Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op de heester-vruchten. Bereyt hier, geestigh man, een velt tot goede vruchten, Voor menschen die in brant en heete koortsen suchten; Denckt om dit kleyn gewas, eer datje boomen plant, Het dient oock menighmael ten dienste van het lant. Al wast het aerdigh tuygh alleen aen lage struycken, Men kan het na den eysch met grooten nut gebruycken; De minste dingen selfs en dienen niet veracht, Sy hebben menigh mensch in beter stant gebracht. Daer is een tijt geweest, dat tot de wilde bramen De jonckheyt niet alleen, maer alle menschen quamen, Als tot een rijck banket; men pluckte met vermaeck, Men vont'er heylsaem vocht en even soete smaeck. De vrucht met suyver waes en koelen dan behangen, Wert by de grootste selfs in grooten danck ontvangen, Als hun die yemant schonck. Siet, oock een slechten braem, Gehandelt na de kunst, was prinssen aengenaem! Maer boven dit gewas soo vint men nutter dingen, Die aen een swack gestel geen minder voordeel bringen: De kappers van den brem sijn lief-tal aen den mont, En wie graveeligh is, die achtse voor gesont. De suer-boom wel bekent in al de naeste dalen, De beyers in haer verf soo root gelijck koralen, De swarte krake-bey, en ander kleyn gewas, Bevint men menighmael dat grooten brandt genas. Hout stille, snelle pen, en blijft in uwe palen, 't En is uw sake niet hier verder in te dwalen; Gesellen, watter meer tot desen handel dient, Gaet, haelt dat uyt den mont van onsen weerden vrient! Vorige Volgende