
doecken huyven: hoofdtooi van fijne stof. |
|
dop: gouden sieraad. |
|
open: opening, vrije uitgang. |
|
verset: weêrstand. Af te leggen: van zich te weeren. |
|
onbesint: onverstandig, onzinnig; thans verkeerdelijk onbezonnen, daar het werkw. (als van zin afgeleid) zwak is. |
b. |
te lijdig: al te zeer. |
|
bouwen: vrouwenkleed, rok. |
|
braam: doornstruik. |
Bladz. 44. a. |
wat ontschult: welke verontschuldiging. |
|
t' avond: weldra (gelijk in t' avond of morgen). |
Bladz. 45. a. |
verheistert: ontdaan, ontheisterd (gelijk men thans veelal zegt). |
|
muyl: muildier. |
b. |
onbelompen: plomp, onbehouwen. |
Bladz. 46. a. |
doecken: zinnebeeldig voor vrouwen. Aen der heyden: op het veld. |
|
hatig: hatelijk. |
b. |
over kant: onbesuisd, woest (als bij een schip dat over zij gaat). |
|
gesmeten: geslagen, naar de oorspronkelijke beteekenis van 't woord. |
|
stack: voor stiet, naar de oude beteekenis van 't woord. |
Bladz. 47. a. |
falievouwen: plooyen, veinzen. |
|
uit-royen: thans uit-roeyen; verg. daarover reeds vroeger. |
|
uyt te setten: voor uit te stellen. |
|
vertreck: uitstel. |
|
te sinne staet: naar den zin is. |
b. |
asschen: zwakke enkelv. verbuigingsvorm van asch. |
|
gekuylt: in een kuil begraven. |
|
belgen: toornen, boos zijn (verg. ons verbolgen). |
| |
Onderzoeck, enz.
Bladz. 48. a. |
onschult: verontschuldiging. |
|
echte bont: echt verbond. |
|
ick sie daerin - te wesen. Latinisme, waarin te wezen geheel overtollig is. |
b. |
koppelersse: de oude vrouwelijke vorm van 't woord; thans, met den fransche uitgang, koppelares. |
|
Uitgevet, uitgeslepen, verleerd, bekommerlicke: zorgelijke. |
| |
Houwelick van Koningh David.
Bladz. 51. a. |
beslag: bedrijf, drokke zaken. |
|
palen: gelijk perken, tuinen, enz. van 't geen er door ompaald, omperkt, omtuind is; hier dus landstreek, gebied. |
|
vijs: (spreek uit vies): grillig, lastig. |
Bladz. 52. a. |
gevoegde: vereende. |
|
linckers (gelijk nog in de uitdrukking slinksche wegen of derg.): bedriegers. |
|
onguren: ruwen, onbeschoften (verg. 't Hoogd. ungeheuer). |
|
even; echter, toch. |
b. |
als niet: zoo goed als niets. |
|
met bescheyt: met oordeel, verstandig, gematigd, en dus reeds met overgang naar de tegenwoordige beteekenis van 't woord: bescheiden. |
|
stellen: Zeeuwsche uitdrukking voor de zoden-terpjens op de schorren; zie reeds op deel I. |
|
gelden: geld kosten, duur aankomen. |
|
slecht: eenvoudig, onaanzienlijk. |
|
kruimen: deeg (tegenover de harde korst). |
|
beleggen: thans aanleggen, inrichten. |
Bladz. 53. a. |
rechten: terecht brengen. Gemoet: ontmoet. |
b. |
sluit: past. Dal: lees dat. Vry: wel, zeker. Omgeroerde: verwarde. |
Bladz. 54. a. |
wil: zal (gelijk nog in 't Eng. to will). |
|
onderwint: volgens de oudste uitgave, maar wellicht door een |
| |
| |
|
drukfeil, daar het geen zin geeft en ook de rijm met fraai is; lees dus liever ondervint d. is kent, doorgrondt. |
b. |
beleyders: bestuurders. |
|
schincken: voor schencken, om don rijm. |
|
afgerecht: weggezonden, afgescheept |
Bladz. 55. a |
opzet voornemen, doel (naar de oorspronkelijke beteekenis). |
|
kranck: zwak. |
|
leden: wegens den rijm, juister ware toch anders mond of hart. |
|
dragen gedragen. |
b. |
leider helaas; eigenlijk de tweede naamval van 't oude lede (nog in leed en leelijk bewaard). |
|
leger. toen nog van 't mannelijk geslacht, eerst toen het woord, hij voorkeur van de legertroepen gebruikt werd is het allengs, als verzamelwoord, onzijdig geworden. |
Bladz. 57. a. |
rot. bende. |
|
tijt. (van 't oude tyen, grondvorm van tijgen) trekt. |
| |
Weduwen Houwelick.
Bladz 60. a. |
krepelen later kreupelen (verg. zeuven en zeven, enz.). |
b. |
fatsoen omslag, naar de Fransche uitdrukking sans façons en derg. |
Bladz. 61. a. |
versellen verbinden (verg. het Flansche associer). |
b. |
in achtinge in aanmerking, onder de aandacht. |
|
derhalven dienaangaande, op dat punt. |
Bladz. 63. a. |
stracx terstond Vermagh mag. |
| |
Inleydingh.
Bladz. 67. |
mot-regen stofregen, van 't oude monde (stof), verwant met het Eng. mud en ons modder. |
|
noen middag, van 't Latijnsche nona. |
| |
Crates en Hipparcia.
Bladz. 68. a. |
dodden: bloed, sukkel (verwant met dut en datten). |
Bladz. 69. a. |
luck geluck. Vry zeker. - |
|
Loegh thans verkeerdelijk tot lachte verzwakt. |
b. |
slechte duyf simple, onnozele. Onaerdigh wanstaltig, mismaakt. van langer hant allengs. Strijckt - deur hekelt, misprijst. indiender voor indien er, door de werking der n. |
Bladz. 70. a. |
straetmaer, straatgerucht, praatjens. |
b. |
top draartol. Opgedaen geopend. |
|
aengeleyt aangeweest, gevleid. |
Bladz. 71. a. |
geset gezeten, gevestigd. |
|
slechte juffer eenvoudige, onbeduidende. |
|
sy hen zij zich. Niet op en past niet om geeft. |
|
sinnigh oorspronkelijk verstandig, met oordeel; vervolgens smaaktol, keurig, net (verg. zinnelijk en zindelijk). |
b. |
vry zeer, in hooge mate |
|
kamemeren in zijn oorspronkelijke beteekeuis van kamerjuffer (cameriera) |
|
gister noen: gister middag. Kluis suffer, lompert. |
Bladz. 72. a. |
deusigh dommelig; zie reeds op I. - |
|
maeckte Pluto zijne voor maakte Pluto tot de zijne, tot zijne gade. |
b. |
Meysjen in de eerste uitgave stond hier nog het thans geheel verouderde meisen. |
|
ralt om den rijm voor relt, klapt. - Geuieght gesust, gepaaid. |
|
in volle daet in al zijn bedrijf, geheel en al. |
|
winck. voor went, gelijk bringen voor brengen, enz. |
Bladz. 73. a. |
trost vlecht (in trossen, vlechten leggen). |
|
geschildert met de naalde: d.i. geborduurd, gelijk Bilderdijk (in Graaf Floris IV). De breede bandelieren, Beschilderd met de naald. |
|
opgenomen: bezig. |
|
drilt voor het thans meer gebruikelijk trill, even als in Hoofts Windeken, daar het bos af drilt, beiden verwant met rillen. |
|
wilt voor wil zie reeds vroeger. |
|
besteden uithuwlijken. |
b. |
opent. openbaart, ontdekt mij, even zoo wat later (bl. 91 b.) hy opent sijn verdriet, en (bl. 95 a) opent uw gebreck. |
|
opgevat. ingenomen. |
Bladz. 74. b. |
verfraeyen. (zie ook 27 a.) voor verfroyen (vervrolijken); verg. het Hoogd. froh en ons vro - lijk. |
|
krevel: jeukte. Aengeritst: aangezet. |
Bladz. 76. a. |
wilder: voor wil er. Mael: zak, tas. |
|
rauwen: voor rouwen, ruwen. |
|
kranck: hier gebrekkig; even zoo swacke leden voor gebrekkige leden. |
|
jonnen: gunnen. Slecht: onaanzienlijk. |
b. |
legt - en maelt: ligt te malen. |
|
killigh: koud, kil. Gronden: beginsel. |
Bladz. 77. b. |
plichten van de trou: huwelijksplichten. |
|
gespan: anders stel. Leuren (anders lorren): prullen. |
Bladz. 78. a |
des te trotsen: daarop trotsch te zijn. |
b. |
prangen: kwellingen, grieven. Ingenomen: bezwaard, vol. |
|
opter zalen: op, in de zaal (naar den oorspronkelijken verburgingsvorm). Seyde met: zeide mets. |
Bladz. 79. a. |
stelt: voor haer, zich stelt. |
b. |
verwonderd van: tot verwondering van. |
| |
Bedenckingen.
Bladz. 80 a. |
uytmuntende: sterk uitkomend, en hier dus in slechten zin. |
|
doeckman: vrouwen man |
b. |
uytneminge ofte bepalinghe: uitzondering of beperking. |
Bladz. 81. a. |
lanterfant: leeglooper. |
|
te venster uyt: uit het venster. |
|
haer onderlinge saligheyt segghen: zeggen wat ieder best is; zooveel als. elkander de waarheid zeggen. |
Bladz. 83. a. |
datm'er: verkort voor dat men er. |
|
uytmuntende gebreken; zie de Aantt. op bl. 80. |
|
of ghy noodelick: zoo gij volstrekt. |
b. |
verlamtheit: verlamming. Kleynigheyt: verkleining. |
|
hy hadder: voor hij had er. Ringh: kring, streek. |
Bladz. 83. a. |
queesten: nachtelijk vrijstersbezoek. waarover zie o.a. Scheltema in zijn Vrijen en Trouwen. |
|
niet en konnen: thans niets kunnen. |
|
ter saken: tot de zaak (enkelvoud, naar de oorspronkelijke verbuiging van 't woord). |
|
derhalven: daaromtrent, daarover. |
b. |
Houw. byeenkomste van Philetas en Psyche; zie dezelfde geschiedenis in het Huismiddeltjen van Griet en Hans; Nederlandsch Liedeboek, II, bl. 8. |
|
verreyst: weggereisd, vertrokken. |
|
ondergaen: aangeklampt, toegesproken. |
|
even: thans evenzeer. |
Bladz. 84. a. |
viesen: teêr, kitteloorig. |
Bladz. 85. a. |
opgetogen: opgevoed, groot gebracht. |
Bladz. 86. a. |
bleynen: brandwonden, blaren. |
|
draeystroom: anders maalstroom, dat geheel dezelfde beteekenis heeft. |
b. |
soete: lieve, aauvallige. |
|
muysenesten: van oudsher ingeslopen wanzegging voor muzenis (mijmering), van muzen, peinzen. |
|
dat heeft soo fijn bescheydt: dat laat zich zoo verklaren, verdedigen. |
Bladz. 87 a. |
ontdoen: ontdekken, opdoen. |
|
bloemisten hedensdaegs Men herinnere zich de tulpenwoede dier dagen, die bij de eerste uitgave van Cats' Trouwring juist aan 't blaken was. |
| |
Plotselicke Liefde.
Bladz. 88. a. |
even de verw, enz d.i. met de kleuren van Jolinde, naar de oude ridderwijs, uit de tijden herkomstig, dat men de kleuren droeg dergenen, van wien men zich afhankelijk achtte. |
b |
uytgezet: toebereid, gereed gemaakt. |
|
op een droet: naar de lijn. Winden nam. hazewinden, windhonden. |
Bladz. 89, a. |
sen: voor zijn, naar de dagelijksche uitspraak. |
|
verweent (met met verwent te verwarren) door weelde verwijfd. |
| |
| |
|
beroyde: moest eigenlijk beroyder (d.i. van beroide) heeten, maar reeds toen was de oorspronkelijke verbuigingsvorm uitgesleten. |
b. |
slechts maer: slordig voor slechts of maar, dat een van beiden volstaan hadde. |
|
klein beslagh: van weinig aanbelang. |
|
siecken: voor siecke door den volgenden klinker. |
Bladz. 90. a. |
weligh: tierig, uitbondig. |
|
gerust: voor gestorven, gelijk in vele grafschriften. |
|
de noen: het middaguur (eigenlijk het Latijnsche nona). |
|
toeft: onthaalt, vergast. |
Bladz. 91. a. |
slechte luyden: arme eenvoudige lieden. |
Bladz. 92. a. |
geloof: vertrouwen, crediet. |
|
eerwaarde: voor edele; het woord had toen een minder beperkte beteekenis dan thans, nu het van een meisjen vreemd klinken zou. |
b. |
zijn geweten: verweten worden. Opgetogen: vervoerd. |
b. |
voor heilig ken: als heilig erken. 't Klim: anders de klimop. |
| |
Liefdebrant uit Koude.
