Aenmerckinghe op de tegenwoordige steert-sterre en drie lofdichten op Philips van Lansbergen
(1986)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 49]
| |
Aenmerckinghe op de tegenwoordige steert-sterre | |
[pagina 50]
| |
De titel is als volgt weer te geven: ‘Opmerkingen over de thans aanwezige komeet en de huidige ontwikkelingen, zowel hier (in ons land) als in andere landen. Met een uiteenzetting over de juiste kennis, benodigd om alle tekenen des hemels en vreemde sterren te interpreteren op een goede en lovenswaardige manier - dit alles bij wijze van nieuwjaarsgeschenk, bestemd voor alle verstandige mensen.’
De titelgravure is te zien als een illustratie bij r. 149 e.v. van de Tsamen-sprake, het tweede onderdeel van het pamflet. Rechts zien we dan de heren Gheen-aert en Wel-hem, en links de heer Reyn-hart, die optreedt als arbiter in de discussie. Het is zeer waarschijnlijk dat verschillende onderdelen van de afbeelding symbolisch moeten worden opgevat. Te denken valt bijvoorbeeld aan de hond (een bekend symbool voor trouw) en aan de houding van de handen; Welhem en Gheen-aert maken de gebaren van twist en tweedracht, Reynharts rechterhand maakt het gebaar van de vreeswekkende waarschuwing, terwijl het gebaar van zijn linkerhand wellicht dat van de trouw aan het gegeven woord is. (Vgl. J. Bulwer, Chirologia, p. 189, G; p. 155, S, V.) Nader onderzoek zal mogelijk de precieze betekenis van de gehele afbeelding aan het licht kunnen brengen.
Het onderschrift bij de afbeelding is Jesaja 51:22: ‘Zo zegt uw Here, de Here en uw God, die de rechtszaak van zijn volk verdedigt: Zie, Ik neem uit uw hand den beker der bedwelming; den kelk mijner grimmigheid zult gij niet langer drinken.’ | |
[pagina 51]
| |
[pagina 53]
| |
1Ga naar margenoot+De Gecommitteerde Raden vande Heeren Staten van Zeelant, 2Gesien ende gheexamineert hebbende, dese aenmerckinghe op 3de Steert-sterre, hebben Gheadvoyeert ende Advoyeeren byGa naar margenoot3 4desen den Druck daer af ghedaen, Consenteerende dat de selveGa naar margenoot4 5soo dit exempelaer is luydende, voorts sal moghen doen 6drucken, ende binnen de Provintie van Zeelandt vercoopen, 7Gedaen int Hoff van Zeelandt tot Middelburgh den ij. Ianuarij, 81619. 9My present 10i. borreel.Ga naar margenoot10 | |
[pagina 55]
| |
Ga naar margenoot+BedenckingheGa naar margenoot+ By ghelegentheyt van de jegenwoordighe Steert-Sterre, Op deGa naar margenoot+ vergaderinghe van de huydendaechsche Synode.
ALs Godes weerde Soon, der menschen waren HoederGa naar margenoot+
Vercoos hier op der Eerd' een Maget tot sijn Moeder,Ga naar margenoot+
En dat hy 't arme volck genade quam aen-bien,Ga naar margenoot3
Wert aen des Hemels throon een nieuwe Sterr' gesien:Ga naar margenoot4
5[regelnummer]
Een Sterr', een wonder Sterr', die tegens ander SterrenGa naar margenoot5-6
Quam stieren haren loop, en ging den geest verwerren
En sluyten toe den mont van al den grooten hoop,
Die meynden te verstaen des hemels hoogen loop.Ga naar margenoot8
Een Sterr', een wonder Sterr, een Leytsman van de Wijsen,Ga naar margenoot9-12
10[regelnummer]
Die om den nieuwen Vorst te loven en te prijsen
Verlieten 't Oosters lant, en traden na den Stal,
Waer in doen lach het Kint dat Vader was van al.
Een ander nieuwe Sterr' heeft haer vergulde stralen,
Met ongewoonen glans, op 't Aertrijck laten dalen,
15[regelnummer]
Als door het Fransche lant om Godes suyver woort
Wiert over al gepleecht dien grouwelijcken Moort,Ga naar margenoot16
Ga naar margenoot+En even-wel nochtans, door Godes wonder wercken,
Der Martelaren bloet was als het zaet der Kercken,Ga naar margenoot18
En Godes heylich volck, int midden van de doot,
20[regelnummer]
Wiert tot het recht geloof noch meer als oyt genoot.
Wat bracht dees Sterre goets? God quam sijn uyt-vercoren
Begroeten op een nieu, en wert als nieu geboren,Ga naar margenoot22
Niet in der ossen stal, maer in een sacht gemoet,
Verweckt door sijne doot, gereynicht door sijn bloet.
25[regelnummer]
GOD laet nu wederom haer thoonen in de wolcken
Een ongewoone Sterr', dies is het hert der volcken
Verslagen en verbaest; dus staet een yder stil,Ga naar margenoot27
| |
[pagina 57]
| |
En wacht met vrees en angst wat dit beduyden wil.
Coom Godes ware Soon, coom ware Son, coom weder,Ga naar margenoot29
30[regelnummer]
Coom naerdert uwe Kerck, en dael nu immers neder
Met dijnen weerden geest, en Goddelijcke cracht,
Ter plaetse daer u werck met vlijt nu wert betracht.
Geeff dat dit nieuwe Jaer, en dese nieuwe SterreGa naar margenoot33-34
Vernieuw' ons ouden mensch; drijff, lieve God, drijff verre,
35[regelnummer]
Drijff uyt ons Neder-lant dien vreemden Tuymel-geest,Ga naar margenoot35
Die over al het hert der vromen maeckt bevreest.
Coom ware Vrede-vorst, en stel doch in de stedeGa naar margenoot37
Van desen langen twist dijn Goddelijcken vrede:
Geeff dat der menschen hert verhart gelijck een steen,Ga naar margenoot39-40
40[regelnummer]
Door dijnen sachten geest mach weder werden een.
| |
[pagina 59]
| |
Ga naar margenoot+Tsamen-Sprake NopendeGa naar margenoot+ de ieghenwoordighe Steert-Sterre.
