t'Samen-spraeck,
tusschen den geestelijcken bruydegom en des selfs bruydt, te weten de Heere Christus en zijn kercke.
Stemme: Amnrilli mia bella.
Tortelduyfje, mijn beminde,
Die, van alle kant gejaeght,
Doch, soo ick dickmael vinde,
Oock wel geheele nachten;
Ey, matight uwe klachten,
Dat u geen druck of wanhoop en verslinde,
Tortelduyfje, Tortelduyfje, Tortelduyfje, mijn beminde!
Eenigh Trooster aller zielen,
Doot en Hel, met al haer macht,
Op al mijn droevigh kermen,
En wilt my doch beschermen
Voor al, die om mijn swacke leden krielen;
Eenigh Trooster, eenigh Trooster, eenigh Trooster aller zielen!
Dochter Zions, mijn verkoren,
Druck, en pijn, en swarte nijt,
Maer wacht hier namaels segen,
Die ick oyt koos en gingen noyt verloren,
Dochter Zions, dochter Zions, dochter Zions, mijn verkoren!
Opper-hoeder uwer kercken,
Ach! het vleys is al te blint,
En doet my dickmael dwalen
Ghy, daerom wilt mijn swacke siel verstercken,
Opper-hoeder, Opper-hoeder, Opper-hoeder uwer Kercken!
Sunamite, mijn vriendinne,
Al maeckt het uw lijden droef,
't Is uyt oprechte minne,
Geen krachten van der Hellen,
Geen doot en kan u quellen;
Ghy zijt mijn erf, oock van den aenbeginne,
Tortel-duyfje, dochter Zions, Sunamite, mijn vriendinne!
Ziel-verlosser, mijn verlangen,
Ick ben langh des werelts sat;
Staegh op mijn droeve wangen.
Wanneer sal 't doch eens wesen,
Dat ick, van druck genesen,
Mijn God, mijn Heyl, mijn Schepper sal omvangen,
Eenigh Trooster, Opper-hoeder, Ziel-verlosser, mijn verlangen!
|
|