Bladz. 94. a. |
rijke kust: die van Walcheren namelijk; het stuk speelt, als men zien zal, te Arnemuiden. |
|
ringh: kring, omtrek. Hiet: voor heet. |
b. |
in haer begrijp: binnen haar omtrek. |
|
wet: regeering; verg. nog ons wethouder. |
|
dier: voor meisjen, gelijk meer. |
Bladz. 95. a. |
wijs: wijze, zede. Vint hem: begeeft zich. |
|
oir: (naar de verouderde klankverlenging niet i, gelijk nog in hair en heir) voor oor. |
|
vaet: vat. Wallen: voor de grachten langs de wallen. |
|
moffel: (verg. het Fransche moufle); thans bij verkorting mof. |
|
willen: voor zullen (gelijk in 't Engelsch); zie reeds vroeger. |
|
deerlijk zien: medelijdend staren. |
|
hooght: streeft, gaat. |
Bladz. 97. a. |
leit hierop en maelt: ligt hierop te peinzen. |
|
over doot: voor dood. Haer - quelt: zich kwelt. |
|
light: gelijk thans; anders steeds leght (of leit); daar het onderscheid tusschen leggen en liggen eerst van later tijd is, toen dit laatste (gelijk hier bij Cats) in zwang begon te komen. |
|
verscheyde: naar de Hollandsche wanspraak voor verscheiden; zie reeds vroeger herhaaldelijk. |
|
as te lesen: door tooverspreuken te bannen, te verdrijven (verg. het thans nog gebruikelijke iemand belezen). |
|
van wie: voor voor wien. Tijght - op anders tijgt - aan 't. |
b. |
uyter tijt, uit den tijd, nam. sterven. |
|
achter strate: thans geheel verouderde uitdrukking voor over straat, langs den weg. Kreeck: waterkom. |
Bladz. 98. a. |
geeft verlof. geeft zijn afscheid. b. in 't gehoor: voor op 't hooren. |
|
verkloecken: voor zich verkloeken, moed krijgen. |
Bladz. 99. b. |
hieraf: hier van. Uytwracht. uitwerkte. Afnemen: vatten, begrijpen. |
| |
Gebreck Genesen.
Bladz. 100. |
vorderen: voortgang te doen hebben, bevorderen. |
a. |
meester: nam. heelmeester. |
|
uyter scholen: uit, van de school. Slim verkeerd, verdraaid. |
|
haer vaders: naar de dagelijksche spreektaal, waar wij de s van den tweeden naamval ook steeds alleen na het zelsst. n w. bezigen. des moeders gelijk vroeger altijd, waar de tweede naamval voor den vierden geplaatst werd, van welken hij afhing. Eerst later is men daar bij vrouwelijke woorden het wanklinkende der moeder, enz. gaan stellen. |
Bladz. 101. b. |
hosen: broek (gelijk nog in 't Hoogduitsch) |
|
weepsche: weeke, verg. reeds vroeger |
|
praem: gelijk priem (verg. straem en striem, enz.), eigenlijk kwelling, stekende pijn. |
Bladz. 102. a. |
schied: thans tot scheide verzwakt, van 't oudtijds sterke scheiden. |
b. |
winckte: voor wenkte (gelijk elders bringen voor brengen, en I. bl. 113 stilten voor stelten). |
Bladz. 103. a. |
gepeis van: mijmeren, denken over. |
| |
Onlust in de Lust.
Bladz. 105. a. |
vertogen: vertrokken. |
Bladz. 107. a |
ongure onkuische; hetzelfde op b. onredelijke. |
b. |
hoorden oyt: voor hoorde ooit, met de n van overgang om de samenvloeying der klinkers te keeren. |
|
gedweêge: voor gedwee - ige van gedwee. Let: doet hinder. |
Bladz. 108. a. |
Haer rijt: haar beest, naar de oude beteekenis van rijden, ook in den verouderden naam der koorts (reede) kenbaar. Het herhalingswerkw, hiervan was rillen (uit riddelen saamgetrokken), dat allengs zijn stamwoord, in die beteekenis, verdrongen heeft. |
| |
Schoonheit Bedorven.
Bladz. 109. a. |
in tegendeel. van de andere zijde, en hier dus niet ter tegenstelling. |
|
mensch voor eenig mensch; in latere uitgave heeft men, door er 't lidwoord de voor te plaatsen (d' mensch), de uitdrukking verlamd Aen te binden: ten uitvoer te leggen. |
b. |
eyge naar de bedorven uitspraak voor eigen; zie reeds vroeger. |
|
oir: voor oor, naar de oude wijze der klankverlenging. |
|
civet: van 't Fransche civette (civet-kat), naar welks aangename reuk deze poeder zoo genoemd werd. |
|
muize - nesten eigenlijk muzenissen van 't oude muzen. |
|
peinzen: mijmeren. |
Bladz. 110. b. |
krielen: kregelen, dartelen. |
|
stelt het al behaeid. rekent het al verkeerd. Gelas thans glas. |
Bladz. 111. a. |
slim boos, kwaadaardig. Dracht, etter, vuil. |
|
begaet: toegesteld. Wrack: gebrek. Vervolgh bejag. |
|
even doen: op dat oogenblik (juist toen). |
|
onaerdigh wesen leelijk aanzicht. |
| |
t' Samensprake
Bladz. 112. b. |
voorby geleden: voorbij gegaan (van 't veronderde lijden (gaan), nog overgebleven in overlijden, verleden, enz.). |
| |
Twee Verkracht, Twee Getrout.
Bladz. 113. a. |
gulde tijt: gouden eeuw. |
b. |
schende: oudere vorm voor het latere schond, dat in Cats' tijd in zwang begon te komen Hij gebruikt beide. |
|
aen der heyden: naar den oorspronkelijken, nog vollen verbuigingsvorm; gelijkluidend met op het veld, buiten. |
Bladz 114. a |
ponden. guldens, zoo 't een pond van veertig grooten (halve stuivers) was, en werd het dan gewoonlijk ‘een pond groot’ genoemd; anders was het van 20 schellingen en deed zes gulden. |
|
Meyer gelijk 't Fransche maire en 't Engelsche mayor, van 't Latijnsche major afkomstig; zooveel als hoofd van 't bestuur, burgemeester. |
b. |
even ook, mede. Aelwaerdigh hier dartel, loszinnig; verg. overigens over dit woord de belangrijke aanteekeningen van Prof. M. de Vries, in De Jagers Archief voor 1855. |
Bladz. 115. b. |
wijzen uitspreken, vandaar gewijsde, nog thans gebruikelijk voor vonnis, 't werkwoord is echter allengs sterk verbogen geworden, en spreekt men thans dus veelal van gewezen, hoewel gewijsde als zelfst. n.w. nog in zwang is. |
Bladz. 116. a. |
hertsen verouderde tweede naamval van hart. |
|
errefbancker: aartssmuller, van banken (gelijkstaande met ons tafelen) d.i. brassen. |
|
opsnapper doorbrenger; ook als werkwoord in onze oude kluchtspelen veel in gebruik:
De Oost-Indievaerders sellen haer huir niet sparen,
Sy snappen 't al op, al soudens'er over een half jaer weêr na toe moeten varen. (Ligte Wigger). |
| |
| |
|
tureluer: doordraayer. Opperfun: aartsbedrieger. Lanterfant: ijdeltuit. - Gebuertstier: stier van de buurt. |
b. |
roffiaen: ruwe booswicht (verg. 't Eng. ruffian). |
|
schroef: lichtmis; zie reeds op 't eerste deel over deze beteekenis 't van woord. |
Bladz. 117. a. |
aengeranst: verscherpt voor aangerand. |
|
schuyfelbout: eigenlijk tafelschuimer, hier meer in 't algemeen lichtmis. |
|
soolen: plagen (verg. het Fransche fouler). |
b. |
Dus met Tr.: dus zoodra Tr., gelijk met nog steeds in de gewone spreektaal gebezigd wordt. |
|
rose-kroonen: om den rijm voor rozekransen. |
|
gejont: gelijk reeds meer voor gegund, veroorloofd. |
|
na: thans naar. Rechten: voor oprichten. |
Bladz. 118. a. |
eyscht hem nu - den hals. Onhollandsche uitdrukking voor: eischt nu zijn hals. |
|
Ick lieve: ik bemin. Hy magh: thans hij kan. |
b. |
desen onverlet: des niet tegenstaande. |
Bladz. 119. a. |
verboste: gelijk reeds vroeger herhaaldelijk, verwarde. |
b. |
hange man: man, die ophangt; verg. het Hoogd. Henker. |
|
Wet: gelijk van ouds voor regeering. |
|
dal: hier, om den rijm, in 't algemeen genomen voor: landstreek. |
|
woegh: thans woog. |
Bladz. 120. b. |
vry: zeker, gewis. Voegen: vereenigen, paren. |
| |
t' Samensprake.
Bladz. 121. b. |
des: daarvan, daaromtrent. |
Bladz. 122. b. |
loegen: thans tot lachten verzwakt. |
Bladz. 123. b. |
kleynigheit: minachting, hoon. |
Bladz. 124. a. |
verdienstigh: voor verdienstelijk, |
b. |
wijsdom: verg. het Hoogd. Weisthum. |
Bladz. 125. b. |
toeval: thans voorval. |
| |
Houlick door droomen.
Bladz. 126. a. |
ondergaan (zie reeds vroeger): onderzoeken, er indringen. |
b. |
har: hengsel (eigenlijk de duim daarvan). |
|
wrocht: onvolm. verl. tijd van werken, thans gewoonlijk - maar ten onrechte - alleen in meer deftigen stijl gebruikt. |
|
geheim: voor geheime plaats. |
Bladz 127. a. |
handelt: oudtijds in bedrijvenden zin gebezigd; waarvoor thans behandelt. |
|
nicker (ook wel icker; verg. narre - en arresleê): booze geest. |
|
slechte: geringe, gelijk reeds vroeger herhaaldelijk. |
|
klunten: plompert. |
b. |
begaad: toegetakeld; bekrosen: bemorst. |
|
Mopsus: herders- of boeren-naam, even als Alexis, aan 't Latijnsche Herdersdicht ontleend, en in onze Liedeboekjens gebruikelijk, die vandaar zelfs hun naam van Mopsjens ontleenen. |
|
den roeper: voor den strot, waardoor hij roept. |
|
met de neus: anders meestal bij den neus. |
|
vleken: Vlaamsche naam voor vlinder-vlerken. |
b. |
stellen: tot rust brengen. |
|
ter eeren: in eere, gelijk reeds vroeger. |
Bladz. 129. a. |
getimmert: voor gebouwd, gelijk oudtijds algemeen. |
|
happig: begeerig, ijverig. |
b. |
gaf hem: begaf zich. Geval: gebeurtenis, omstandigheid. |
Bladz. 130. a. |
behout: instandhouding. |
b. |
diepgesinnet: om den voetmaat voor diepgezind, verouderd voor ons diepzinnig. Ontbint: ontvouwt. Niet: niets. |
Bladz. 131. a. |
snee: verouderd voor sneeuw; verg. het Hoogd. Schnee. |
|
prijs: lof. |
b. |
noen: middag; zie reeds vroeger. |
|
schildery: geschilderd beeld. Prangen: benaauwingen, angsten. |
Bladz. 132. a. |
oire: oor. Als dat: naar de steeds nog in de dagelijksche spreektaal gebruikelijke zegswijs. |
|
streelt: koestert. Geschildert: hier bedrijvend gebruikt; verg. |
|
boven handelen voor behandelen. Langen: geven, aanreiken. |
|
doecken: voor vrouwen; verg. reeds vroeger herhaaldelijk. |
b. |
rack: rek, uitgestrektheid. |
|
in volle leden: gelijk reeds vroeger voor ten volle. |
|
daer: eigenlijk by wien, te wiens huize; de plaats voor den persoon genomen. Mot: stofregent. |
|
gemant: aan den man gebracht, van een man voorzien. |
|
begrijp: meening. Snellen: versnellen. |
|
met soeten inckt geschreven: van zoeten inhoud. Bescheyt: oordeel. |
Bladz. 133. a. |
ontwint: windt den opgerolden brief open. |
|
het paert: nam. den bekenden, gevleugelden Pegasus. |
|
niet in het hof en magh; wegens zijn groot getal niet kan. |
|
om de kamer: door de kamer. Hiet: beval, gelijk reeds vroeger. |
b. |
swager: schoonzoon. Verbleycken: voor verbleeken, naar de oude verlengingswijze der e met i. |
|
ongure: booze, leelijk; verg. reeds vroeger. Las: bijeen zocht. |
|
gevat: minder juist, wegens het rijm, voor genomen. |
Bladz. 134. a. |
drilt - wilt: over beide, zie reeds vroeger. |
|
point: punt. Voltreckt: voleindt. Kost: kostbaarheid, rijkdom. |
|
toogen: de oorspronkelijke vorm voor het thans gebruikelijke toonen, dat er de saamgetrokken herhalingsvorm (toogenen) van is. |
b. |
snar: scherp, bits. |
|
snuyel: kleinood, voorwerp van vrouwelijken opschik; verwant, naar 't schijnt, met snuisterij. Gespangh: gespen en derg. |
Bladz. 135. a. |
braem: eigenlijk doorn. Haer geven: zich begeven, stappen. |
b. |
baggen: edele steenen; verg. het Fransche bague, een ring met edelgesteente bezet. Gesteken: gestikt. |
Bladz. 136. a. |
wedertuyt: wederklinkt. |
| |
Ondersoeck.