Wel-hem.
HEden tusschen ses en seven,
Sach ick 't nieu Ghesterte sweven,Ga naar margenoot2
Daer nu yder, vrouch en laet,
Door de gantsche stadt van praet.
5[regelnummer]
Soo 't u niet en sou mis-haghen,
'k Woud' u hier wel wat van vragen,
'k Wou wel hooren vast besluyt,Ga naar margenoot7
Wat dit teycken doch beduyt.
Gheen-aert.
Jck en heb my noyt vermeten,Ga naar margenoot9Ga naar margenoot9-28
10[regelnummer]
Yet van s'hemels loop te weten,Ga naar margenoot10
Of van teyckens te verstaen,
Die de Sterren wijsen aen.
Ic en weet van Ram, noch Stieren,
Die ontrent den hemel swieren,
15[regelnummer]
Want ick houde meest van al,
Vanden os die staet op stal.
Jck en ken geen ander Visschen,
Als die goet zijn voor de disschenGa naar margenoot18
Ic en weet van Crabb' of Creeft,
20[regelnummer]
Als die ons het water geeft.Ga naar margenoot20
Waer toe moghen som'ge dwasen,
Nu en dan ons ligghen rasen,Ga naar margenoot22
Datter by en om de Maen,
Wonderlicke Dieren staen?
25[regelnummer]
S'hemels throon is niet geschapen,Ga naar margenoot25
Noch voor koeyen, noch voor schapen,
't Is geluck, en groot gewin,
Can den mensch daer comen in.Ga naar margenoot28
| |
[pagina 61]
| |
Wel-hem.
'k Heb nochtans wel hooren seggen
30[regelnummer]
Van die dit uyt willen legghen,
Datmen noyt comeet en siet,
Die niet sijn vergif en schiet.Ga naar margenoot32
Hy beduyt off diere tijden,Ga naar margenoot33
(Soomen seyt) off sware strijden,
35[regelnummer]
Ofwel swarten hongers noot,Ga naar margenoot37
Ofwel groote Meesters doot;
Som wijl oock verholen grepen,
Dieder veel int nette slepen,
Off verandering' int lant,
40[regelnummer]
Dees ter eer, en die ter schant.
So ghy neerstich wilt doorsoucken
D'oude schrijvers en haer boecken
Ga naar margenoot+Ghy sult vinden, voor gewis,
Dat dit soo de waerheyt is.
45[regelnummer]
Oock indien men gaet bespeuren
Watmen heden, siet gebeuren,
Ist niet claerder als den dach
Dat de Sterre wat vermach?Ga naar margenoot48
Sien wy niet veel selsaem dingen?
50[regelnummer]
Veelderley veranderingen?
Sien wy niet een nieuwe stantGa naar margenoot51
Rijsen door t'geheele lant?
Maer om dat daer by te laten,Ga naar margenoot53-54
Laet ons van wat anders praten,
55[regelnummer]
Laet ons mercken off dit VierGa naar margenoot55-56
Nergens thoont sijn cracht, als hier.
't Schijnt dat ooc in ander landen
Vry wat wonders is voor handen,
Spaignen, seytmen, hout den voetGa naar margenoot59-60
60[regelnummer]
Diemen nu in Hollant doet.
Al die hooge zijn verheven
Moeten daer nu reden gevenGa naar margenoot62
Van veel dingen lang bedeckt,
Diemen nu int lichte treckt.
65[regelnummer]
Elck die wat heeft op sijn leden,Ga naar margenoot65
Is niet al te wel te vreden,
| |
[pagina 63]
| |
Js benepen en bevreest,
Maer die groot zijn aldermeest.
Lerma leyt daer heen getoogen,Ga naar margenoot69-100Ga naar margenoot69
70[regelnummer]
Die soo hoog was op-ghevlogen,
Die de grootste was in 't hoff,
Leyt nu neder in het stoff:
Dat zijn streecken! hier en boven
Is den Cardinael verschoven,Ga naar margenoot74
75[regelnummer]
En Voëda, goet gheselGa naar margenoot75
Js al mede buyten 't spel.Ga naar margenoot76
Gheen-aert.
Waerom dunckt u dit so wonder?
Placht den Blixem en den donderGa naar margenoot78
Niet te treffen over alGa naar margenoot79
80[regelnummer]
't Sop der bergen, niet het dal?Ga naar margenoot80
Groote luyden cleyn te maken,
Sijn nu schier gemeene saken,
't Schijnt het is nu iuyst een tijt,
Dat een licht sijn staet ontglijt.Ga naar margenoot84
Wel-hem.
85[regelnummer]
Midd'ler tijdt is uyt Bohemen
Mè wat sonders te vernemen,Ga naar margenoot86
't Mocht Mathias daer wel gaen,Ga naar margenoot87
Alst Philips hier heeft ghedaen.Ga naar margenoot88
| |
[pagina 65]
| |
Oude vryheyt te verbreken,Ga naar margenoot89
90[regelnummer]
Mettet sweert Gods woort te preken,
Door gewelt en menschen bloet
Dwang te stellen aen t'gemoet,Ga naar margenoot92
Al met strengheyt in te dringen,Ga naar margenoot93
Niet te spreken als van dwingen,
95[regelnummer]
Aen te nemen vreemden Raedt
Omghevoert door eygen baet,Ga naar margenoot96
Hant-gevesten te verachten,Ga naar margenoot97
Niet te passen op de clachtenGa naar margenoot98
Die de goeGhemeynte doet,
100[regelnummer]
Set de Princen uyt haer goet.
Wel, wat dunckt u, sou de sterre
Hare cracht wel alsoo verre
Strecken uyt, dat dese roe
Haer mach sijn geschreven toe?
Geen-aert.
105[regelnummer]
'k Houd' dit al te mael voor leuren,Ga naar margenoot105
En al watmen siet gebeuren
Wil ick weten noch verstaen,
Dies en treck ickt my niet aen.
