Remco Campert: al die dromen al die jaren
(2000)–Daan Cartens, Aad Meinderts, Erna Staal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Babyfoto van Remco Wouter Campert, die op 28 juli 1929 in Den Haag werd geboren als enig kind van Jan Campert en Joekie Broedelet.
| |
[pagina 9]
| |
1929-1941
| |
[pagina 10]
| |
Remco Campert aan zee.
Remco Campert bracht een groot deel van zijn jeugdjaren bij zijn grootouders in Kijkduin door.
mijn moeder schreef feuilletons en toneelstukken. Als kind van vijf werd ik weleens bij opa geparkeerd. Als je maar stil bent, zei hij, want hij wilde gewoon doorwerken. Achter elkaar zat hij te schrijven, zijn sigaar lag te smeulen, ik dacht: wat doet opa? Ik begreep toen niet dat hij schrijver was.’
Tweeënhalf jaar na de geboorte van hun zoon scheidden de ouders van Remco Campert.
(Mijn moeder) sprak niet over de Camperts. Zelfs over mijn vader wist of wilde ze me weinig meer vertellen dan dat hij ‘charmant’ was. Hij had haar in de steek gelaten na drie jaar huwelijk. Het moet haar zwaar gekwetst hebben. Als ik vroeg hoe hij geweest was klapte ze dicht en op den duur vroeg ik er haar niet meer naar. Het kwam wel goed uit, want ook ik wilde degene vergeten wiens voornaamste verdienste het in mijn leven was geweest dat hij mij geboren had doen worden en die zich in de jaren dat hij daar de kans voor kreeg zich weinig of niets van mij had aangetrokken. (uit: Familie-album, 1999)
Zijn vader hertrouwde op 16 september 1936 met Clara Eggink. Ook dat huwelijk werd na korte tijd (op 16 januari 1939) ontbonden. Omdat zijn moeder vaak | |
[pagina 11]
| |
Schoolfoto van Remco Campert. Campert bezocht de openbare lagere school aan de Galvanistraat in Den Haag en de lagere school in Kijkduin in de periode dat hij bij zijn grootouders woonde.
op tournee was, werd de opvoeding van Remco toevertrouwd aan zijn grootouders of aan huishoudsters. Officieel woonde Remco bij zijn moeder. Aanvankelijk aan de Beeklaan 507, later aan de Hooigracht Id. Hij volgde de openbare lagere school aan de Galvanistraat en in Kijkduin.
‘Voor Den Haag heb ik een vreemd gevoel overgehouden. Een gevoel van ergernis en van liefde, misschien is dat het gevoel dat men altijd heeft als men aan zijn eigen jeugd denkt. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik een ouderlijk huis had. Ik heb in mijn jeugd een soort oefening in alleenzijn gehad. Iedereen had ouders, behalve ik. Ik zat altijd in andere huizen. Mijn onrust heeft zeker te maken met die onzekerheden uit mijn jeugd. Toen ik acht, negen was, woonde ik in Kijkduin, een kunstenaarsdorp. Ik ging daar ook naar school. De losse manier van leven van de schrijvers en dichters heeft grote invloed op me gehad.’
Over die tijd schreef Campert het verhaal ‘Herinner je je nog’ in de bundel De jongen met het mes (1959):
Ze reden op hun zilveren fietsen over het brede terras en een vriendje kletterde dwars door een ruit heen en fietste door tot hij buiten het dorp was, waar ze hem langs de kant van de weg vonden, bloedend over zijn hele gezicht. Ze brachten hem naar een dokter in een ander dorp en terwijl de dokter jodium op zijn gezicht smeerde, vluchtte Herman weg, het naar ether en medicijnen geurende huis uit, en reed terug naar zijn eigen huis, waar hij precies op tijd kwam om thee te drinken, thee met een koekje erbij.
Remco was tien toen de oorlog uitbrak, hij woonde in die meimaand tijdelijk bij grootmoeder Campert, ‘(ze was) heel lief, zoals oma's horen te zijn.’ In een tv-portret zei Campert: ‘De oorlog heeft vooral indruk op me gemaakt omdat je de macht van iets anders ervaarde, maar aan ons, kinderen, werd natuurlijk lang niet alles verteld. Als schooljongen schud je de oorlog van je af.’ | |
1941-1945
| |
[pagina 12]
| |
Remco Campert en zijn moeder Joekie Broedelet in het Haagse bos.
Mary. Evenals mijn moeder was tante Mary een gescheiden vrouw. Ik was al vaker bij het gezin gestald, ook in Den Haag [...]’ (uit: Familie-album).
In de oorlogsjaren woonden ze in de buurt van Tongeren op de Veluwe in een huis ‘waar we allemaal net inpasten. [...] Hoewel niet thuis, voelde ik me voor het eerst thuis, zoals ik me acht jaar later nog een keer thuis zou voelen, te midden van mijn generatiegenoten, de Vijftigers’ (id.)