Bladz. 137. b. |
versellen: paren. |
Bladz. 138. a. |
verheelt: tot een geheel gemaakt. Swaerder: meer bezwaard. |
|
gekrijgen: verouderd voor krijgen. Gelijcknaminge: gelijknamigheid, gelijkheid van naam. Met - eene: tevens, te gelijker tijd. |
|
des: daarvan, daarover. Der halven: in dit opzicht, op dit punt. |
|
ons dinghs niet: onze zaak niet, wordt van ons niet gevraagd. |
|
of u: zoo u. Stont in pointen: er aan. dacht. Wrochten: werkten, bezig waren. |
b. |
open: anders, en meer gewoonlijk: op. |
|
bescheidenheit: oordeel. Sinnelijckheit: zin, wensch. |
|
groot bedencken: hoog gewicht. Besetheit: bezadiging. |
|
sterlinghs: bij uitsluiting (eig. starender wijs). |
| |
Spoock Liefde.
Bladz. 140. a. |
slechte: geringe, laaggeboren. |
|
drillen: voor trillen, verg. reeds vroeger. |
|
belent: komt (eig. belandt, verg. ellende). |
b. |
gewan: gewon, gewinnen (of winnen) zou. |
|
gebreyt: voor gevlochten. |
|
pitter; anders gewoonlijk putter. |
Bladz. 141. a. |
versinnen: bedenken, wijs worden. Verdraeyde: verkeerde. |
|
Eunjer: Hongaarsch, Heidensch; een woord, dat allengs van een eigen naam tot een gemeen bijvoegelijk naamwoord is geworden, met de beteekenis van schrander. Bij Cats komt het hier, gelijk men ziet, nog in zijn oorspronkelijke beteekenis voor. |
b. |
ter plaetsen: enkelv. gelijk reeds vroeger is opgemerkt. |
|
Roelant: de bekende onverschrokken reuzenridder. |
|
aller padden moêr: voor de grootste aller padden. |
|
raeckt: betreft. |
Bladz. 142. a. |
vernijnde: venijnige, vergiftige. |
|
slecken: anders slakken. |
|
besigh aen - te stoken: beter ware bezig met - te stoken. |
|
aen te mercken: op te merken. |
|
ouver: naar de Zeeuwsche spelling en uitspraak, voor oever. |
b. |
kont: afgekort voor konde; dieft: evenzoo voor diefte (diefstal). |
|
achter lande: verouderde uitdrukking voor: door het land. |
| |
| |
|
haest: thans haastig. |
Bladz. 143. a. |
berck: bark. |
|
segh - hoort. Men ziet, hoe zich bij Cats het vroeger gebruikelijke meervoud, dat ook hij zelf meestal aanwendt, met het enkelvoud begint te vereenigen; en dàt gelijk hier zelfs in één zin. |
|
rallen: anders rellen, kallen. Kont: kunt. Min: minder nog. |
b. |
ghy sulles u: saamgetrokken voor gij zult des u; latere uitgaven, dien deze woordvoeging reeds te verouderd was, hebben haar in ghy sult 'et u veranderd. De beteekenis van geheel den halven versregel is natuurlijk: gij zult het mij dank weten. |
|
gelijck: als het ware. Slechte: eenvoudige. |
|
sterlinghs: strak, met verbaasde oogen, zie reeds boven. |
Bladz. 144. a. |
was: van wasschen. Versoden: af-, uit-gekookt. |
|
sterf: stierf. Hierboven: daarenboven. |
|
slecken-bloet en van - versta: bloed van slakken en van - ravenshert: ravenhart, hart van een raaf; raven (verg. het Duitsche Raben) oudtijds voor raaf. |
|
hutspot: mengsel van dooreen geschudde en gehotste spijzen. |
|
luy: saamgetrokken voor luide. |
b. |
gewiede: gewijde, naar de oorspronkelijke kracht en uitspraak der dubbele i (ij), die echter in zoover door de ie min juist wordt teruggegeven, als deze eigenlijk een, vooral in Friesland nog zeer hoorbare, tweeklank is. |
|
by jaren om: jaar aan jaar, jaarlijks. |
|
borgers: burgers, ingezetenen. Belacht: hier niet uitlacht, maar toelacht. |
Bladz. 145. a. |
daerom: voor dat, waarom. |
|
baert: tiert raast (verg. gebaar en misbaar). |
|
neemt - met: voor neemt mede, gelijk men 't laatste in 't spreken nog afkort; in 't schrijven trekt men 't gewoonlijk tot mêe samen. |
|
is niet: thans is niets. |
b. |
bras: kost; van daar de naam braspenning (van tien duiten, ruim zes centen), voor welken men oudtijds een maal eten krijgen kon. Treckt hem: trekt zich. Met hy: zoodra hy. |
Bladz. 146. a. |
genan (van 't oude nannen (Hoogd. nennen)): naamgenoot. |
|
buyten schrick: zonder vrees. Bevangh (in latere uitgaven in bedwangh veranderd): bereik. |
b. |
tacketeylt: tikt met de hand; zie reeds op 't Eerste Dl. |
|
loegen: oorspronkelijke sterke vorm voor 't thans verzwakte |
|
lachten. Peyl: teeken, bewijs. Lecker: lage losbol. |
Bladz. 147. a. |
En liet: naar den ouderen zinbouw, waarbij het persoonlijke voorn.w. in deze woordschikking werd weggelaten; thans zou men schrijven: en liet hij. |
|
voor het lest: ten leste, eindelijk. Hoeft: heeft noodig. |
Bladz. 148. a. |
stellen: Zeeuwsche naam voor de grasterpen op de schorren; zie reeds vroeger, op Deel I. Rou: ruw. |
b. |
uyter heiden: van de heide (enkelv.). |
|
ontlijkt: zich niet gelijkt, zich ongelijk wordt. |
|
stont hy slecht en sagh: stond hij versuft, onnozel te kijken. |
Bladz. 149. a. |
hongerlijn: ruw pak (sr. hougreline). |
|
gevorderd: bevorderd, verhoogd. |
|
gulde: voor gulden, door onredelijke afbijting der n; zie vr. |
|
oegst: verouderde spelling voor oogst. |
|
raegh: anders rag; verg. raagbol. |
|
tapijt: geweefd behangsel, dat, met het gebruik tot dat einde, ook zijn naam verloren heeft, en dezen daarom thans nog slechts van onze vloertapijten ziet bezigen. |
|
biên: thans bijen. Klunten: plompert, kinkel. |
b. |
schiet: thans verzwakt tot scheidde. Dient: voegt, dienstig is. |
|
hem: thans zich; uit dit hem, op hart betrekkelijk, ziet men dat van ouds (gelijk ook 't Gothisch dat leert) 't persoonlijk voorn.w., ook in 't onzijdig, in den verbogen naamval hem had; zie ook nog op de volg. bladzijde a. Van daer: van dat alles. listig streelen: latere uitgaven hebben hier verkeerdelijk lustig, dat minder juist is en met echte trouw geen juiste tegenstelling vormt. Linckerny: bedrog. - Als daer: thans daar waar. |
Bladz. 150. a. |
praem: bekneldheid, druk. |
|
eender: voor eener; thans, met verzwakking van den verbogen uitgang, verkeerdelijk eene. |
|
Voor groote K.: boven gr. K. - Past niet: geeft niet. |
b. |
gesteken: gestoken, geraakt, gelijk men thans pleegt te zeggen. |
|
op een bot: eensklaps, dat letterlijk hetzelfde is, daar bot een klap, gelijk botten: slaan beteekent. |
Bladz. 151. a. |
overslaen: overwegen. Klunck: voor klonk, verg. vand voor vond, enz. |
b. |
voren af: vooraf, te voren. |
|
helle: voor heldere (dat er eigenlijk de vergelijkende trap van is): luidklinkende. |
|
slim beleyt: boos overleg. Achter raet: geheime raad. |
| |
Weygerige Vrijsters.
Bladz. 152. a. |
klippel: anders kneppel, stok. Ter smuyck: in 't geheim. |
|
als kax: in schijn; zie over deze uitdrukking de aanteekening van De Vries op Hoofts Warenar, bl. 132. |
b. |
onthiel: onthield. Uytsinnigh: anders onzinnig, zinneloos. |
Bladz. 153. a. |
ontrent het uytpuylen der jeught: in den tijd der huwbaarwording. |
|
hups: voor hupschen, welke uitgang er uit het volgende frisschen wordt bij verstaan. |
|
ontsitten: het onzijdige van 't thans alleen gebruikelijke bedrijvende ontzetten. |
b. |
Aix: Aken, gelijk er in de latere uitgaven is bijgevoegd; Cats volgt in de eigennamen de Fransche bron, waaruit hij de legende put. |
|
ontrock: naar de oude gewoonte, die den medeklinker in deze en dergelijke samenstellingen niet verdubbelde, en dat zelfs tot op elkander volgende woorden uitstrekte; thans: onttrok. |
|
op dese gelegentheyt: naar dezelfde aanleiding, op dit punt. |
|
dat - loopt: dat - overeenstemt. |
Bladz. 154. a. |
voor deselve - gebracht: Gallicisme voor voordat zij - had gebracht. |
| |
De Wijsheyt spreeckt.
Bladz. 157. a. |
ten past: voor het en past, gelijk het thans nog gebruikelijke ten zij, voor het en zij. |
b. |
onderwerck: grondslag. Haest beviel: metter haast, oppervlakkig beviel. |
Bladz. 158. a. |
Blijft gerustigh: blijft rustig, houdt u stil. |
|
vorder: voorts. Veel: dikwijls. |
b. |
Jan-treet-sacht: kind van weelde. |
Bladz. 159. a. |
sinnelickheit: zin, lust. |
| |
Mandragende Maeght.
Bladz. 160. a. |
pays: 't Fransche paix, vrede. |
b. |
wiert: zoudt worden. |
|
mommeriên: verkleed-feesten; saamgetrokken uit mommery-en, dat men thans mommerijen zou schrijven en uitspreken. |
Bladz. 161. a. |
reyers: dansers. Loegen: voor lachten, zie boven. |
|
stanck: in overdrachtigen zin. |
|
vrouwelijn: het jonge vrouwtjen, de jonkvrouw; vrouw in zijn oorspronkelijke beteekenis van meesteres, aanzienlijke vrouw. |
|
weymansjongen: jagersjongen. |
b. |
vaders: voorvaders. |
Bladz. 162. b. |
schiep: voor schepte, even als reeds vroeger, bladz. 160 b., v.o. |
|
steken: thans stikken, verg. reeds vroeger. Overhant: beurtelings. |
|
geyl: in meer kieschen zin dan thans: weelderig, wulpsch. |
Bladz. 164. b. |
gulle: weelige. Slechte duif: onnozele duif. |
Bladz. 165. a. |
Een - gepepen: voor iemand - muziek geblazen. Nood': ongaarne. |
b. |
her: eigenlijk hengselduim eener deur; zie reeds vroeger. |
Bladz. 166. a. |
lucht: luchtig. Onderzieltjen: onderrokjen. |
Bladz. 168. a. |
lijdigh. zeer. |
|
Zwitsaert: Zwitser, 's Keizersdienaar, hier wel wat vreemd gebezigd, daar toenmaals die bekende gewoonte der Zwitsers, van buiten 's lands te dienen, nog niet in zwang was. |
Bladz. 169. a. |
reyck: voor bereik. Jonnen: gunnen. |
| |
| |
| |
Redenkavelinge, enz.
Bladz. 170. b. |
hiet: hier juist voor 't zwakke heette, dat zich anders allengs in de plaats gedrongen heeft. Elders, gelijk reeds herhaaldelijk bleek (zie bijv. nog de vorige bladz.), komt het bij Cats, naar plaatselijke uitspraak, ook in plaats van heet voor. |
|
quasten: oorspronkelijk van hout gebezigd, hier overdrachtelijk van harde gemoederen. |
|
gemeuckt: murw geslagen. |
Bladz. 171. a. |
hittig: voor verhit. Ondertast: onderzocht. |
b. |
ontfermen, hier, gelijk vroeger meer, bedrijvend gebezigd: vergeven. |
|
de voornoemde: dochter nam. Vast gemaeckt: beter bevestigd. |
|
kleinigheyt: verachten staat. Des: daarvan. |
|
eens wijfs naem: Hebreeuwsche omschrijving voor 't enkele wijf. |
|
bekout: bepraat. Vertrout: aangetrouwd. |
Bladz. 172. a. |
soo - was: maagd of geen maagd. Gunt: gene, zie reeds vroeger. |
| |
Een Koningh trout een Harderinne.