'k Laet dees na de steert-ster soecken,Ga naar margenoot109
110[regelnummer]
Ga naar margenoot+Die niet droomen als van boucken:
Jck (want t'is my beter weert)Ga naar margenoot111-116Ga naar margenoot111
Houd' de Koye mette steert.
Soomen tot my seyt, coom eten,
Dat en sal ick niet vergeten.
115[regelnummer]
Maer de steert van dese Sterr'
Swiert voor my al wat te ver.Ga naar margenoot116
Lestmael hoord' ic eens vertellen,
Datter een van dees gesellen,
Die de Sterren, Son, en Maen
120[regelnummer]
Willen op haer duym verstaen,
Datter een ging in de Sterren
Kijcken, gapen, sien, en werren,Ga naar margenoot122
En ter wijl hy besich was
Viel hy in een diepe plas.
125[regelnummer]
Seg my, zijn't niet groote sotten,
En wel weerdich om bespotten,Ga naar margenoot126
| |
[pagina 67]
| |
Die soo verre, die soo hooch
Loopen met haer ydel oogh?Ga naar margenoot128
Die den hemel willen meten,
130[regelnummer]
En voor-seggen veel secreten,
End' en mercken niet het quaetGa naar margenoot131
Datter voor haer deure staet?
Ick verricht mijn eygen saken,
En ick latet yder maken
135[regelnummer]
Na sijn sin, en best geval,
Elc voor 'tsijn, en God voor al.Ga naar margenoot136
Wel-hem.
Wel hoe dus? zijn dan de menssenGa naar margenoot137-148Ga naar margenoot137
Anders niet dan drec en penssen?Ga naar margenoot138
Sal ons hooft, gelijck een swijn,
140[regelnummer]
Staech na d'eerd' gebogen zijn?Ga naar margenoot140
Neen, wy zijn van God geschapen,
Niet om eeckels op te rapen,Ga naar margenoot142
Off te sitten by den heert,Ga naar margenoot143
Off te wroeten in der eert.
145[regelnummer]
Maer veel eer om aen te merckenGa naar margenoot145
Godes wonderlijcke wercken,
Daer in dient den tijt besteet,
Alsmen niet te diep en treet.Ga naar margenoot148
Dan hier coomter een getreden;Ga naar margenoot149
150[regelnummer]
Die sal ons, met beter reden,Ga naar margenoot150
Connen spreken (soo ick acht)
Vande Sterr', en van haer cracht.
Dees (na dat ick sie sijn wesen)Ga naar margenoot153
Can wel sonder spellen lesen,Ga naar margenoot154-156
155[regelnummer]
Want voorwaer ten schijnt geen geck,
Maer een vogel met een beck.
HEer, wy hebben lang gesproken,
En malcander 't hooft gebroken,
Om te weten, wat bediet
160[regelnummer]
Dees Comete, diemen siet.
Opent ons doch u gevoelen,Ga naar margenoot161
En beneemt ons ydel woelen,
Hy is weerdich, datm'hem prijst,Ga naar margenoot162
| |
[pagina 69]
| |
Die den slechten onderwijst.Ga naar margenoot164
165[regelnummer]
Seg, sal't weer gaen op een kerven?Ga naar margenoot165
Salder Prins off Coning sterven?
Sal't int lant nu anders gaen,
Alst voor desen heeft gedaen?
Isser dieren tijt voor handen?Ga naar margenoot169
170[regelnummer]
Salder pest off sieckte branden?Ga naar margenoot170
Seg, waer toe den hemel neygt,Ga naar margenoot171
Off wat dit ghesternte dreygt.Ga naar margenoot172
Ga naar margenoot+'k Weet gy hebt doch alle morgen,Ga naar margenoot173
Met veel neersticheyt en sorgen,
175[regelnummer]
Waer genomen, en gelet,
Hoe de Sterr' haer keert, en set.
Reyn-hart.
Hola! door al dit gewagen,Ga naar margenoot177
Soum'een boer sijn cunst af vragen:Ga naar margenoot178
Sachtjens wat, en niet te breet,Ga naar margenoot179-180
180[regelnummer]
Of gy crijgt wel cort bescheet.
Wie sal seggen int bysonder,Ga naar margenoot181
Wat dat ons bediet dit wonder?
Wie derff seggen over-luytGa naar margenoot183
Wat dit teycken doch beduyt;
185[regelnummer]
Dan of yemant schoon wat wiste,Ga naar margenoot185-186
Of besyden af wat giste,
Wie wil doch in desen tijt
Daer van spreken breet of wijt.
Wie can doch door menschen vondenGa naar margenoot189
190[regelnummer]
'sHemels diepten recht doorgronden,
Zijn dees saken niet te hooch
Voor des menschens duyster oogh?Ga naar margenoot192
'sHemels teyckens te bedijden,
Dunct u dat oock niet te strijden
195[regelnummer]
Tegens 't woort en hooch gebodt
Van den alleen wijsen God?
God en is niet wel te vreden,
Dat den dommen mensch wil treden
In sijn diep-verborgen raet,Ga naar margenoot199
200[regelnummer]
Die ons verr' te boven gaet.
Vliet, seyt hy, dees loose liedenGa naar margenoot201
| |
[pagina 71]
| |
Die daer teykens gaen bedieden;
Onder u zy niet genoemt
Die van waer te seggen roemt,Ga naar voetnoot†
205[regelnummer]
God die doet den wijsen rasen,
En hy steltse by de dwasen,
Als hy dingen noch bedeckt,Ga naar margenoot207-208
Wt des hemels teykens trect.Ga naar voetnoot††
'k Weet dat veel geleerde luyden
210[regelnummer]
Dit wat anders willen duyden,
Dan den gront, en rechten sinGa naar margenoot211
Heeft al vry wat cruymen in.Ga naar margenoot212
't Is genouch voor ons te weten,
Dat de steerten der Cometen
215[regelnummer]
Voor gewis ons beelden aff
Teykens van des Heeren straff.Ga naar voetnoot*
Latet ons daer laten blijven,Ga naar margenoot217
En den geest niet hooger drijven,Ga naar margenoot218-219
Maer ons lichaem buygen neer,
220[regelnummer]
Dat God 't quade van ons weer.
