Aenmerckinghe op de tegenwoordige steert-sterre en drie lofdichten op Philips van Lansbergen
(1986)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Afb. 1. Titelpagina van het pamflet Hemelsche Trompet Morgenwecker, geschreven door Nicolaus Mulerius. De komeet met zijn ‘Langebaert’ beschrijft hier een vaste baan in ‘bovenmaanse’ regionen. Collectie Bibliotheca Thysiana, Leiden.
| |
[pagina 7]
| |
VoorwoordDeze uitgave bevat vier teksten van Jacob Cats: het aan hem toegeschreven pamflet Aenmerckinghe op de tegenwoordige steert-sterre en drie lofdichten op de predikant-astronoom Philips Lansbergen. Zowel in het pamflet als in de lofdichten probeert Cats een antwoord te geven op de vraag of de ‘tekenen des hemels’ geduid moeten worden, en zo ja, welke betekenis men er dan aan moet geven. Een fascinerend onderwerp; de vier teksten vormen een illustratie van de problematische verhouding tussen geloof, bijgeloof en wetenschap in de vroege zeventiende eeuw. Aenmerckinghe is bovendien interessant omdat dit pamflet anoniem verscheen en, voorzover we weten, nooit in zijn geheel is opgenomen in latere edities van Cats' werken. Het toont ons enkele minder bekende kanten van zijn schrijverschap. In de inleiding en aantekeningen bij de teksten komt een veelheid van onderwerpen aan de orde: kometen en kometevrees, geloof en bijgeloof, de burgertwisten van 1618, de rol van pamfletten in de zeventiende eeuw, de bijbelse en klassieke bronnen die Cats gebruikte. Het spreekt vanzelf dat over al deze kwesties slechts enkele oriënterende opmerkingen konden worden gemaakt, maar wie Cats leest, slaat als vanzelf aan het moraliseren. De moraal van dit boekje is, dat pamfletten onze aandacht ten volle verdienen - en dan niet alleen als historische, maar ook als literair-historische bron. Pamflettenverzamelingen bevatten nog vele vergeten kunstwerkjes, berichten uit een samenleving waarin kunst, wetenschap en journalistiek minder sterk gescheiden waren dan thans.
Graag wil ik hier een woord van dank richten tot allen die mij bij het vervaardigen van deze teksteditie behulpzaam zijn geweest. In het bijzonder denk ik aan de volgende personen. Dr. P.J. Verkruijsse stelde mij, tijdens de studie Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam, in staat onderzoek naar Aenmerckinghe te doen. Voor zijn geduldige en stimulerende raadgevingen ben ik hem bijzonder erkentelijk. Prof. dr. W. Frijhoff, dr. R.M. Dekker en drs. H.W. Roodenburg waren zo vriendelijk een eerdere versie te lezen en te becommentariëren. Naar ik hoop is aan het resultaat te zien dat ik hun | |
[pagina 8]
| |
opmerkingen ter harte heb genomen. Aan drs. W. Backer en drs. H.W. van Asten ben ik dank verschuldigd voor enkele literatuurverwijzingen. Verder dank ik de medewerkers van alle bezochte bibliotheken en van het Rijksarchief in de provincie Zeeland voor hun hulp en gastvrijheid; in dit verband wil ik speciaal de medewerkers van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek noemen, alsmede drs. A.C. Meijer van de Zeeuwse Bibliotheek. Mijn vrouw en kinderen hebben mij geholpen met hun geduld, steun en bemoediging - aan hen draag ik dit boekje op. Tenslotte een woord van dank voor de heer R. Feith te Zwolle, met wie ik uitroep: Gelooft mij, mijne Landgenooten! de oogenblikken, die ik bij gelegenheid deezer nieuwe uitgaave aan de naauwkeurige lectuur deezer Gedichten andermaal wijde, behooren [...] niet onder mijnen arbeid, maar onder mijne uitspanninge.Ga naar eind1 amsterdam, november 1985 g.j.j. |
|