Bladz. 173. a. |
reken: rijen (verg. reeks). |
Bladz. 174. b. en 175. a. |
slechte: eenvoudige, eerlijke, onbedorven. |
|
kleinder: kleine, waarvan het slechts de verbogen naamval, en niet (gelijk men thans al licht meenen zou) de vergelijkende trap is. |
|
klein beslagh: beuzeling. Lantsman: thans landman. |
|
onder hem: thans onder zich. |
b. |
stuypen: thans verouderd voor buigen. Huisman: boer, landbouwer. |
Bladz. 176. a. |
klim: anders klimop. Houte: voor houten. |
|
salder in versien: zal er voor zorgen. |
|
machtigh: talrijk (verg. ook het z.n.w. macht in dien zin, gelijk bijv. bij Bilderdijk: ‘Daar werd een macht van koek gevent’). |
b. |
geleken: pasten, voegden (gelijk nog dagelijks lijken gebruikt wordt.) |
|
wiet: onkruid; vanwaar het werkw. wieden. |
|
kuystse: zuivert, reinigt ze. |
Bladz. 177. a. |
ontrent: hier onder. Geenderwijs: op geenerlei wijs. |
|
vertreck: uitstel. Versetten: verstellen, verbeteren. |
|
de feest: naar het oorspronkelijke geslacht van 't woord, dat dit allengs, door de verscherpende werking der f op de voorafgaande d (tfeest voor d'feest) verloren heeft. |
b. |
door het volk: nam. door het volk heen. |
|
by: door. Breet: weidsch. Hiet: thans heette. |
|
gaf haer op: richtte zich op. |
Bladz. 178. b. |
eer - te brengen: Latinisme voor eer - hij bracht. |
Bladz. 179. b. |
zoo lagen trou: zoo onaanzienlijk een verbintenis. |
|
overeen - draeght: overeenstemt. Bekaeyde; dwaze, verkeerde. |
|
ringhelt: anders gewoonlijk ringeloort. |
Bladz. 180. a. |
slorie - jole: slet - ijdeltuit. |
|
gewacht: wacht gehouden bij. Gestouwt: gestuwd, gedreven. |
|
gelas: voor glas, naar den oorspronkelijken vorm van 't woord. |
|
gebreken: thans veelal ontbreken; verg. echter gebrek. |
|
Blaes en Jopjen: soort bij soort, boeren ondereen. |
|
Houwen: houden. |
Bladz. 180. b. |
metter aerden: oorspronkelijke vorm, thans met de aarde. |
|
onderhouden: zich bezig gehouden met. Naerder: nader. |
|
op zijn punten: gelijk die van een pijnboom, bijv. |
|
vaster: zekerder. |
Bladz. 181. |
te sinne staat: naar den zin is, behaagt. En - oyt: nooit. |
|
mocht: kon, zou kunnen. Verstellen: te leur stellen. |
|
staet gelijck en drilt: staat als te weifelen. Praem: druk. |
b. |
van der zalen: thans van de zaal. Delluw: vaal. |
182. a. |
kuyssen: schoonmaken. Dieder: die er. |
|
gesteken: gestooten, naar de oude beteekenis van 't woord. |
Bladz. 183. a. |
ontleken: ontschoten; eigenlijk ontvloeid, van het vroeger sterke leken, lak, geleken, thans tot lekken verzwakt. |
|
vrouw: in zijn oorspronkelijke beteekenis van meesteres. |
Bladz. 184. a. |
hoofdzweer: thans hoofdpijn. Flucksche: vlugge, gezwinde. |
b. |
zijd' of goudenlaken: laken van zijde of met goud doorweven; zijn was oorspronkelijk een bijv. naamw. |
|
gebocht: gekerkerd, opgesloten. |
Bladz. 185. a. |
teyl: pot. Regael: een scherp vergif. |
b. |
niet bestaan: thans niets bestaan, ondernemen. |
| |
Toets op het Houwelick.
Bladz. 186. b. |
gevoelender: gevoelen er. |
Bladz. 187. a. |
sulcx sijns doens: Latinisme voor zulk zijn doen. Even zoo 't volg.: opdat - antw. hy. |
b. |
bejegenen: ontmoeten (Hoogd. begegnen). Gilde: losse, lichtmis. |
|
ick weet u geholpen: Lat. voor ik weet u te helpen. |
Bladz. 188. b. |
besterf: erfenis (door overlijden); van daar ook het bekende, steeds nog gebruikelijke bestorven. |
|
beleyden: opleiden. Die: Lat. voor als die: daar zij. |
b. |
gemale: oorspronkelijk zoowel mannelijk als vrouwelijk gebruikt; zie reeds vroeger. |
|
verbelght: ten onrechte voor verbolgen. Verstant: denkbeeld. |
Bladz. 189. a. |
versteken: verstooten. Ten lustede: ten zij het lustte. |
b. |
kaesjager: lichtmis. |
Bladz. 190. a. |
hy antwoorde: beter en meer Hollandsch ware het enkele antwoorde; ook de woordvoeging der beide volgende zinnen is meer Latijns dan Hollands. |
| |
Het Spaens Heydinnetjen.
Bladz. 191. a. |
Madril: voor Madrid, gelijk oudtijds meer. |
Bladz. 192. a. |
kraem (eigenlijk koopgoed, koopwaar): goed, boel. |
|
gulle: weelderige, wulpsche. |
b. |
schendigh rat: dat nam. waarop men gebroken (geradbraakt) werd. |
Bladz. 193. a. |
groen: wegens den rijm, voor kruid. |
|
bekaeyde: verkeerde, averechtsche. |
b. |
keren: voor kern, pit. |
Bladz. 194. a. |
began: begon, verg. vant, wan, enz. |
b. |
Ké: uitroep, verbasterd uit Kristus. Des te min: zooveel minder. |
Bladz. 195. a. |
krevel: kriewel, prikkeling (van den lust). Beste-moeder: grootmoeder. |
|
knopjens van ivoor: de zoogenoemde kastanjetten. |
b. |
bocht: voor haag. Dut: mijmert. |
Bladz. 196. a. |
versien: voorzien. Éénen graet; één trap (gradus). |
Bladz. 197. b. |
achter land: het land door. Voortgebracht: thans voorgebracht. |
Bladz. 198. a. |
achter straten: langs den weg. Voorstel: opzet. |
|
gepast: gediend. Naeuwkeurig: naauwlettend, kieskeurig. |
Bladz. 199. a. |
En scheen: naar de oude woordvoeging; thans zij, die scheen. |
|
wijzen: zeden, manieren. Langen: aanreiken, geven. |
b. |
gewiet: gewijd, naar de oorspronkelijke uitspraak. |
|
hem alleen: thans zich alleen. Neem ick uyt: zonder ik uit. |
|
haveloose: behoeftige, armoedige. |
|
Niet - te vreesen: niets - te vreezen. |
Bladz. 200. a. |
kost: onkosten. Hit: afgekort voor hitte. |
|
geverght aen: thans van. Zet: gaat na. |
b. |
bucht: bocht, hier rond-gebogen geldbeurs. Uytgestreken: bedrogen. |
Bladz. 201. a. |
schor: aangeslibd land, zie vroeger op Dl. I.; hier met dichterlijke vrijheid van Zeeland naar Spanje verplaatst. |
Bladz. 202. a. |
Gohanna: voor Johanna (naar de Spaansche uitspraak der j). |
|
wat hangt my uit: wat spreekt er uit mijne trekken, hoe zie ik er uit. |
|
oude queen: oude koe, vandaar oud wijf, maar anders 't zelfde woord, dat in 't Engelsch koningin beteekent. |
|
ter stont: straks, daar aanstonds (van 't verleden gebezigd). |
|
oversloegh: overwoog, naging, bekeek. Ontset: ontsteld. |
b. |
mael: male, reiszak, valies (fr. malle). |
|
racker: diender; eig. beulsknecht, rekker (van 't rekken op de pijnbank). |
Bladz. 203. a. |
niet en let: niets gebreckt. |
|
Roeyen: op de galeyen namelijk, voor straf. |
|
opgetogen: hier voor opgewonden. |
|
Halsgerecht: anders lijfsgerecht, over leven en dood. |
|
gedragen: voor gebracht. Lust - nam: vermaak schepte. |
b. |
landvooghdin: vrouw van den landvoogd, en dus wel te onderscheiden van landvoogdes (vrouw, die het land bestiert). |
| |
| |
|
van der straten: van den weg, de straat (enkelvoud, met den volledigen thans afgesleten verbuigingsvorm; zie vroeger). |
|
verdwelmt: bevangen, bekoord. Sit - sagh: zit aan te kijken. |
|
ondervinden: ervaren, bemerken. |
Bladz. 204. a. |
opgetogen: hier voor ingespannen, in zich zelf verdiept (afgetrokken). |
|
Eerwaerde: een titel, vroeger van min deftigen aard dan thans, en zelfs op jonge schoonen toegepast. |
b. |
praem: druk, benaauwing. |
|
Schier oft morghen: anders t' avond of morgen, vroeger of later. |
Bladz. 205. a. |
teen: meervoud van tee, oorspronkelijke en verouderde vorm van 't latere teen (verg. schoe en schoen). |
b. |
vertrout: verloofd. Kan, minder juist voor kent. |
Bladz. 206. b. |
beschreven: schriftelijk opontboden. |
b. |
den vermaerden schrijver Dr. Pozzo. - Zijne vertelling is echter voor die van Cervantes (de eerste der Noveles ejemplares) vergeten. Eenige jaren na Cats (1643) bewerkte ook de Amsterdammer M(attheus) G(ansneb) T(engnagel) Het leven van Konstante; waeraf volght het Tooneelspel de Spaensche Heidin, dat hij aan den bekenden Amsterdamschen Secretaris D. Mostart opdroeg. ‘Juffer Katalina Verwers’ was hem, naar zijn zeggen, reeds voorgegaan in de poging, het ‘tot een spel te brengen, en op het tooneel te vertoonen.’ ‘De waerachtigheid,’ zoo schreef hij verder ‘van dit wonderlijk geval, daer ik de poëzy onder gemengt heb, verzeker ik u uit de geloofwaerdige monden eens Joods en Christens, welke zijn: de gestorven Sacutus Lusitanus en de levendige Adriaen van der Tocq. Deeze waerachtigheid, beneffens de bekoorlijke aert, die ick daerby speurde, hebben my dus verre gebragt.’ |
| |
Aenmerckingen op het Houwelick.
Bladz. 207. a. |
versoeck: verouderd voor bezoek. |
Bladz. 208. a. |
sieck - aert: ziekert (gelijk laffert, en derg.), ziek met den uitgang er of ert (niet te verwarren, gelijk zoo dikwijls gebeurt, met het zelfst. n.z.w. aard). |
|
voornamelicke: verkeerdelijk voor voorname. |
b. |
medecijnen: anders medecijns, nam. de practicijns van 't vak. |
| |
Liefde sonder sien verweckt.
Bladz. 210. a. |
Handen wegh te werpen. Verkeerde afleiding van den naam Antwerpen, dat niets anders dan aanworp (aangeslibt land) heteekent, en waarin de t slechts als overgangsletter ingelascht is; verg. de aant. des Hn.J.H. van Dale in zijne Bijdragen voor de geschiedenis en oudheidkunde, enz. I. - |
|
gelas: voor glas, gelijk reeds vroeger. |
b. |
sucht: ziekte; verg. geel-, water-zucht, enz. Heete sucht: koorts. |
|
Prangen: angsten, benaauwdheden. |
|
ervare, verscheyde: verkeerdelijk voor ervaren, verscheiden. |
|
meester: d.i. genees- of heelmeester, gelijk men dezen nog ten platten lande noemt. |
Bladz. 211. a. |
en is: is niet. Afgereden: gekweld, met name door de koorts, die daar oudtijds den naam reede (beving, verg. ons rillen, saamgetrokken voor 't herhalende riddelen) naar droeg. |
|
verschoont u: spaart u, draagt zorg voor u, let op u zelf. |
Bladz. 212. a. |
hyder: voor hij er. Schel: vlies. Reken: rijen, reeksen. |
b. |
treckt hem: trekt zich. In de vuist steken: anders op den mouw spelden. |
Bladz. 213. b. |
buyte - vel: min juist voor buiten vel, zie reeds op Dl. I. |
Bladz. 214. a. |
van de jeught: van haar jeugd af. Heeft er by: haalt er by. |
b. |
lieftal, liefgetal, welgevallig. Kriele (d.i. kregele): dartele. |
Bladz. 215. a. |
geset: bepaald. Dede geen belet: belette, verhinderde het niet. |
b. |
ongalick (saamgetrokken uit ongadelijk): ongevallig. |
Bladz. 216. b. |
dient hem van den tijt: maakt van den tijd gebruik. |
|
Wort er: zeer juist, voor het later in zwang geraakte worden er, en derg. |
| |
Trou-geval sonder Exempel.