Remco was bevriend met Kees Moody, één van de zoons. Ze lazen tijdschriften en spaarden foto's van filmsterren. Campert ontdekte in het huis een exemplaar van Kees de Jongen van Theo Thijssen.
‘Ik las het boek voor het eerst toen ik van de leeftijd was van Kees en ik herkende het meteen, alsof het voor mij geschreven was. En dat vind ik nog steeds. Het is ongelooflijk goed geschreven. Heel simpel en ook heel poëtisch.’
Samen bezochten ze de Mulo in Epe, totdat de Duitsers de school in september 1944 opeisten. Tegen tekstschrijver Hans Dorrestijn zei Remco Campert: ‘Misschien voelde ik me tijdens de oorlog wel voor het eerst schrijver. Ik moest voor Meester Rensink een opstel schrijven, dat werd een nauwkeurig verslag van een wandeling door het bos. Het duurde daarna weer even totdat ik mijn schrijven serieus ging nemen, zo rond mijn achttiende.’
In de winter van 1943 kwam Joekie Broedelet naar de Veluwe om haar zoon te vertellen dat zijn vader in het concentratiekamp Neuengamme was overleden. In ‘Januari 1943’ uit de bundel Scènes in Hotel Morandi (1983) schrijft Campert: Op die landweg moeder
hield je me minuten vast
je ogen waren rood
je jas die rook naar stad
de Duitser had per kaart gemeld
mijn vader hij was dood
in Neuengamme bitter oord
daar hadden ze hem vermoord.
‘Ik ken mijn vader door wat hij in de oorlog gedaan heeft, in het verzet. Daar heb ik een enorme bewondering voor. Hij is opgepakt omdat hij joden via Limburg naar Zwitserland sluisde. Ik heb me altijd verwant met hem gevoeld. Maar | |
[pagina 13]
| |
Voor het huis van de familie Moody op de Veluwe.
‘Het weer was zonnig in die dagen, ja, het weer was bijna altijd zonnig, zijn armen waren donkerbruin, hij droeg geen ondergoed, de huid van zijn voorhoofd trok en vervelde, hij speelde croquet met Walter onder de bomen in de tuin of lag in het hooi in het schuurtje achter het huis en luisterde naar de warmte, de vogels, het kraken van boomtoppen en naar de stem van tante Betty, die hem riep om melk of eieren te halen bij boer Karst en hij dacht: laat haar eigen kinderen het maar opknappen en duwde zijn vingers in zijn oren en sloot zijn ogen’ (uit: ‘Er waren eens...’, Een ellendige nietsnut, 1960). ik heb me jaren verzet tegen zijn dood, omdat ik het niet begreep, het was een symbool voor alles wat ik niet begreep. Het sterven aan een levensloop, dat is mijn vader gebeurd. Zijn gedicht “De Achttien Dooden” is voor sommigen een tweede Wilhelmus geworden. Ik heb over de aanzegging van mijn vaders dood wel gezegd dat ik me daar niet echt bij betrokken heb gevoeld. Ik werd schichtig van al die berichten over mijn vader.’ Ik voelde niets
maar wist dat ik iets voelen moest
keek langs mijn moeders mouw
naar het lokkend bos
pas toen het kon vertelde ik honderduit
over wat me werkelijk bezighield
de strik die ik had gezet
voor het konijnehol
de hut die ik aan het bouwen was
in de boom die niemand kende
eerst later voelde ik pijn
die niet meer overging
| |
[pagina 14]
| |
die nog mijn lijf doortrekt
nu ik dit schrijf
lang geleden toch dichtbij
de tijd duurt één mens lang.
(uit: ‘Januari 1943’)
Pijn die niet meer overging - een openliggende zenuw, die Martin Simek in zijn interviewprogramma aanraakte, toen hij Remco Campert aanspoorde om ‘De Achttien Dooden’ uit zijn hoofd op te zeggen. Halverwege stokte de zoon: ‘Ik sloeg dicht, bij zoiets essentieels. Toen ik na afloop naar huis liep dacht ik: ik moet op orde komen met mijn vader. Ik kan maar niet blijven doen of ik niks met hem te maken heb en hij niks met mij. Ik moet dichterbij hem komen.’
In Familie-album, een uitgave van de CPNB ter gelegenheid van de Boekenweek 1999, probeert Campert aan de hand van materiaal uit het RIOD en het Letterkundig Museum, getuigenissen van familie en vrienden en zijn eigen, minimale, maar kervende herinneringen zijn vader Jan Campert te portretteren. Bijna veertig jaar daarvoor, in 1962, had Remco al een bloemlezing uit de poëzie van zijn vader samengesteld: Wie weet slaag ik in de dood.