Dan wilt ghy een regel weten,Ga naar margenoot221-228
Hoemen teykens en Cometen,
Wt moet legghen, en verstaen,
Hoort ick sal't u wijsen aen:
225[regelnummer]
Wilt sulck een bedietsel geven,
Dat verbetering' van leven
Mach ontstaen in elcx gemoet,
Soo is u uytlegging' goet.
| |
[pagina 73]
| |
Ga naar margenoot+NaerderGa naar margenoot+ op-merckinge over de Cometen ende andere teykens des hemels.ALsoo den Autheur van het voor-gaende gedicht schijnt in hetGa naar margenoot1 selve, door voorstellinge van dry persoonen van verscheydenGa naar margenoot2-3 bedenckinghe, te hebben willen af-beelden het ghemeeneGa naar margenoot3-4 gevoelen der menschen in materie van Gesterten (dat veeltijts in5drien sich schijnt te verdeelen) Soo heeft ons goet gedacht watGa naar margenoot5 naerder opmerckinge over dese voorgeslagen bedenckinge den gunstighen Leser voor te stellen, op dat hy wat breeder stoffe soudeGa naar margenoot7Ga naar margenoot7 moghen hebben om van dese ende dierghelijcke saken yet wes te connen oordeelen. Wy houden dan, volgens het voor-ghesteldeGa naar margenoot910gedicht, datter zijn dry-derley soorten van menschen, elck op eenGa naar margenoot10-11 bysondere wijse van de Ghesterten des hemels ghevoelende, van de welcke de eerste soorte de sterren en teykenen des hemels soo veel toeschrijven, datse meynen alle het doen ende laten van alleGa naar margenoot13 menschen int gemeen, ende van yder mensche int bysonder, niet15alleenlick daer door veroorsaeckt te wesen, maer daer en boven als inde selve ghelesen, ende daer uyt voorseyt te connen werden. De tweede soorte, in tegendeel van het voorgaende, gansch aende aertsche dingen als vernaghelt ende vast gemaeckt zijnde, trecktGa naar margenoot18 sich de Sterren en teyckens des hemels (t'sy dan ghewoonlick ofteGa naar margenoot19-2020ongewoonlick) int alderminste niet aen, als dinghen die niet om t'lijf en hebben: achtende nauwelick de pijne weert haer ooghenGa naar margenoot21 op te slaen ten hemel om die te beschouwen, ofte haer sinnenGa naar margenoot22-23 innewaerts te trecken om die te bedencken. Die vande derde soorte, de middelmaticheyt verkiesende, houden het ghebruyckGa naar margenoot2425ende beschouwinghe soo van ghewoonlicke Sterren als vande Cometen ende diergelijck gheoorloft en loffelick; bemerckendeGa naar margenoot26-28 de selve niet verder dan ghelijck hier naer breder sal gheseyt werden. Ga naar margenoot+Wat aengaet het ghevolen vande eerste soorte van menschen,Ga naar margenoot29-4130te weten van de ghene die het gheluck ende ongheluck eens yders uyt de sterren willen afnemen, alhoewel het selve inde hoofden van vele, door de misleydinge van eenige waen-wijse | |
[pagina 75]
| |
Sterre-geleerde, seer diepe is geplaetst, Evenwel nochtans stellen wy als vast en seker dat het selve niet alleenlijck by alle Godsali-Ga naar margenoot3435ghe behoort afgekeurt ende geheelijck verworpen te werden, als strijdende tegens de eeuwige voorsienicheyt Godes, als de menschen belastende met onnutte sorge, ende als duydelijck ende oock by goede gevolch-redenen in Gods woort verboden zijnde,Ga naar margenoot38 Jere. 10. 2. Deut. 18. 9. Maer daer en boven dat het selve, alsGa naar margenoot3940schadelijck voor het borgerlick leven, gantsch en al in vergetentheyt en ongebruyck behoorde gebracht te werden. De redenen van t'gunt voorschreven is, hier int bysonder byGa naar margenoot42-43 te brengen soude vry wat te lanck vallen voor desen tijt: t'sal misschien elders te passe comen. Dit is allenthalven blijckelick,Ga naar margenoot4445selfs by de daghelijcksche ondervindinghe, dat het meerendeel vande gene die hun met dese gheluck-voorsegginghe zijn bemoyende,Ga naar margenoot46 veeltijts niet anders en doen, als datse de ooren vandeGa naar margenoot47-51 ghene diese gehoor geven, verrijcken met woorden, maer vullen haer eygen beurse metter daet, ende voor een ydel toecoomstich50gewin draghen sy, met meerder sekerheyt, het jeghenwoordighe met hun wech. Eene van de oude wijs-gierige, strijct dese slachGa naar margenoot51Ga naar margenoot51-53 van volck, met een geestige maniere van reden-cavelen, aerdelickenGa naar margenoot52 deur, in deser manieren: De Waer-seggers (seyt hy) sullen u off voorspoet toe-seggen, ofte wel tegenspoet: Indiense u voorspoet toeseggen,Ga naar margenoot5455ende daer en volgt niet na, soo suldy ellendich zijn, door ydele hope, ende 't vergeefs wachten. Indiense u tegenspoet voor-seggen, ende dattet gelogen zy, soo suldy qualijcken daer aen zijn, altijt sitterende door ydele vreese. Indiense u ongeluck toe-seggen, ende dattet uGa naar margenoot58 over-coomt, soo zijdy tweesins catyvich, d'eerste-mael door vreese van hetGa naar margenoot5960toecomende ongeval, ten tweeden door 't gevoel van het tegenwoordige.Ga naar margenoot60 Indiense u voorspoet toe-seggen, ende het gewert u, soo en isset oock selfs dan niet ter degen, want het langduyrich hopen ende verlangen sal u deGa naar margenoot62 Ga naar margenoot+smaeck van u toecomende vreucht gantsch ende al vruchteloos maken. Want sekerlick t'gunt datmen tusschen hopen ende duchten, naer65een heet ende langh-duyrich verwachten, ten langhen lesten eerst becoomt, is voor al dier genouch betaelt. In der vougen, hoemenGa naar margenoot66 dese sake went off keert, sy valt altijt qualicken uyt voor de gene die na dese ketelende beuselingen het oore jeucket. Want ten isGa naar margenoot68 niet min een aerdige, als waerachtige spreucke, die van deseGa naar margenoot6970voorseggers geseyt wert, Quantum Astronomi metiuntur, tantumGa naar margenoot70-71 Astrologi mentiuntur. Om welcke ende andere redenen hier te lang om verhalen, zijnder wel te rechte scherpe wetten tegens | |