Bladz. 219. b. |
den nestelknoop: door welken men in Frankrijk oudtijds meende, dat men iemand tot onmacht in den bijslaap kon betooveren. |
|
die nut zijn aengemerckt: die 't nuttig is op te merken. |
Bladz. 220. a. |
Adelaer - Lely; het Duitsche rijk- Frankrijk. |
|
over doot: voor dood, daar over oudtijts in plaats van voor gebruikt werd; verg. het bekende zeggen bij Melis Stoke: ‘de Grave hielt over spel’ 't welk men zoo lang verkeerdelijk van 's Graven (Floris V) overspel heeft verklaard. |
b. |
verciert: verdicht, verzonnen. |
|
bucht, anders bocht (zie vroeger): geldbuidel, beurs. |
Bladz. 221. a. |
geluck - boot: geluk - wenschte; even zoo sprak men oudtijds van eer bieden, van waar nog ons zelfst.n.w. eerbied. |
|
mommers: mom-dragers, verkleeden. Gemoet: ontmoet. |
b. |
nagetaeld: nagevraagd; van 't oude talen: vragen (nog gebruikelijk in de spreekwijs: ergens naar talen). |
Bladz. 222. a. |
uytgesopen: den boel, opgemaakt. Pijpjens: fluitjens. |
|
langhs-om-meer: hoe langer zoo meer. |
|
dubt: dobt, twijfelt; thans alleen in den herhalingsvorm dobberen in gebruik. |
b. |
bedwelmt: als in den nevel verloren. Besette: bezadigde. |
|
schoen: hier in zijn ouden meervoudsvorm (van schoe), thans schoenen. |
|
schoet: schoen draagt, schoeit. Slimme lincker: loose bedrieger. |
|
erf: erfgenaam; verg. nog ons meervoud erven. |
Bladz. 223. a. |
kroos: eigenlijk uitspruitsel (gelijk het groen op 't water, dat wij nog zoo noemen); vandaar het uitpuilende, uitkomende van 't gelaat. Thans zeggen wij kroost, en kennen die andere beteekenis niet meer, maar wel de afgeleide van kinderen, nakomelingen. - Verboste: verwarde. |
|
spraken op: in ongunstigen zin, vanwaar nog ons opspraak. |
|
kael gehuchte: kale plek. Bras: boel. |
Bladz. 224. a. |
neer (eigenlijk draaikolk, waarin iets neêrzinkt): verwarring, moeite. In latere uitgaven is dit in zaak veranderd, dat gemakkelijker te verstaan scheen. Intusschen spreken wij nog heden van menschen die in de neêr (d.i. laagte) zijn, met gelijksoortig gebruik van 't woord. |
|
lantser: lansknecht, krijgsman. |
Bladz. 225. a. |
schilt: scheelt, verschilt. |
Bladz. 226. b. |
bast: strop (van den bast der hennep, waaruit hij gevlochten is). |
Bladz. 229. b. |
gehouden: gehuwden. |
Bladz. 230. b. |
derhalven: van die zijde, daaromtrent. |
Bladz. 231. b. |
in trouwen: in waarheid; met afwerping van 't voorzetsel (in) tot trouwen ingekort, waarvan vervolgens trouwens (gelijk van doorgaand, doorgaans, enz.) gemaakt is. |
| |
Antonius en Cleopatra.
Bladz. 233. a. |
op - pasten: om - gaven. |
Bladz. 234. a. |
gekrold: gekruld, gedraaid. Reyen: dansen. Nedergaen: in latere uitgaven: ondergaan. b. bercq: bark. |
Bladz. 235. a. |
opgevat: opgetogen, vervuld. Hem geseggen: zich gezeggen. |
b. |
boord' hem door den neus: leidde hem (als een beer met een ring) bij den neus, nam hem beet, sopte hem. Banck: rechtbank. |
Bladz. 236. a. |
parruyck: hairen, lokken; eerst later is het woord voor eene loose (d.i. valsche) paruik in gebruik gekomen, en in zijn eerste beteekenis te leur gegaan. |
b. |
bitsigh: bijtend. Gelijckewel, evenwel. Mommery: mommenspel. |
|
Achter straet: langs den weg. Uyt te maken, op te loopen, te vinden. |
Bladz. 237. a. |
truit: forel. Al: wel. Haer gaven: zich gaven. Gewelt: macht, naar de oorspronkelijke en Hoogduitsche beteekenis van 't woord. |
|
Fulvia: zijne vrouw, die, naijverig op Cleopatra, Rome in beroering gebracht had. |
|
Caesar: Octavianus, en later, als eerste Romeinsche Keizer, onder den naam van Augustus bekend. Kindert: kinderen baert. |
b. |
reyck: bereik. Gemael: voor gemalin, zie vroeger. |
Bladz. 238. a. |
hen beyden: voor hun beiden; hen en hun werden namelijk oorspronkelijk dooreen gebezigd en verschilden alleen in schrijfwijs. |
| |
| |
b. |
Suyloort: pruilt, zit mismoedig te kijken; eigenlijk: laat zijn ooren seulen, hangend slepen. |
|
speeltjen: spelletjen. |
Bladz. 239. a. |
In bare stont: op de lijkbaar lag, dood was. |
b. |
meesten: grootsten. Wieder: wie er. Veel: veelal. |
Bladz. 240. a. |
Snelt hem: spoedt zich. |
b. |
aldersachts: voor alderzachtst, dat hier moeilijk ware uit te spreken. |
|
aspick: adder (verg. het Fr. aspic). Roomschen: Romeinschen. |
Bladz. 241. a. |
gecksmaer: relletjen, narreklap. b. Straelt: steekt. |
Bladz. 242. a. |
verruckt: vertrokken. Omgeswiert: omgedraaid. |
b. |
ongelaet: wangedrag. |
| |
Massanissa en Sophonisba.
Bladz. 243. a. |
woel: voor gewoel, b. Achter straet: by den weg. |
|
Vaders: wel te weten de Romeinsche Senatoren, die den titel van beschreven vaders (patres conscripti) droegen. |
| |
Hollandsch Troubedrogh.
Bladz. 246. a. |
Haer ouders: Hun ouders, beider ouders. Eyge: voor eigen. |
Bladz. 247. a. |
schotigh: scheutig. Ommeslagh: das. Quisquas: geplas. |
| |
Rozenkrijgh.
Bladz. 248. a. |
oylijck: ondeugend. b. Ten toone: te kijk. |
Bladz. 249. a. |
vergeleken: bij verdrag bepaald. Bescheyde: weloverlegde. |
|
Luypt: gluipt (d.i. eigenlijk ge - luipt). |
b. |
zieltjen: lijfjen. Bouwen: thans verouderde naam voor den vrouwenrok. Men scheide, in zijn gedachten, dezen regel geheel van den voorgaanden, op welken hij niet ziet, maar den nu volgenden ommekeer inleidt. |
Bladz. 250. b. |
doppen: versierselen. Onderziel: onderkleed. |
Bladz. 251. a. |
Ranst: randt. Potter: guit, spotboef. Guygjens stellen: uitjouwen, bespotten. b. gequeelt: gekwijnd, geleden. |
Bladz. 252. a. |
luyder kelen: luidkeels. b. Ontleken: hare gelijkenis aan hem ontgaan. Vergeleken: gelijkbaar, komen overeen. |
| |
Verhael vol Jammers en Bedrogh.
Bladz. 254. a. |
hen: zich. b. vermeende: trotsche. |
Bladz. 255. a. |
gewracht: gewrocht, getrokken. b. Geest hem: begeest zich. |
Bladz. 256. b. |
ruw gestel: ongehavend verblijf. Geset: bedaard. |
|
Generen: eig. voeden (verg. het Hoogd. ernähren en ons neering), maar allengs in de afgeleide beteekenis van gedragen gebruikt. |
Bladz. 257. b. |
flenters: flarden, brokken. |
Bladz. 259. b. |
meer er moet: drukfeil voor meer en moet. |
|
onvernuftigh: onverstandigh, redeloos (naar de oorspronkelijke beteekenis van vernust). |
Bladz. 260. a. |
verscheyden: gescheiden. Van gevoelen: uit eigen gewaarwording. |
b. |
even: juist. |
Bladz. 263. b. |
toegeloken: toegesloten; thans slechts in dichterlijken stijl (geloken oog, enz.) gebruikelijk, maar vroeger meer algemeen; van daar ook de naam van luiken voor onze vensterblinden. |
|
Verschiet: scheidde, zie reeds vroeger. |
|
Liefdes Vossevel. Blijkens de aanteekening van den drukker, uit de vroegere uitgave van den Trouring weggebleven, en hier ter plaatse en naar den text der uitgave van 1658 opgenomen. |
Bladz. 265. a. |
vinck: naar den aard namelijk der kale, geplukte vinken. |
b. |
leppigh: bits, vinnig. Meuckt: verweekt, vermurwt. |
|
wert een haestigh lijck: stierf een spoedigen dood. |
Bladz. 266. a. |
Meyen: dus genoemde meiboomen. Te slecht: te eenvoudig, onnozel. |
Bladz. 267. b. |
queest: naar de bekende Noord-Hollandsche vrijersmanier. |
|
het suypen: den feestdrank. |
|
af te leggen: te weêrspreken. Gevaren: nadere kennissen (verg. het Fransche compère), en oudtijds voor beide geslachten in gebruik. Zie de plaats in Het Nederl. Kluchtspel, bl. 18, en aanteekening 3 aldaar. Breucke: boete. |
Bladz. 270. b. |
bidt; in zijn oorspronkelijke beteekenis van vraagt. |
Bladz. 271. a, |
school gewoont: te, op school gelegen. b. De moet: het gemoed. |
Bladz. 272. a. |
Schroef: losbol, Teureleur: ydelhoofd. Dein: gierigaard. |
Bladz. 273. b. |
maar even: evenwel. |
Bladz. 274. a. |
vliem: thans vlijm, een wondheelers-mesjen. |
Bladz. 275. a. |
effen is te maken: vereffend moet worden. |
| |
T'samensprake, enz.
Bladz. 277. a. |
quetterigh: vies, teêr. Smisse: voor smidse. b. dieren: meisjens. |
| |
Opkomste van Rhodopis.
Bladz. 278. a. |
Slip: naar de uitspraak, voor slik, slijk. |
b. |
Bescheyde reken: bepaalde rijen. |
Bladz. 279. a. |
onschult: verontschuldiging. Lis: waterplant. |
b. |
schrap: stipt. |
Bladz. 280. a. |
Titsigh: zwierig. b. Dieren: als boven, meisjens. |
|
Snuyels: sieraden, snuisterijen. En kan hem: kan zich. |
| |
Korte T'samensprake.
Bladz. 308. a. |
hoedekramer: kransen-koopman. |
b. |
Sinnelickheit: genegenheid, zin. Tintentig: kieschkeurigh, vies. |
| |
Geestelick Houwelick.
Bladz, 342. a. |
op der straten, van der straten: Enkelvoud, met den ouden en vollen verbuigingsvorm, in de latere uitgaven reeds verwaarloosd. |
b. |
In der nacht: even zoo. |
|
Niet en kan: thans niets kan. |
Bladz. 343. a. |
gehucht: hoogte, heuvel. b. vroegde: wroegde, berouwde. |
Bladz. 349. a. |
slecht gesel: onaanzienlijk, arm gezel; naar de oorspronkelijke beteekenis van 't woord. |
|
gingh-groot: was zwanger. |
b. |
vult, enz. Naar een soort van Gods-oordeel, bij de Joden in gebruik. |
|
gesteken: mij verzet, opgestaan. Nagepeys: achterdenken. |
Bladz. 350. a. |
haerder: hunner. Zijn geleden: geduld worden. |
b. |
moedigh: overmoedig, trotsch. Onvermoeyde: onvermoeibre, onverdroten. |
Bladz. 351. a. |
pijn: moeite ('t Fransche peine). Slechte vrou: onnozele vrouw. |
|
kl. dieren: nam. zijne kinderen. Gestreckte: strakke. |
Bladz. 352. a. |
keest: kern, kracht. Dingh: voor dingen. |
Bladz. 353. b. |
rauwen: ruwen. Maget: hier meer als dienstmaagd. |
Baaldz. 354. a. |
let: schaadt. b. Gejont: gegund, gelijk 't in de latere uitgaven zelfs veranderd is. Licht: oogen. |
Bladz. 356. b. |
vlagen van de maen: aanvallen van krankzinnigheid (bij 't wisselen der maan). |
Bladz. 357. a. |
steden: plaatsen (gelijk in stad- of stede-houder). |
|
draeght hem: gedraagt zich. Van der slangen, van de slang. |
Bladz. 358. a. |
bescheiden: berekende. |
Bladz. 359. a. |
sterf - verwerf: stierf - verwierf. |
Bladz. 361. a. |
slechte lieden: onaanzienlijke lieden. |
|
hoe veel der: hoe veel er, daar. |
Bladz. 362, a. |
oir: verouderde spelling voor oor. |
b. |
voor ouders: tot ouders; in latere uitgaven verkeerdelijk voorvaders. |
Bladz. 363. a. |
bet: beter. Int: ent. Schoot: scheut. |
|
verheelt: tot een geheel gemaakt. |
b. |
noyt br. - oyt: minder juist voor geen br. ooit of nooit br. meer. |
Bladz. 364. a. |
bevang: begrip, omvang. b. Hen - beyden: thans hun - beiden. |
Bladz. 365. a. |
born: bron. |
Bladz. 366. b. |
bouwer: bouwman, boer. |
Bladz. 367. b. |
in voller maten: enkelv. in volle maat. |
|
