Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXVIII. Bedenckinge van een out man, op 't gesichte van sijn lichaem. Als ick mijn lichaem overmerck, Nu gansch verswackt, schoon eertijts sterck, En dat ick hier een dorre knie, En ginder slappe kuyten sie, Of elders niet als enkel vel, Soo dat ick al mijn ribben tel, Dan spreeck ick tot mijn innigh hert: Ey siet, hoe ghy versleten wert! Ey siet, hoe snel ons dagen gaen, En hoe ons saken heden staen; En hoe de doot ons staêgh verwacht, En na dees' swacke leden tracht; En hoe ghy maer een korten stont Hier op der aerde wesen kont. O ghy, door jaren uytgeput! Wat is u staet of rijckdom nut? Wat soeckje lust of tijt-verdrijf, De doot die sit u op het lijf; 't Inwendigh dient alleen gesocht, De reste na het graf gebrocht. Vorige Volgende