[pagina 77]
| |
soodanige bedriegers der eenvoudige by de gheschrevene rechten ghestelt L.5.C. de Malef. & Mathem. Nemo aruspicem consulat velGa naar margenoot74-7975Mathematicum, nemo ariolum. Augurum & vatum prava confessio conticescat. Chaldæi ac cæteri, quos maleficos ob facinorum magnitudinem vulgus appellat, nec ad hanc partem aliquid moliantur. Sileat omnibus perpetuò divinandi curiositas. Etenim supplicio capitis ferietur gladio vltore prostratus, quicunque jussis nostris obsequium denegaverit. 80Wat het gevoelen van de tweede soorte van menschenGa naar margenoot80 belangt, voorwaer ick en weet niet wat de selve mogen dencken,Ga naar margenoot81Ga naar margenoot81-91 waerom sy lieden metten hoofde oppe-waerts van God almachtich gheschapen zijn, ofte waerom den selven goeden God soo veel heerlicke schepselen (die sijne heerlickheyt verclaren, ende hetGa naar margenoot8485werck sijner handen vercondigen, gelijck David seydt Psal. 19.1.)Ga naar margenoot85 recht boven hun hoofden, soo opentlick ende int gesichte vanGa naar margenoot88-89 yder, heeft gestelt; nademael sy-lieden de selve als ongemerctGa naar margenoot89 daer henen willen laten gaen, de zenuwen van alle hare vijff sinnen alleenlic op-spannende om eenige ydele ende nietige90dingen na te jagen, die in vergelijckinge van de hooge ende hemelsche schepselen minder zijn als stoff der aerden. Soude-men niet met veel beter gront ende bondiger redenen, het zilver ende gout mogen laten in de diepten der aerden, daer het van God almachtichGa naar margenoot93 schijnt als verborgen, ende de menschen ontleyt teGa naar margenoot9495wesen, op dat den sulcken door de moeyelickheydt van dat te becomen, de begeerte daer van soude aff-legghen, liever danGa naar margenoot+datmen de selve met soo bloedigen arbeyt ende menichvuldige ghevaerlickheydt, schier uytten affgront selfs, immers uyt het inghewantGa naar margenoot98 der aerden zoo vierichlicken soude gaen op-halen. EnGa naar margenoot99100dencken soodanige menschen niet, dat hoese dieper in der aerde graven, hoese verder van den hemel aff-wijcken? En wetense niet dat na de ordeninge der dingen, gelijck die by God van denGa naar margenoot102 | |
[pagina 79]
| |
beginne gestelt is, hoe eenich schepsel hooger is, hoe het selveGa naar margenoot103 oock heerlicker ende suyverder is? Ende in tegendeel van dien,105hoe eenich dingh aertscher ende onreynder is, hoe het leegerGa naar margenoot105 geplaetst is? Het water is van suyverder aert als de aerde, dies isset in sijn oorspronckelicke gestaltenisse hoogher als de aerde; de lucht is edelder als het water, het vier als de lucht, den hemel als het vier, ende dien volgende elck na gelijckmaticheyt sijnerGa naar margenoot109-110110reynicheyt, oock hooger in gelegentheyt ofte gestaltenisse. HetGa naar margenoot110-112 welcke oogh-schijnelick alsoo zijnde, soo zijnse dan dwaeslick bedocht, die de hoochste ende mitsdien de suyverste dingen, die God de Heere ons als open ende voor oogen gestelt heeft, achterGa naar margenoot113-114 rugge laten, ende gaen daerentegen gelijck mollen in de aerde115ligghen wroeten, om t'gunt dat by gevolgh van de voorgaendeGa naar margenoot115-116 reden-cavelinghe het onsuyverste van allen moeste zijn, ghenouchsaemGa naar margenoot116-117 in spijt van God almachtich op te halen ende te voorschijn te brengen. Sy doen dan wel ende wijsselick, die hare herten ende oogen eerbiedelick ten hemel verheffende, beschou-120wen de heerlickheyt des Scheppers in die plaetse daer de onse teGa naar margenoot120-121 soucken is. Ende onder dese begrijpen wy die van het derde ghevoelen hier vooren aengheroert, ende houden dat soodanigen gebruyckGa naar margenoot123 ende beschouwinghe des hemels ende der sterren, volghens den125inhout der H. Schrift, niet alleenlick volcomelick gheoorloft sy; maer oock sonderlinge dienstich voor het menschelick gheslachte.Ga naar margenoot126 Dan, om wat naerder hier van te handelen, dient gelet dat deGa naar margenoot127 Gesterten en loop des hemels ofte ordinare ende ghewoon, ofte extraordinare ende ongewoon zijn: nopende de ghewoonlickeGa naar margenoot129130ofte ordinare, wy houden dat de selve niet alleenlijck totGa naar margenoot130 onderscheydinge der tijden en saysoenen des Iaers, tot kennisseGa naar margenoot+van Vloet en Ebbe des Zees, tot bestieringe vanden Schip-vaert;Ga naar margenoot132 maer selfs oock tot voor-wetenschap van het ghewoonlick weder in elcke tijden des jaers, en selfs oock daer en boven in135verscheydene andere ghevallen (Luc. 12. 54.) dienstich ende gheoorloftGa naar margenoot135 te zijn. Wat aengaet de ongewoonlicke verschijninghe van sterren, ofte eenige veranderinge in den loop der hemelscher lichten, wy houden dat de selve ontwijfelicke teykenen zijn dat God almachtich als dan voor heeft yet sonderlincx ende buytenGa naar margenoot139-140140gewoonte op den aertbodem int werck te stellen als by exempel. Ten tijde Josue lesen wy de Sonne en Mane stille gestaen teGa naar margenoot141 hebben, ten eynde Gods volck een volcomen victorie soude wech | |