Onderdom en Buytenleven op Sorgh-vliet. Het eerst in de eerste folio-uitgave van 't jaar 1655 en de bijna gelijktijdige 4o. Een gezicht van 't huis op Zorgvliet, Cats' woning in zijn ouderdom, en bij deze gelegenheid (zie bladz. 375) door den dichter Van Vliet bezongen, versiert den titel. |
Bladz. 372. |
Afgesanter: verkeerdelijk voor afgezant. |
Bladz. 376. |
Geducht gesant, die my, enz. Namelijk in Engeland, waar Van Vliet Cats bij zijn gezantschap als Secretaris begeleid had. |
Bladz. 377. a. |
wraggel: versterkte vorm voor waggel, gelijk wrikken voor wikken, enz. |
| |
| |
b. |
Mee: voor honig. c. volkonden: ten nolle verkonden, gelijk volmaken: ten volle malen. |
Bladz. 379. b. |
tijdig: tijdelijk. |
Bladz. 380. a. |
schoot: die van 't zeil nam. |
Bladz. 382. b. |
loos: leus. |
Bladz. 383. a. |
Oostende: 1601-1604. Beset: hier naauwgezet. |
b. |
gewis: geweten. Inck: voor inkt (eigenlijk tinkt, van 't Lat. tinctum; verg. het Hoogd. Tinte). |
Bladz. 385. b. |
Beset: hier (gelijk gewoonlijk) bezadigd. |
Bladz. 387. b. |
mont-raveel: zotte klap. |
Bladz. 388. b. |
poley. zeker kruid. |
Bladz. 389. a. |
u hebben: Latinisme voor houden, gedragen. |
Bladz. 390. a. |
liever: die lief heeft. b. medicijn: arts. |
|
Marsepeyn: van 't Ital. marzapane. |
Bladz. 391. a. |
moes: groente. Schoer: schoor (eig. schar). |
Bladz. 393. a. |
onbekommerd: onbezwaard. |
Bladz. 394. b. |
Hem: zich. |
Bladz. 395. a. |
kortwijlig, anders kortstondig. b. rommen: voor roemen. |
Bladz. 396. a. |
Brootbidden: bedelen. Muysen: lees vooral, naar de oude verouderde uitspraak, Muzen. |
b. |
Mis: thans mest. Besteken: thans bestoken, beplant. |
Bladz. 397. a. |
moeren: natte streken, moerassen. |
|
Bouwers: verg. nog het Hoogd. Bauer, en zie boven. |
|
meulepeerd: paard uit den rosmolen. Klingen: hoogten (hier duinen). |
Bladz. 398. a. |
van der sonnen: thans verouderde, volle verbuigingsvorm. |
|
Huys-bezorgh van L.- hooge school: als Curator nam. |
|
Mantuaen: de Lat. dichter Virgilius. |
b. |
Jambolijn: Indische myrth. Akant: beerenklaauw. Jangomaas: Malabaarsche boom. Tamerind eig. tamr hind d.i. Ind. dadelboom. |
Bladz. 399. b. |
Neckar: zoo zal men wel voor Nectar moeten lezen, dat anders (hoe wel 't geen zin geeft) in alle uitgaven voor komt. |
|
Bevang: ('t zelfde als vroeger landbegrijp) omtrek. |
|
Lijckewel: des niet-te-min. |
Bladz. 400. a. |
ingebonden: anders ingetoomden, ingetogen. |
|
Pers: thans verouderd voor perzik. |
b. |
verswymen: thans verouderd voor verzuimen. |
|
Koquet: kokerij, kooksel. |
Bladz. 401. a. |
Meesters: genees-meesters nam. Rack: afgepaald deel. |
|
Aenraken: aanstippen, vermelden. |
Bladz. 402. a. |
Mede: honingdrank. Canary-wijn: anders Madeira-wijn. |
|
Dierbaar: kostbaar. |
Bladz. 403. a. |
stijf: vast, krachtig. b. bondigh: gesloten. Ongalick: wanhebbelijk. |
|
Armelijn: hermelijn. Gevlochte: verkeerdelijk (hier wegens 't rijm) voor gevlochten. Bundigh: bondig, afdoende. |
Bladz. 404. a. |
oilijck: eig. oodelijk, hier in zijn oorspronkelijke beteekenis van vnig, slecht. |
|
puren: zuiveren. b. Gauste: schranderste. |
|
Den honingh: thans de h. Pyloot: loods (Fr. pilote). |
Bladz. 405. a. |
tam: voor tamme. Schuymen: tafelschuimen, klaploopen. |
Bladz. 406. a. |
voet: wijze. |
Bladz. 407. a. |
nader: naar er. Vorder: verder. |
b. |
sinckt, voor zingt. Beslagh: soort. Bejagh: bemoeyingen. |
Bladz. 408. a. |
onvernuft: redeloos. |
Bladz. 413. a. |
zinnelijk: zorgvuldig, naauwlettend. |
Bladz. 414. a. |
lazuur: gewoonlijk, met wegwerping der l, azuur; van 't Pers. ladschuward, de blaauwsteen. |
Bladz. 415. a. |
verwackert: wakker maakt, opwekt. Leeghte: laagte. |
Bladz. 417. a. |
Pers, perssenboom: perzik. b. aerde: voor aarden. |
|
Geway: takken. Gulle: weelderige. |
Bladz. 418. b. |
Aerdigh: voor aardsch. |
Bladz. 419. a. |
muyl: muildier. b. Vrouw: meesteres. |
Bladz. 420. a. |
vouten: gewelven (Fr. voûtes). |
b. |
Soo schoon, waarvan: versta zoo schoon als iets, waarvan. |
|
Hondi - Moffeschans: de bekende Moufeschans, het buiten van den velddichter Hondius bij Ter Neuzen. |
Bladz. 422. b. |
Queelt: kwijnt. Aelwaerdigh: dartel, zie reeds vroeger. |
Bladz. 423. a. |
driftigh: drijvend, beweeglijk. Oolijk: ongeacht. |
Bladz. 424. a. |
Bevalligh: welgevallig. Meesten: grootsten. |
Bladz. 425. b. |
verschiedt: thans tot verscheidde verzwakt. Lange: verouderde, vorm voor lang. Queelt: kwijnt. Geurigh: fijn, geestig. |
Bladz. 426. a. |
de kinders spel: verouderde woordvoeging voor het spel der kinders. |
Bladz. 427. a. |
Heglon: anders Eglon. |
Bladz. 429. b. |
kibben: tandvleesch. Sterlincx: nam. ponden sterlings van f 12. |
|
Metser: metselaar, van 't verouderde metsen, thans slechts in den verlengden vorm van metselen gebezigd. |
Bladz. 431. a. |
oesters reyn gewas: paarlen nam. b. Bekaeyde: verdwaasde. |
Bladz. 434. a. |
vercken: voor verkens. Schuyfel-bont: pluymstrijker; zie reeds vroeger. Gedocht: verkort, gelijk soms in 't spreken, voor gedeugd. |
b. |
gerey: dans. |
Bladz. 436. a. |
quastigh: hier waarschijnlijk voor knobbelig (bij vergelijking met de kwasten of knobbels in 't hout). |
b. |
wederspraak: weêrklank, antwoord. |
Bladz. 442. a. |
wilt gij - verhoogen: gelijk ook Kamphuizen zoo juist zegt: Wat is toch ongedult in pijn? enz. Zie het dichtjen, opgenomen in 't Nederlandsch Liedeboek, I. bl. 108. |
|
geset: bedaard. Bieck: thans tot bakte verzwakt. Beyers: ballen. |
Bladz. 444. a. |
Een prinsse: enz. verg. den Ring van Polycrates in Tollens' Balladen Romancen, en Legenden. |
Bladz. 445. a. |
verbelch: vertoorn. b. ontweyt: van 't ingewand ontdaan. Rop: maag. |
Bladz. 446. a. |
wangesien: ongaarne of niet gezien. |
Bladz. 447. a. |
backery - kelders: in de woestijn nam. |
Bladz. 452. a. |
de straten veel betreden: het veel betreden der straten. |
b. |
rackers: beulsknechts. |
Bladz. 453. a. |
peylen: kenteekens. Hiet: beval. |
Bladz. 455. b. |
ongelaet: norschheid. |
Bladz. 457. b. |
oilijck: leelijk, naar de oorspr. slechte beteekenis van 't woord. |
Bladz. 460. a. |
daer - vergeten: dat daar niets vergeten was. Blies': voor blies ze. |
|
Gesopen: opgeslorpt. Nobels, enz.: rozenobels, oude Engelsche munt. Past op: gaf om. |
b. |
Machtigh: veel. Vilsig: vrekkig. Borght: voor borgtocht. |
Bladz. 462. a. |
huisgesin: in zijn oorspronkelijken zin, bedienden. Ros: blond, goud. |
b. |
hoostel: (eig. hoofdstel) tuig. |
Bladz. 463. b. |
of, eer: versta als stond er: of men, eer. |
b. |
Die zijnder qualijck aen: verg. mede Beets' aandoenlijk schoon gedicht Jan Jansen. Gesin: als voren huisgesin, bedienden. |
Bladz. 464. b. |
naer: na. |
Bladz. 465. a. |
rappe geest: in andere uitgaven menschen geest. Getroeft, verkeert: met kaarten of op 't verkeerbord gespeeld. b. stuycken: schudden. |
Bladz. 466. a. |
Belaten: beërfd. b. Gestel: stelling. |
Bladz. 468. b. |
Stolckt: stolt. b. Delen: planken. |
Bladz. 470. a. |
vijzen: schroeven (Fr. vis). |
Bladz. 471. a. |
hiet: voor heet. |
Bladz. 472. a. |
bast: blaft. b. niet dat: niets dat. |
| |
Hofgedachten, enz. te Amsterdam, by Jan Jacobus Schipper. 1655.
Bladz. 474. |
Preces: Eigenlijk ten besluite van Ouderdom en Buytenleven. |
Bladz. 476. a. |
hoeft: behoeft, mist. |
Bladz. 478. a. |
keest: pit, kern. b. Keestigh: pittigh. |
Bladz. 480. b. |
op - past: om - geest. |
Bladz. 481. a. |
schoede: schoeide. Leyde af: schoof (van mij) af. |
b. |
overkant: overzij, omver. |
Bladz. 482. b. |
seker jonghgesel: Men herinnere zich de bekende geschiedenis van Pyramus en Thisbe. |
Bladz. 483. b. |
bescheyde: verstandige. |
Bladz. 484. b. |
groe: groei. Broei-netel: anders brandnetel. |
Bladz. 485. b. |
mits: wijl, omdat. |
Bladz. 486. a. |
Bewascht: bewast, vindt zich begroeid. Overgaet: nagaat. |
|
Elsch: elzenboom. |
b. |
derry-grond: veen-grond. Loos: long. Deusigh: suizend. |
Bladz. 497. a. |
werrem: voor warm. |
| |
Op de Hosgedachten. Uit de latere uitgave.
Aen Jacob Westerbaen. De bekende dichter van Ockenhurg, dat hij bewoonde |
| |
| |
|
en, naar 't voorbeeld van Huygens' in zijn Hofwijek, bezong (1654). By die uitgave, door den dichter met een Latijnschen brief aan Cats begeleid, wijdde hem deze dit vers. Arctoa Tempe (het Noorder Tempe) was de Latijnsche naam door den dichter aan zijn lusthof gegeven, en waarby hy aan dien van 't oude Grieken (het eigenlijke Tempe) dacht. Wij volgen hier de oorspronkelijke uitgave van 't vers, in 't welk, in de verschillende drukken der Hofgedachten, velerlei blijkbare misstellingen geslopen zijn. |
Bladz. 500. a. |
swaren: zwaarmoedigen. Boomgewas, later bloemgewas. |
|
Gebracht: later gewracht. angekochte: later ongekoockte. |
b. |
De leeuwerck, enz. zoo luidt het oorspronkelijke; in latere uitgaven: Maer prijzen boven al de soeten nachtegael. |
|
Lusten: later diensten. |
|
Lofgedicht. Nieujaersgesanghen. Stichtelijcke Gedichten. Medic. Aforismen. Wij plaatsen al deze gedichten achter de Hofgedachten en dat aan Westerbaen, waar zy voor een goed deel oorspronkelijk (in de 4o uitgave van 1656) eene plaats vonden; voor den Avond- en Morgenzang, het Reis- en Danklied, zie I. bl. 625. |
Bladz. 501. a. |
Seltsaem nieus uyt Engeland. Men denke aan de gebeurtenissen van 1649 en volgg. |
Bladz. 502 b. |
gevoeghde: saamgevoegden, vereenigde. |
|
Zededichten. Deze reeks van grootendeels uit oudere en nieuwere dichters vertaalde verzen, die oorspronkelijk (1652) in Van Beverwijcks Schat der Gesontheyt prijkten, vonden, zoo naar tijd als strekking, hier de geschiktste plaats. Die van bladz. 529 en 530 namen wij, met Simeons Lofsangh-liedt, uit de verzameling overgeslagen gedichten; het laatste verscheen echter het eerst aan 't slot van Liefdes Granaetappel, achter de oorspronkelijke uitgave der Klagende Maechden, over welke zie de aant. op I. bl. 600. |
Bladz. 509. b. |
talen: vragen. |
Bladz. 522. a. |
egger: scherp, bijtend. |
Bladz. 524. b. |
onvermeuge: voor onvermogende. Schapperae: kast. |
|
Pas ick op: gees ik om. |
Bladz. 525. a. |
t En - lijt: Het duurt niet lang, of. b. mortel: gruis, moes. |
Bladz. 526. b. |
verfraeyt: anders verfroyt, d.i. vervrolijkt. Om verteren: naar de oorspronkelijke woordvoeging voor het latere om te verteren. |
b. |
gelieft: belieft. |
Bladz. 527. a. |
een krachtigh: lees onkrachtig. |
Bladz. 528. b. |
alwaerdigh: dartel, zie vroeger. Gelas: glas. |
|
Sweert: in andere uitgaven staat verkeerdelijk sweet. |
Bladz. 530. a. |
borde: anders berde (eig. plank, tafel). |
| |
Invallende Gedachten, enz. Inleidinge.