Over de zoektocht ‘Over mijn vader’ in Familie-album merkte Campert op: ‘Door het schrijven van dit verhaal heb ik hem in zekere zin toch even ontmoet. Ik heb hem vluchtig aangeraakt, heb een beetje ontdekt wat voor man hij was, hij is dichterbij gekomen, minder schimmig geworden. Het is zeer persoonlijk, dicht op mijn eigen huid geschreven.’
Kort na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, was een fonds gesticht voor bijzondere prestaties op het gebied van cultuur, genoemd naar Remco's vader; in 1947 werd in Den Haag de Jan Campertstichting opgericht, die nog altijd jaarlijks prijzen toekent in diverse literaire genres.
Joekie Broedelet keerde kort nadat ze Remco had verteld van zijn vaders overlijden, terug naar de stad en haar werk. Ze voelde zich om den brode genoodzaakt om te blijven spelen, een feit waar haar zoon altijd begrip voor heeft getoond. Remco Campert typeerde die oorlogsjaren later zo:
‘In het bos merkte je weinig van de oorlog en als je er wat van merkte (luchtgevechten, later de V-2's die gierend en ratelend overtrokken op weg naar Engeland, soms een Duitse patrouille die langzaam over het weggetje voor het huis fietste) aanvaardde je het als iets normaals, iets dat bij het leven hoorde. Anders | |
[pagina 15]
| |
Remco Campert en Joekie Broedelet op de Veluwe. Camperts moeder bleef tijdens de oorlog in Amsterdam wonen, maar kwam af en toe logeren bij het bevriende gezin Moody, dat Remco ‘liefderijk’ hadden opgenomen.
‘Wij - een aantal jonge en oude Hagenezen - waren op de Veluwe terechtgekomen, omdat de Duitsers het nodig hadden geacht dat deel van Den Haag waarin we woonden af te breken. Ze hadden behoefte aan een vrij schootsveld, voor het geval de Engelsen en andere plutocratische bolsjewisten het in hun hoofd zouden halen op het Scheveningse strand te landen. We werden geëvacueerd en vonden een nieuwe behuizing te midden van de bossen, de velden, de hooibergen en de dorsmachines’ (uit: ‘Trah’, Eetlezen, 1987). dan de volwassenen die in de vooroorlogse tijd waren opgegroeid hadden wij geen vergelijkingsmateriaal. [...]De volwassenen waren in volle bloei toen de oorlog uitbrak, wij nog in de knop’ (uit: Familie-album). ‘De oorlog heeft in zekere zin wel een onuitwisbare indruk gemaakt en voor een deel mijn leven bepaald, maar de ontsnapping aan de oorlog, de bevrijding dus, was voor mij veel belangrijker.’
Het was de tijd van feesten met de Engelse en Canadese bevrijders. Muziek. Drank. Sigaretten.
Over die bevrijding gaat het verhaal ‘Er waren eens...’ uit de bundel Een ellendige nietsnut (1960). Twee van de hoofdpersonen, Wessel Franken en Walter Kameroen, stelen een jeep en willen daarmee naar Apeldoorn rijden, ‘dat een kilometer of twintig van hun huis aflag’. Het eigenlijke verhaal bestaat uit een stroom van herinneringen aan de oorlog en eindigt met een loflied op de mogelijkheden na de bevrijding:
Laten we de vlaggen uitsteken, trommelen op telegraafpalen, telegrammen aan ministers zenden, vuurwerk- en confettifabrieken leegkopen, de Marseillaise zingen in de villa's van het Militair Gezag, de kranten verbranden en radiostations opblazen, staatshoofden jonassen, pastoors judassen, dominees petrussen, kappersmeisjes en jazztrompettisten volgieten met whisky, universiteiten ondermijnen, bewaarscholen opheffen... laten we hoger springen dan Nijinski en lager vallen dan Ikaros, want hier rijden ze: twee jongens in een jeep.
In september 1945 keerde Remco Campert naar Amsterdam terug. Hij ging weer in de Huidekoperstraat wonen. | |
[pagina 16]
| |
Johan Wouter Broedelet (Batavia 4 april 1877 - Den Haag 2 september 1946), de grootvader van Remco Campert, werd geboren in Nederlands-Indië, maar groeide op in Nederland. Hij was aanvankelijk toneelspeler, debuteerde als literator in De Nieuwe Gids, was bevriend met Willem Kloos. Tussen 1900 en 1940 schreef hij een groot aantal toneelstukken waaronder De verloren zoon, De gescheiden echtgenoot en Comediespelen en romans waaronder Hofstad, Artistenleven en Bioscoop. Broedelet was ook jarenlang toneelcriticus van de Haagsche Post.