[pagina 81]
| |
dragen van hare vyanden, Ios. 10. 13. Ten tijde Hiskie ginck deGa naar margenoot143 Sonne thien linien te rugge, om den Coninck, die sijn leven145ontseyt was, van vijfthien jaer byvouchsel tot sijne dagen te versekeren, Esa. 38.8. Reg. 4.20. Ten tijde vande geboorte Christi,Ga naar margenoot146 isser een nieuwe sterre aenden hemel gesien geweest loopende rechts teghens den loop van andere sterren, om de Wijse vanGa naar margenoot148 oosten te leyden tot den nieuwen geboren Coninck der Ioden, den150Salichmaker des werelts, Matth. 2. 2. Ten tijde van Christi dootGa naar margenoot150 aen het cruyce, wert de Sonne duyster van de seste tot de neghender ure, om te betuyghen den doot vanden Vorst des levens. Matth. 27. 45. welcke duysternisse gesien sijnde byGa naar margenoot153Ga naar margenoot153-156 Dionisius Areopagita Athenienser, een voortreffelijck Sterre-ge-Ga naar margenoot154155leerde, niet veroorsaeckt te werden door eenighe ghewoonlickeGa naar margenoot155-156 Eclipsis, (midts de Mane doen vol was) riep uyt; Ofte het maeckselGa naar voetnoot156 des werelts moet t onder gaen, ofte den God der natueren is in lijden. Ezechiel, van Gode gelast sijnde den onderganck Ægipti te voorseggen, stelt voor eerst als voorboden dese extraordinaris | |
[pagina 83]
| |
160teykenen, Wanneer ick u uyt doen sal (seyt hy) wil ick den hemelGa naar margenoot160-164 bedecken, ende sijne sterren verduysteren ende de Sonne met wolcken overdecken, ende de Mane sal niet meer schijnen, alle lichten des hemels wil ick aen u laten doncker werden, ende ic wil eene duysternisse in uwen lande maken, spreeckt de Heere. God dreycht oock sijn volck datterGa naar margenoot164165teykenen onder hun sullen zijn, ende aen haren zade, om dat syGa naar margenoot165 den Heere haren God niet gedient en hebben met vreucht endeGa naar margenoot+lust des herten, Deut. 28. 47. Godes woort getuycht evenwel datGa naar margenoot167 voor de toecomste Christi teykenen sullen zijn in Sonne ManeGa naar margenoot168 ende Sterren. 170Wt allen welcken duydelick connende bevonden werden dat ongewoonlicke teykenen des hemels, die by God den Heere aen de menschen verthoont werden, voor het meerendeel sijn als voorboden van eenighe toecomende swaricheden op der aerden. Soo en is niet vreemt dat van alle oude hercomen Sterren metGa naar margenoot174175Steerten, en dierghelijcke teykenen by de treffelickste verstanden van alle eeuwen zijn gheacht gheweest als voorbeelden vanGa naar margenoot176 eenighe sonderlinghe veranderinghe onder den menschen, meestendeel hellende tot eenighe droevige uyt-coomste, en midts dienGa naar margenoot178 met hare vierighe en bloedige straelen als Godes Roede inde lucht180verthoonende; waer van dit de tacken plachten te wesen DiereGa naar margenoot180Ga naar margenoot180-182 tijden, Pestilentiale sieckten, aenstaende Oorlooghen, doot van Princen, en veranderinge inde staet vanden lande; Sulcx dat veelGa naar margenoot182 ervaren persoonen die hun werck maken van na te spooren d'oorsaken vant verloop vande staet van Landen ende rijcken den185Comeet, als een vande sonderlincxste voorboden van soodanige veranderinge, in haer Schriften zijn voorstellende. T'is oock (onses oordeels) in dese materie seer bedenckelick dat de PoetenGa naar margenoot187 (die al dickwils Propheten zijn) al hoe wel seer verscheyden vanGa naar margenoot189-190 tijde, nochtans gheensins verscheyden van gevoelen, ghenoechsaem190uyt eenen monde met uytgesochte schrick-woorden, de ysclicke vervaerlickheyt van dit vremde Ghesterte in hun gedichten ons hebben voorghestelt, de selve toeschrijvende gheheelick soodanige eygenschap en cracht als vooren is gheseyt. Welcker ghetuyghenisse (immers der voornaemster) wy goet hebbenGa naar margenoot194195gevonden, voor de gene die de tale verstaen, hier by te voughen, eensdeels om de cracht vande bysondere woorden, in dit stucGa naar margenoot196-197 aerdichlick naer den eysch vanden wercke by henlien ghebruyckt, den verstandighen int bedencken te gheven; anderdeel om dat uyt der selver ghedichten vry wat dieper op-merekinghen, als uyt | |
[pagina 85]
| |
200t'gunt vooren is gheseydt, ghenomen can werden; ende ten lestenGa naar margenoot+om d'over een coomste van soo veel treffelijcke verstanden van verscheyden eeuwen in dese materie den leser voor ooghen te stellen. Wel aen dan, gunstighe Leser, laet ons dit wel-sprekendeGa naar margenoot203 volck met haer ander-halve-voet-woorden in haer eygen tale elckGa naar margenoot204205op een bysondere wijse eens hooren donderen.Ga naar margenoot205 Lucan. I. Phar.Ga naar margenoot206
Ignota obscuraæ viderunt sidera noctes,
Ardentemque polum flammis, cæloque volantes
Obliquas per inane faces, crinemque timendi
210[regelnummer]
Sideris, & terris minitantem regna Cometam.