Bladz. 534. |
Naukeurige: naauwlettende. |
Bladz. 538. a. |
dicht: voor dicht op een. |
Bladz. 540. b. |
graept: (saamgetrokken uit ge-raapt) grijpt. |
Bladz. 547. a. |
ruck: om 't rijm voor rug. 't Leet: het duurde, er verliep. |
Bladz. 551. b. |
sagelkaf: zaagsel. |
Bladz. 552. a. |
Noch wort: nochtans wordt. |
Bladz. 554. a. |
getei: getij. |
Bladz. 556. b. |
Schaliën: leyen. |
Bladz. 566. b. |
In 't Opschrift: By - maken: naar den verouderden zinbouw, thans: die de heer Hooft heeft laten maken. |
Bladz. 570. a. |
Kinderdijck: tusschen Ridderkerk en Yselmonde. |
b. |
Hiet: beval. Leurewerck: anders lorrewerk, prullewerk. |
Bladz. 571. b. |
rocht: (van 't oude roeken, versterkte vorm van raken) raakte, tros. |
Bladz. 572. a. |
neêr: verval. |
Bladz. 573. |
Slag: manier, handeluys. Plegen: bezigen. |
|
Aspasia. Eigenlijk niet anders dan eene bewerking voor het Tooneel der in den Trouwring voorkomende Spoockliefde, enz. (zie boven bladz. 140) Men vindt daardoor hier herhaaldelijk dezelfde bewoordingen terug, gelijk dat bijv. reeds dadelijk met de versregels Aen d'Aenschouwers het geval is. In de beide laatste Bedrijven zijn, na de eerste uitgaven van het Spel, veel verzen gewijzigd en veranderd; zie beneden in de aantt. daarop. |
Bladz. 577. a. |
Spoockster: Geesten bezweerster. |
Bladz. 579. a. |
Moesel: doedelzak. Kan: (naar 't gewestelijk Hollandsche taalzwak) verkeerdelijk voor ken. |
Bladz. 580. b. |
kroos: trekken, gelaat (verg. vroeger). Getogen: afgetrokken. |
Bladz. 581. a. |
ontsliep: ontwaakte. |
Bladz. 582. a. |
versinnen: bedenken, wijs worden. Gebreit: gevlochten. |
Bladz. 587. a. |
graegh: begeerig. Spouwse: spuwtze. |
b. |
Wanght: wankelt, beeft. |
Bladz. 590. a. |
larykoeck: praatkoek. b. kan: voor ken. |
|
Wat dien ick nu te doen? enz. In de 4o uitgave:
Elck baerd' en loegh met my, en noch sal ick 't eens wagen, Om daer na dese maeght, my toegeseyt, te vragen. |
|
Of hier of elders, enz. eerst: daer ick na vraghe, wijsen,
Ick meen, enz.
Met wil niet, maer geweldt, gevoert is van het landt. |
|
Daer komt de Keyzer aen, eerst: daer komt de Hoffstoet aen. Ja, is haer, enz. eerst: Ja, is haer anders niet dan als een rechte man. |
|
Dit is maer, enz eerst:
O, dit is maer 't begin, ick sal wat anders toonen,
Als ick u Koningin sal van mijn rijcken kroonen. |
Bladz. 597. b. |
boeten: vergoeden. |
Bladz. 601. a. |
Uw hutten zijn gemaeckt, enz. - van vrouwen zijn gedient. Zoo in de latere uitgaven; in de eerste 4o uitgave daarentegen:
Hier slaept g' op swanendons, en gints op stroo of hout,
Daer blinckt uw huys van klay, en hier van edel gout;
Hier muren van tapijt, en gints van spinnewebben,
Daer drinckt ghy schrale way, hier kunt ghy wijnen hebben;
Daer eet ghy slechte kost, hier alderley ghebraet,
't Gebiedt daer over vee, hier over volcken gaet,
Eu daer ghy met uw staf niet kunt dan schapen dwingen,
Kont ghy, met sulck een tuygh, in landt en steden dringen;
Ghy soeckt een Koningh uyt uw byën in het groen,
Wat voordeel kan aen u toch sulck een Koningh doen,
Die in een enge korf en van de groent' moet leven?
Maer ick en mijns gelijck kan u wat anders geven:
Wy nemen menigh lant met kracht van wapens in,
Dies, soo ghy zijt te raên, set landtwerck uyt uw sin,
En leert hier geestigh sijn, met andre gauwe treken,
En hoe men met beleyt, op tijt en plaets, moet spreken;
Hebt ghy de vrijster niet waertoe ghy waert gesint,
Denckt, dat ghy weêr van my, een Koningh, wort bemint. |
b. |
praem: knelling. - De Grieck die voeghd' er by: enz. eerst:
De Grieck die voeghd' er by: hier dient wel op ghepast,
Want 't is, al wat ick segh, aen haer geboorte vast. |
Bladz. 602. a. |
wel, zijt ghy, enz. Eerst:
Ick sie u soo verknocht, mijn vrient, aen 't Heidens leven,
Dat ghy uw lustigh veldt noch schapen wilt begeven,
Prent Godt of mensch 't u in, ick soeck niet dat ick 't keer,
Noch oock door eenigh dwangh uw sinnen overheer.
Leeft ghy in 't stille wout, laet hier de jonckers draven,
Maer dat g' aen my ghedenckt, ick moet u eerst begaven;
Het sal, enz. |
|
Hier is hy, enz. b. mijn gunste toonen: Eerst:
Siet hier uw trouwe knecht, die op uw wencken wacht
En daer 't u dienste, doet geen ure sal verslapen. |
cyrus. |
Wel, gheeft aen dese man vijf hondert vette schapen,
En soo veel geyten met noch hondert koeyen toe,
En nogh een lustigh velt van neghen duysent roê. |
the. |
Des Keysers wil geschiê. |
damon. |
Dat sijn te groote saken,
En sullen, machtigh vorst, mijn geest onrustigh maken;
Een kleynen ban is soet, waertoe soo groot beslach?
Ick danck u evenwel soo veel ick dancken mach, |
| |
| |
|
En sal na desen tijdt noyt dwalen op de velden,
Of sal uw hooge naem en groote daden melden, En meer en kan ick niet. |
aspasia. |
Neemt, Damon, boven dat,
Dees penningh aen voor die de spookster van u hadt,
Nadat ick heb gehoort, op datse mijne sinnen
Na d' uwe neygen sou; 't geschiet uyt goeder minnen,
En datje my gedenckt. |
dam. |
Hoe, twijfelt ghy daer aen,
Princes? dat waer mijn liefd' groot ongelijck gedaen:
Uw beeldt is, als een stael, gedruckt in mijn gedachten,
Die u, als een Godin die ick moet eeren, achten.
'k Leef uur noch oogenblick of ick herdenck den dagh,
Hoe ick u eerstmael sprack en waer ick u eerst sagh.
Dies sal de gulde son haer loop noch peerden weten,
Eer dat mijn danckbaer hert sou sulck een gunst vergeten.
Een dingh versoeck ick noch, dat toch geen leger sla,
En noyt geen ruytertocht door onse velden ga;
Verbidt dat van den Vorst. |
cyr. |
Opdat het soo geschiede,
Sal ick 't terstont aen 't heir, om uwentwil, gebieden. |
b. |
Sy is uyt lagen stant, enz. - Neem dit voor uw troost. Eerst:
Sy hoort een ander toe, die met 'er lieve stralen
Niet my alleen verlicht, maer bosschen, velden, dalen,
Of wat er ontrent was daer sy haer oogen sloegh.
Nu heb ick machtigh vee en daertoe landt genoegh;
Ick sal naer Daphne gaen of naer Lerinde tijen,
Of Galatea self, Dametas dochter vrijen,
De schoone Sylvia, Clarinde, of Amaril;
Ick heb van keur genoegh, niet een die nu niet wil,
Maer elck sal blijde sijn als ick begin te vragen;
Wat kan een mensch niet al ontmoeten in sijn daghen!
Ick was weleer geschat een geestigh jongelingh,
Maer midts ick weynich had, was, dat ick niet en vingh;
Siet, dus verkeert de kans! leert pracht en hooghmoet wijden,
Leert trotscheyt, met gedult, en blauwe schenen lijden,
En stelt dit tot uw troost, enz. |
Bladz. 603. a. |
genoeghte: (anders geneuchte) genoegen. |
b. |
En treckt: enz. Eerst:
En treckt'er voort na toe; en, dat'et lant weêr rust',
Soo straft waer straffe dient; maer maeckt ons staêgh bewust
Al wat ghy daer verricht. |
Bladz. 604. b. |
En van haer jonckheyt, enz. Eerst:
En die van jonghs op af daervoor zijn opgevoedt?
Ghy leght uw keur te slecht, sit by haer heele dagen,
Niet anders of ghy haer de kroon op 't hooft won dragen
Dies sal m' in 't openbaer versoeyen uwen aert,
Of ghy van achtbaerheydt en eer verbastert waert. |
|
d'Een komt, enz. Eerst:
d'Een wordt een edelman, die veele menschen doodt,
So een die landt verwoest en steden wint, wordt groot. |
|
Die klinkt, enz. Eerst:
Ach! dat inen Adel noemt, zijn niet so gvoote saken,
't En wave, dat het volck, dat eerst tot Adel quam,
Sijn denghden achterliet aen sijn vereêlde stam. |
|
De juffers, enz. Eerst:
Van Hoofsche jofferen, die dese vrijster haten,
En dat niet sonder gront, sy zijn van my verlaten. |
|
Mijn liefde, enz. Eerst:
Die knoop der liefd' t'ontbinden,
Maer sy bedriegen sich en sullen 't ondervinden;
Maer 't schijnt ghy acht 'et niet, wel, daer's dan klaer bescheyt,
Dat een van de aenslagh zelf my 't grondich heeft geseyt.
De maeght is, dien sy 't doen, begaeft met groote deughden
Waerdoor sy mijn gemoedt, ja hert en ziel verheughden,
En schoon een ander mensch dit niet aen haer bemerckt,
Ick voel haer soet gelaet, dat stadigh in my werckt. |
Bladz. 605. a. |
En daerom, enz. Eerst:
S' Is waerdigh, datse van een koningh word' verkooren,
Niet somtijts voor gebruyck, maer soo gelijck men paert. |
|
Al wat haer, enz. Eerst:
Al wat het schoonste schoon, in schoonheidt, baten mach.
'k Meen d'antwoordt soude sijn: 't komt niet dan van de Goden,
Die 't onbegrijpelijck in sijn gemoedt geboden,
En zoo versta ick 't oock, dat my soo slechten maeght
Tot vollen herten-wensch, tot koningin behaeght. |
|
molck: thans veelal tot melkte verzwakt. |
|
Groote reden, enz. Eerst: dubbelt reden,
Op hem en die klappey, die d' aenslagh hem ontleden;
'k Moet sien, dat ick door list van vragen haer ontdeek,
Op dat se straf ontsangh voor dese quade treck. |
|
Om d'uytslagh, enz. Eerst:
Hoe d' uytslagh is vergaen, van u naer eysch te hooren. |
par. |
Wel, voeght u aen mijn zy: ick heb de boere-meyt,
Soo veel ick kon, veracht, en, met een goet beleyt,
De Keyser hart berispt en heftigh doorgestreken;
Hy hoord'et statigh aen, oock sonder yet te spreken,
Maer, als ick mijn verhael ten lesten had gedaen,
Soo vingh hy, op sijn beurt, tot my sijn reden aen: |
b. |
Gantsch: Eerst slim. Een grooten Vorst: eerst een Keyser dan. |
|
Vrijsters konnen: eerst Hoofsche vrouwen. |
|
Ghy houdt'et, enz. Eerst:
Ghy wordt het haest gewaer, als ick'er, tot een loon,
Ter schandelijcker straf voor ieder stel ten toon;
Och, hoe ick stond en keeck, enz.
Ontstelt tot aen de ziel, enz. - Streeck: eerst flux. |
|
Maer seght ghy: enz. Eerst:
En ghy, Chariclea, ick heb u oock sien spreken
Met 's Keysers heymenraed, het sal in u noch steken;
Dies segget vrylijck op, enz. |
|
Ick treck'et, enz. Eerst: ick tiller my niet aen,
Hy die onschuldigh is, sal op beschuld'gen passen
Noch laegh, om 't reyn gemoedt door boosheyt te verrassen. |
Bladz. 606. a. |
valt gemeenlijck in: eerst viel weleer in het. Uw geest: eerst u als. |
|
En daer uyt, enz. Eerst:
Dat van een misdaet zijn soo veel als klare blijcken;
Ontkent uw schult toch niet, dewijl ghy schuldigh zijt. |
pan. |
't Is hem die suyver is, onnoodigh dat hy lijdt.
De Hemel weet waer 't schuylt. |
|
Dus maeckt, enz. Eerst:
Voort, segh het daetlijck uyt. |
pan. |
'k Weet nergens minder van. |
par. |
Ick krijgh al geen besluyt;
Dan ick heb 't schendigh stuck al hooger opgenomen;
Ick sal, op staende voet, een spoockster laten komen, enz. |
b. |
Wat hier uyt, enz. Eerst:
Wat nu hier uyt sal broên, sal sich haest openbaren,
T'sa vrou, enz.
Het waer terstont gedaen als ick maer wist uw sin. |
|
Stracks: eerst hier. Klein beslach: eerst eene maer.
Hier toe dient wondertuygh; brenght maer een spiegelglas
Of brenght hier, enz. |
|
Teems: zeef. Een van ouds bekende tooverproef, reeds bij den Griekschen dichter Theocritus vermeld. |
|
Geen Duyvels vreest, eerst: niet zijt bevreest. |
Bladz. 607. a. |
ouwe queen: oud wijf, verg. over queen vroeger. |
Bladz. 609. b. |
vermelden: eerst verkonden. Offerhanden: wanspell. voor offeranden. |
| |
Huwelijcx Fuick. Te Amsterdam by Jan Jacobs Schipper, met privilegie voor zestien jaren, 4o. (1656), volgende op de Aspasia.
