Ter eeren van den hoogh-geleerden D. Jacob Cats,
op sijn konstrijcke sinne-beelden.
De Min en haer natuur, haer eygenschap en krachten;
Des Borgers schult en plicht en sedenrijck betrachten;
't Vermaken van de Ziel, de wegen naer om hoogh,
Stelt ons dit cunstrijck Boeck in dicht en prent voor d' oogh;
Dies ghy, ô jeughdich Volck, in 't minnen onervaren,
Verraden van uw oogh, bedrogen van uw jaren,
Wien, door een domme kracht, Natuur gevoelen doet
Veranderingh' van sin, verwisselingh van bloet;
En ghy, gesetter Volck, die, met verstant en reden,
Naer wijs-heyts Even-naer dijn paden wilt betreden,
Dien, tot behout end' heyl, de Borgerlijcke wet,
Als rechtsnoer van uw doen en laten, is geset;
Ghy oock, o heylich volck, genomen uyt veel volcken,
Die steets, met hert en sin, gaet dringen door de wolcken
Tot in den Hemel toe, die 's werelts doen veracht,
Om dat uw Ziel hier na een beter goet verwacht:
Comt hier, komt alle dry, en brengt iets tot vereeringh'
Van hem, die Dicht en Prent een yder stelt tot leeringh';
Comt hant aen hant, en d' eer hem al uw leven geeft,
Die, tot vermaeck en leer, dit Boeck geschreven heeft.
| |
Ter eeren van den selven.
Die, tot vermaeck en leer, dry dingen heeft beschreven:
De Minn', de Borger-plicht, en 't Geestelijcke leven;
Wie wenscht hem niet met my dry dingen tot sijn loon:
De Min-vrucht, Borger-eer, en Geestelijcke kroon?
|
|