Sil. Ital. lib. I.Ga naar margenoot211
Crine vt flammifero terret fera regna Cometes
Sanguineum spargens ignem, vomit atra rubentes.
Fax cælo radios, & saenâ luce coruscum
215[regelnummer]
Scintillat sidus, terrisque extrema minatur.
Idem. lib. 8.Ga naar margenoot216
Regnorum eversor rubuit lethale Cometes.
Sen. in Octa.Ga naar margenoot218
Vidimus cælo jubar
220[regelnummer]
Ardens, Cometam pandere infestam facem.
Claudian. I. de Pro. rap.Ga naar margenoot221
Præceps sanguineo delabitur igne Cometes
Prodigiale rubens.....crine minaci
Nuntiat aut ratibus ventos, aut vrbibus hostes.
| |
[pagina 87]
| |
225[regelnummer]
Idem.Ga naar margenoot225
Et nunquam cœlo spectatum impune Cometam.
Idem. I. in cons. Manli.Ga naar margenoot227
Inde rubescentes ferali crine Cometœ.
Manil. lib. I.Ga naar margenoot229
230[regelnummer]
..... Mutant qui scepta Cometœ.
Idem.Ga naar margenoot231
Talia significant lucentes sœpe Cometœ,
Ga naar margenoot+Funera cum facibus veniunt, terrisque minantur
Ardentes sine fine rogos.....
235[regelnummer]
Quin & bella canunt, ignes, subitosque tumultus,
Et clandestinis surgentia fraudibus arma.
Doch de Poëten en connen met soo schrickelicke woorden de Cometen niet beschreven hebben, ofte indien-men uytte Historien exempelen van de selve wil op gaen soucken, men sal bevinden240dat de daet ende werckinghe der selver de aff-beeldinghe diemen by de Poëten vint, veeltijts heeft beantwoort. Men ondervintGa naar margenoot241-245 by de oude Schrijvers, dat onder het Rijck van Carel de seste, Coning van Vranckrijck, een schrickelicke Comete tot Constantinopelen is ghesien gheweest, waer op is ghevolgt de gheboorte245van den valschen Propheet ende bedrieger Mahomet. Int westen | |
[pagina 89]
| |
verthoonde haer een groote Comeet, ten tijde als Taburlan dienGa naar margenoot246-247 grooten Tyran soo veel menschen om-brachte, dat hy mette hoofden der selver op den anderen gehoopt, een muyr, ende als een bolwerck dede op-maken. Daer wiert een grousame Comete ghesien,250ten tijde als Bourbon Roomen plunderde, doch selffs daerGa naar margenoot250 doot bleeff. Dan den tijdt soude veel te cort vallen, dese ende dierghelijckeGa naar margenoot251 exempelen te verhalen, soo daer yemant begeerich is d'uytcomste ende werckinge der Cometen, ghelijck die in vele Historien bekent zijn, int breede ende by den anderen vergadert,255te sien; die lese het Bouck van Marcus Frythius, Ghedruckt totGa naar margenoot255 Norenburgh, al-waer hyer van alderley slach ghenouch vinden sal. Behoudens dat onse tijdt selffs (ghelijck veel oude luyden nochGa naar margenoot257 in memorie is) mede vry haer deel van Cometen ende haere werckinghe heeft ghehadt, ende onder andere is vermaert ende260bekent de Comete ghesien in den jare 1577. waer op dadelick alleGa naar margenoot260-261 dese lang-duyrige ende bloedige oorloghen zijn ghevolght.
Men vint onder-en-tusschen luyden die van ghevoelen zijn, dat de Cometen, die sy lieden segghen uyt natuyrlicke oorsaken voort te comen, niet met allen en souden bedieden, ende datmenGa naar margenoot264 Ga naar margenoot+265daer op geen acht ter werelt behoort te nemen; brengende daerGa naar margenoot265-266 toe by de plaetse Jeremiae 10. 2. Ghy en sult der Heydenen wijse niet leeren, ende en sult u niet vreesen voor de teyckenen des hemels, als hen de Heydenen vreesen. Dan uyt de selve plaetse en can niet besloten werden 't ghene sy lieden meenen, maer veel eer het teghendeel270van dien; want eerstelick is te letten, dat den Propheet sprekende van Teykenen, ontwijffelick daer mede te kennen geeft dat de selve yet moeten beteeckenen; want andersins en soudent geen teykenen wesen: Ten anderen, en ghebiedt den Propheet niet datmen de teykenen niet achten en soude, maer datmen sich daer275voor niet vreesen en soude, te weten als hun de Heydenen vreesen, 't welck niet anders te seggen en is, dan datmen sich soo niet ontsetten en moet int aensien van dusdanighe teyckenen, datmen sich mistrouwen soude aen de genadige beloften van den goeden God, | |
[pagina 91]
| |
toe-schrijvende alle toecomende swaricheden tot de cracht endeGa naar margenoot279280de werckinghe der teykenen, als de beweghende oorsaken van de selve, maer veel eer datmen vast vertrouwen moet dat de Heere, als oock heerschende over de ghesterten, de teykenen der Waersegghers te niete can maken, 'tJs oock claer in Godes woort dat alle 'tgunt God aldaer gebiet, niet te vreesen dat al 'tselveGa naar margenoot284-285285daeromme terstont veracht moet werden; als by exempel, God ghebiet de sijne de Castijdinge, ende van gelijcken de Overicheyt, die het lijff alleenlick verderven can, niet te vreesen; maerGa naar margenoot287-289 even-wel wil hy datmense beyde ten hoochsten sal achten, ende gade slaen. Aen-gaende de bewijs-reden die van de natuyrlickeGa naar margenoot289-295290oorsake der Cometen wert ghenomen, de selve en gaet mede niet vast, want schoon men het voor-brenghen der Cometen int gheheel de natuyrlicke oorsaken al wilde toe-schrijven ('t welck alsnoch niet claer ghenouch bewesen is) soo en soude daerom terstont niet volghen, dat de selve niet yet wes en soude beduyden,295ofte aff-beelden. Den Reghen-boghe wert buyten twijffel door natuyrelicke oorsaken voort-ghebracht, even-wel nochtans isset een teyken des verbonts tusschen God ende alle levende gedierte, Genes. 