Bladz. 613. a. |
wanckt: onzeker is. Aen den brij: van het spoor. |
b. |
Naer den oirboor: gelijk 't behoort. Vieren: toegeven. |
| |
| |
Bladz. 615 a. |
'k En weet: ik weet niet. |
b. |
Kan. gelijk meer, verkeerdelijk voor kent. |
Bladz. 616. a. |
uw witte doecken-huyf: uw maagdelijk toorsel. |
|
Chaloepen: sloepen. Als doen: als toen. |
b. |
Calis-bende, Calis hoeck: schooyers buurt (van kaal. berooid. |
Bladz. 619. a. |
ongequetster eer: met ongekwetste eer, in later uitgaven verminkt tot ongequetste eer. |
b. |
lichte-koy: eigenlijk licht-aars. (Verg. Buser, in den Taalgids, I. bl. 43.) |
Bladz. 621. a. |
zieltjens: jakjens (zie reeds vroeger); hier natuurljk met woordspeling op de ziel. |
b |
bastel. peulschil. Slaen: slachten (verg. het z. naamw. slager.) |
|
Spaansche wesp: Venusziekte. |
Bladz. 622. a. |
speecken: anders spikken, verg. speeksel. |
Cupido Brilleman enz. Dit stukjen, zonder naamteekening in de Zeeuwsche Nachtegael voorkomende, maar ontegenzeggelijk Cats stempel dragend, plaatsen wij hier nog ter bladvulling. |
Bladz. 625. a. |
nieuwe brillen: nam. verrekijkers. Praam: knelling. |
|
Dootkiste voor de levendigen. In 4o. als voren, volgende op de, Huwelijcxsuyck. |
Bladz. 627. b. |
dijcker: dijkwerker. |
Bladz. 628 b. |
gepleckte steenen: Namelijk marmer en derg. |
Bladz. 632. a. |
raegh-hooft. anders raagbol. Kaegh. schuit. |
Bladz. 633. a. |
reyser: reiziger. Glinten. planken schutsel |
b. |
Lemten: leemten, gebreken. Prins, enz. namelijk Hippocrates. |
Bladz. 610. b. |
loos. long. |
Bladz. 649. a. |
ongemoet: bang te moede. |
Bladz. 650. a. |
koppetassen: drinkschalen. b. Balgh: buit, schort. |
| |
T'samenspraeck, enz.
Bladz 666. a. |
Schrap: kort, overijld. Quellig: lastig. |
Bladz 667. a. |
man-hoir: mannelijke erven. b. Mommen gemaskerd gaan. |
Bladz 669. a. |
mennen: (in de schuur) voeren. b. Verzierde. verdichte. |
Bladz 670. a. |
genan: eigenlijk naamgenoot: makker. |
|
Quol: thans kwelde. Speeltje: spel, speelbal. |
Bladz 671 a. |
brillen verk.: misleiden. Af: van Blaest taback: rookt. |
Bladz 672. b. |
Camerits: Cambridge in Engeland. Gelesen: onderwezen. |
Bladz 673. a. |
raes razernij, dolheid. Quak: leugen. b. Tot dat. tot hetgeen. |
Bladz 676. b. |
stout: stuwt, duwt (zoo men niet welligt stort moet lezen). |
Bladz 681. a. |
het vale paert: uit Openb, VI. 8. b. Fits: sel, hevig. |
Bladz 688. a. |
gilden: lustige drinkebroêrs. |
Bladz 689. b. |
ondergaen: den voet dwars zetten. |
Bladz 692. a. |
reden: billijk. Onguur: onzuiver. Ongalick: onvoeglijk. |
|
Schiep: verkeerdelijck voor schepte. |
Bladz 697 a. |
hellen, oorspronkelijke, volle verbuigingsvorm. Heeft'er: juist, voor het thans verkeerdelijk veeltijds gebezigde hebben'er, en derg. |
Bladz 698. b. |
Vernuyght: (spreek uit vernuught) voor vernoegd. |
Bladz 700. b. |
Bedocht: voor bedacht. Gemetst. thans gemetseld. |
Bladz 702. b. |
terruw oeghst: tarwen-oogst. |
Bladz 703. a. |
bescheert. beschikt. b. Muyl. muildier. Verschiet. thans verscheidde. |
|
Doodelijcke uytgangh, enz. kwam oorspronkelijk in de Doodkiste voor de levenden XLV, maar zonder het voorafgaande ondicht, voor. |
Bladz 710. a. |
horenwerck. vestingwerk met hoeken (van horn, hoorn, d. i hoek) |
|
Gedachten op slapeloose nachten, enz. Het eerst, na Cats dood, in 1669 te Dordrecht in 4o. uitgegeven; vervolgens in de fol. uitgave van 1700, enz. |
| |
Voorreden:
Bladz. 712. a. |
hier. op Sorgh-Vliet nam. b. Aelmis. anders aalmoes. (eigenlijk een samentrekking van 't oude almosene, 't Grieksche eleomosune) |
| |
Inleydinge.
Bladz. 613. a. |
Leven. Tachtigjarige Bedenckingen. Volgen hier na de Slapelooze Nachten. |
Bladz. 714. a. |
wreckers. anders vrekkerts (gierigaarts). |
Bladz 726 a. |
achtertocht achterhoede, toevlucht. |
Bladz 729. b. |
menckt voor mengt. |
Bladz 730. b. |
begraeyen. anders begrommen, beknorren, |
Bladz 731. b. |
naerder praem: nader dwang, naauwer beteugeling. |
Bladz 732. b. |
dient: voor hij dient. |
Bladz 733. a. |
geslist: gebluscht, weggenomen. |
Bladz 735. a. |
asser. saamgetrokken voor als er, gelijk nog onder 't spreken. |
b. |
Ongeredde, onberedderde, havelooze. Uitgereedt toegetakeld. |
Bladz 736. b. |
aelwaerdigh: dartel. Aelemis: aalmoes. |
Bladz 737. b. |
een en wilder. verkeerdelijk in alle uitgaven: eene wilder |
Bladz 738. a. |
bijster: hier voor berooid. |
b. |
Dat gewis. verkeerdelijk in alle uitgaven: dat 't gewis. |
Bladz 740. b. |
bast: de strop, als uit de hennep-bast gemaakt. |
Bladz 741. a. |
kost voor kosten, onkosten. |
Bladz 743. b. |
onbegrepen: onbeperkt, onmetelijk. |
Bladz 745. |
Geboorte groet. Wij nemen hier deze rijmelarij van Schipper minder nog volledigheidshalven, dan wel om de namen van Cats' kleinkinderen die zij ons opsomt, over. |
|
Tachtighjarige Bedenckingen, enz. Men zal daaronder enkele oude kennissen, van boven bladz. 512-528, ontmoeten, hier door Cats op nieuw bewerkt en bij de overige ingelascht. |
Badz. 746. a |
daeraen daarop b bezette reden, rijp overleg. |
Badz. 757 b |
muysenesten voor musenissen, zie vroeger. |
Badz. 758. a. |
daermet: waarmede. b. Versieren. verzinnen. |
Badz. 759 a |
nuder nu er. |
Badz. 761. b. |
drift is gejaagd. |
Badz. 763. b |
abel. schrander, hier in klankspeling met den naam van Abelard. |
Badz. 766. b. |
gefoold: gesold. |
Badz. 778. b. |
laurieretelgen: lauriertakken. |
Badz. 761. b. |
geboerte: boeren (gelijk gebergte voor bergen, enz.) |
Badz. 782. a. |
roggesoppen: roggepappen. b. Eyst staet. verlangt verantwoording. |
Badz. 783. a. |
genut: voor nut. Schoen hier meervoud van schoe. |
|
Luchten verdragen (gelijk in de spreekwijs luchten noch zien). |
Badz. 784 a. |
Cordeliers. Franciscanen. Slaen slachten. b. Reden onbekent. zoo lees ik voor 't mij anders onverklaarbare. redenen bekent. |
Badz. 785. a |
hieck gedroogde schol. Waerdigh van waarde. |
Badz. 786. b. |
gaf hem. stortte zich. |
Badz. 791. b. |
Rooms Romeinsch wel te weten. |
Badz. 793. a. |
haegeverck. dit verplaatst ons in den tijd, toen men de heggen op allerlei wijs begon te fatsoeneeren. |
Badz. 794. a. |
ten onderganck. by den ondergang. |
Middelen enz. Naar het oorspronkelijk Latijn van Joh. van Milaan, uit naam der beroemde geneeskundige School te Salerno (in Zuid-Italie), voor meer dan 700 jaren beschreven. |
Bladz. 796. a. |
kuyst reinigt. |
Bladz. 799 a. |
de dorre pieterman, enz. Verg. hierbij boven, I, in de Sinne- en Minnebeelden, bladz. 43. |
Bladz. 802. a. |
onwaert onlief. b Balt: met de bal speelt. |
Bladz. 809 a. |
op - gepast: om - gedacht. b. Moet behoeft. |
Bladz. 810. a. |
besette hier met de afgeleide beteekenis van kieskeurig, naauwgezet. |
Bladz. 811. a. |
onvermenge voor onvermogen, thans onvermogend, onmachtig. |
|
Schapperae: voorraadkas. |
Bladz. 813. b |
gauwe vlugge, schrandere (naar de oorspronkelijke beteekenis van 't woord) |
Bladz. 814. b. |
ontluycken. ontsluiten. b. Naer. thans na. |
Bladz. 817. a. |
Gedoght. voor gedeugd. Met. met dat, terwijl. b. Haltik hiet-tik. |
Bladz. 818. b. |
Raetslaet. thans beraadslaagt. |
Bladz. 819. a. |
bast: blast, zich aanmeldt. |
Bladz. 820. a. |
schoven: anders schaften. Verfraeyt. vervrolijkt. |
| |
Tachtigh-jarigh Leven en Huyshoudingh.
Bladz. 829. a. |
Veneets geback. Venetiaansch glas. |
Bladz. 830. b. |
bemerck. aanmerk, beschouw. |
Bladz. 831. a. |
klingen: duinheuvels. |
Bladz. 832. b. |
Barlaeus: de vermaarde Amsterdamsche hoogleeraar en dichter. |
Bladz. 833. b. |
soo veel - kon: Veel, naar zijn oorspronkelijk karakter, nog als |
| |
| |
|
zelfstandig naamwoord gebruikt. Overbeeck: het buitengoed zijner dochter, met den heer van Carnis gehuwd. |
Bladz. 836. a. |
Vaders: nam. de oud- of kerk-vaders. |
Bladz. 837. a. |
meulenaer: soort van zeevisch. b. Genan: ook hier voor makker. |
Bladz. 839. a. |
onderscheyt: zou men niet eerder onbescheyt moeten lezen? |
Bladz. 840. a. |
docht: voor dacht. |
Eerdichten. Ten vervolge op die in 't Eerste deel, bladz. 631 en verv. |
Bladz. 845. a. |
Op hei boeck van Willem Teelingh. Behoorde eigenlijk in de eerste afdeeling, daar Teeling reeds in 1629 overleed; men stelle het in gedachten dus daar, nevens de andere aan zijn Balsem Giliads gewijde verzen, I, bl. 633. |
Bladz. 847. b. |
muysen - verhuysen: spreek uit muzen, verhuzen. |
Aen Anna Schilders. Met een exemplaar der eerste uitgave van het Houwelijck; gelieve het dus, even als 't vers aan Teelingh, in de eerste afdeeling te stellen. |
Bladz. 848. b. |
Aen Elisabeth. Aen welke de uitgave van de Faces Augustae J. Catsii, zijn, door Barlaeus en Boei, in 't Latijn (de Roomsche taal) vertaalde gedichten waren opgedragen. |
Bladz. 849 en 850. |
Opdracht, enz. Der eerste folio-uitgave van Cats' werken in 1655. |
Bladz. 851. |
Twee en Tachtigh-jarigh leven. Het eerst uitgegeven achter de latere folio uitgaven. |
Bladz. 652. |
Plantijn: de vermaarde Antwerpsche boekdrukker. Douay: de hoogeschool te Douay, door koning Filips II ingesteld, ten einde de gevreesde kettersche beginselen der Leuvensche te ontgaan. |
Bladz. 659. a. |
looper: landlooper. |
Bladz. 860. b. |
berck: brik. Kraeck: Spaansch vaartuig. |
Bladz. 865. a. |
te mael: geheel en al. |
Bladz. 866. a. |
veersjen. Het eerst voorkomende in de Zeeusche Nachtegael. |
|
Verliest: zich verliest, verloren raakt. |
Bladz. 868. a |
krockigh: kreukig, brekerig. |
Bladz. 872. a. |
perck: het Engelsche park. |
|
Tour: de bekende staatsgevangenis de Tower. |
Bladz. 880. a. |
blick: anders blank. b. Beên: B's. |
Bladz. 881. a. |
Sucrioen: zoogenaamde naakte gerst. |
Bladz. 882. b. |
helden tot verderf: zoo lees ik voor het in alle uitgaven voorkomende, maar onverstaanbare selden t.v. |
Bladz. 888. a. |
Voorbericht, enz. van den voorgaanden drukker, wel te weten die der folio-uitgave van 1658, sedert in alle volgende opgenomen. |
Bladz. 889. a. |
vertiering: tierige aftrek. |
|
|