9. 12. Andere meynen dat indien de Cometen eenigheGa naar margenoot298 Ga naar margenoot+cracht hadden, dat de werckinge van de selve dadelick, ende ter300wijl sy staen ende ghesien werden, haer souden moeten openbaren: Want, segghense, sy en connen niet verstaen werden te wercken, alsse al vergaen ende te niete zijn. Dan die luyden bemercken de Cometen, als oorsaken van de swaricheden die na de selve volghen, 't welck ongheriemt is: alsoo de selve alleenlickGa naar margenoot304305moeten ghenomen werden als voor-boden van Godes toecomende straffe, ende niet als off den geessel selfs uyt haren steert, als van haer oorsaecke, voort-quame; het welcke wy voor eenGa naar margenoot307 Godsalich ghevoelen houden. Wy nemen ende beschouwen dan de teghenwoordighe Comeet, ende dier-ghelijcke teyckenen, als310waerschouwers van den ghenadighen God, die ons sijne straffe niet over den hals en placht te senden, dan naer duydelicke ende clare voor-vermaninghe van de selve, als gheensins ghelijck wesende sekeren quaden aert van honden, die bijten al-eer sy bassen, maer altijdt sijn voor-loopers ende boden vooren uyt315sendende, ten eynde den wech des Heeren, immers door vreese vanGa naar margenoot315-316 de aen-staende straffe, recht soude mogen werden gemaeckt. Wat de Comete, boven 'tgene wy hier int gemeen geseyt hebben,Ga naar margenoot317 beduyden mach, houden wy alleen aen Gode, ende den genen die | |
[pagina 93]
| |
desenthalven eenighe bysondere openbaringhe van Gode mach320hebben ontfangen, bekent te zijn. Want 'tis (ons bedunckens) treffelick ende eerbiedelick van Ptholomeo gheseyt, Solos afflatosGa naar margenoot321 numine particularia posse prædicere, dat is, Alleene de gene die van Gode aen-gheblasen zijn, yet wes int bysonder, te connen voorsegghen. Ende daer op eyndigen wy Leser, dese onse325Bedenckinghe, ende schencken u dit na-volgende ghedicht, tot een Nieuwe Iaer. Nemet ten goede, ende Vaert wel. | |
[pagina 95]
| |
Ga naar margenoot+Nievwe-Iaer-GifteGa naar margenoot+ Aen den Leser.
Het Nieuwe Jaer is hier; het aertrijck gaet ontsluyten,Ga naar margenoot1
De botten puylen uyt, de boomen sullen spruyten,Ga naar margenoot2
Het cruyt, en veylich gras sal cruypen wijt en breet,Ga naar margenoot3
De bloemkens sullen staen elck op sijn best gecleet.
5[regelnummer]
Den tijt, den nieuwen tijt sal nieuwe jeught gaen bringen
Aen bergen, bosch, en dal, aen alderhande dingen:
Al wat daer henen lach, begraven in het stoff,Ga naar margenoot7
Sal steken op het hooft, tot ciersel van den hoff.Ga naar margenoot8
Den armen mensch alleen, met ouderdom bevangen,Ga naar margenoot9-20
10[regelnummer]
En can het oude vel niet uyt-doen, als de slangen,
Maer dat's een cleyne saeck; wy zijn noch boom, noch beest,
't Gunt in ons dient vernieut, dat is alleen den Geest.
Dit lijff is maer een romp: de ziel, van meerder weerden,Ga naar margenoot13
Dient, in dit Nieuwe Jaer, ghetoghen uytter eerden:Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Waerom soud' onsen gheest sijn aff-ghesleten huyt
Niet connen legghen aff, soo wel als 't dorre cruyt?
O mensch! is alle dingh om uwen't wil gheschapen,
En wertet nu vernieut; sult ghy alleen staen gapen,Ga naar margenoot18
En blijven, dat ghy waert? sal dan, ô lieve, sal
20[regelnummer]
In u het Nieuwe Jaer vernieuwen niet met al?Ga naar margenoot20
Ga naar margenoot+Merckt ghy niet, dach aen dach, dat door de nieuwe jaren
Dit broose lijff verout, tot dat wij neder varenGa naar margenoot22
Jnt duyster van het graff, en treden op de baenGa naar margenoot23
Die al des weerelts Vleesch voor desen is ghegaen?Ga naar margenoot24
25[regelnummer]
Wanneer de gulde Son met hare snelle peerdenGa naar margenoot25
Heeft al het jaer gherent rontsom den cloot der eerden,Ga naar margenoot26
Soo dat des hemels loop ons brengt den cortsten dach,
Begint dan weer van nieus, en rent ghelijck se plach.Ga naar margenoot28
Wanneer de gulde Son des avonts hare stralen
30[regelnummer]
Heeft in den koelen schoot van Thetys laten dalen,Ga naar margenoot30
Spant weer haer peerden in, en met het morghen-lichtGa naar margenoot31
Verthoont ons wederom de glans van haer ghesicht.
't Gaet anders met den mensch; want als de dicke wolcken,
De swarte nacht des Doots omringt het hooft der volcken,
| |
[pagina 97]
| |
35[regelnummer]
Dan ister mè ghedaen. Eylaes! men sijgt ter neer,Ga naar margenoot35
Men sinckt diep in der aert, en niemant keerter weer.
Men leeft, en sterft maer eens: de Doot is van de sakenGa naar margenoot37-38
Daer feylen eens begaen, noyt weer sijn recht te maken:
Leert dan, u leven lang, leert doen, met vasten gront,Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Dat ghy u leven lang, maer een-mael doen en cont.
FJNJS.
|
|