Omslag en franse titelpagina van de bij uitgeverij L.J. Veen in Amsterdam verschenen roman Artistenleven (1916) van Joh. W. Broedelet. Het exemplaar was in het bezit van zijn dochter, die het aan de acteur Luc Lutz schonk. Op zijn beurt gaf Lutz het exemplaar door aan Broedelets kleinzoon, Remco Campert.
Pagina uit de Nederlandse filmen toneelalmanak Nefito (april 1935), waarin persoonlijke gegevens en foto's waren opgenomen van een groot aantal acteurs en actrices, zo ook van Joekie Broedelet. Zij was in de jaren dertig verbonden aan het Hofstad Toneel.
| |
[pagina 17]
| |
Huwelijksfoto van de ouders van Remco Campert, de actrice Wilhelmina (Joekie) Broedelet en de schrijver Jan Remco Theodoor Campert.
Camperts ouders trouwden in Den Haag op 8 februari 1928, de scheiding werd vier jaar later uitgesproken op 19 februari 1932. ‘Van mijn moeder heb ik het sterfbed meegemaakt en ik heb haar gezien toen het leven haar had verlaten. Mijn vader heb ik niet dood gezien. Zijn graf was het concentratiekamp Neuengamme waar ik nooit naartoe ben gegaan. Zijn graf was voor mij het woord Neuengamme’ (uit: Familie-album, 1999). Remco Campert met zijn vader, Jan Campert. In 1947 verschenen de Verzamelde gedichten van Jan Campert, in die uitgave waren de bundels vanaf Refereinen (1922) tot en met Sonnetten voor Cynara (1942) opgenomen, alsmede een afdeling met verzetspoëzie, vertalingen en ongebundelde gedichten. In 1962 publiceerde Remco een bloemlezing uit de poëzie van zijn vader: Wie weet slaag ik in de dood.
‘Uit die tijd stamt een foto van mijn vader en mij die in 1930 gemaakt moet zijn. [...] Mijn vader zit in het wilde gras van de tuin, ik sta naast hem, hou me vast aan zijn knie, terwijl hij me met zijn hand stevig om mijn middel voor omvallen behoedt. Met mijn andere hand wijs ik naar iets en mijn vader kijkt met vriendelijke aanmoediging toe. Niet onmogelijk dat ik er ook iets bij gebrabbeld heb. Ik kan lang naar die foto kijken. Ik probeer er iets bij te voelen, maar het lukt niet. Die dreumes ben ik en die man is mijn vader. Hoe vaak ik die woorden ook herhaal, ze blijven betekenisloos. Het enige dat ik herken en bijna kan voelen is het gras. Dat ken ik dan ook veel beter. [...] Ik voel hoe het voelt en ik ruik hoe het ruikt en ik smaak hoe het proeft. Bij die foto van dat kleine kind en die grote man laten de zintuigen het afweten’ (uit: Familie-album, 1999). | |
[pagina 18]
| |
Remco Campert met zijn moeder.
‘Ik was heel trots op mijn moeder. Zij heeft haar leven in haar eentje gemaakt. Ze heeft zich tevreden gesteld met een tweedeplansrol, in het theater en in het leven. Ze heeft altijd geweten dat ze niet een van de grote actrices was. Daar kon ze mee leven. De hier-ben-ik-achtigheid, die had mijn moeder niet. Ook wat dat betreft, heb ik haar mijn leven lang nagebootst’ (Elsevier, 2 oktober 1999). | |
[pagina 19]
| |
Remco Campert en zijn grootvader de schrijver Johan Wouter Broedelet.
‘Toen ik de kinderschoenen droeg, was de vraag naar je toekomstbeeld nog een acceptabele vraag. Ik wist het niet. “Ouder,” zou het eerlijke antwoord zijn geweest, maar ik begreep dat je iets moest zeggen als “brandweerman” of “kapitein”, of, als je je wilde voordoen als een heilige boon, “dokter”. Iets verzinnen om ervan af te zijn, ging me in die prille jaren moeilijk af, dus “kwee-nie” lag voor de hand. Je had echter volwassenen die daar geen genoegen mee namen en die zelf oplossingen voor mijn toekomstige beroepskeuze gingen aandragen. Omdat een dokterszoon geacht werd dokter te worden en het zoontje van de notaris notaris, leek het hun voor mij heel geschikt om schrijver te worden. “Net als je vader en je grootvader.” Ik knikte en bloosde maar wat en wachtte ongeduldig het ogenblik af dat hun interesse voor mijn eens te leiden leven verflauwde. Dat gebeurde meestal vrij snel. Opeens wendden ze zich af, keken op hun horloge en werden weer de in een andere, onbereikbare wereld levende volwassenen, altijd druk met dingen die je niet begreep. Jij leefde hier en zij leefden daar en je kon je niet voorstellen dat je ooit deel van hun wereld zou uitmaken. Mijn vader en mijn grootvader waren inderdaad schrijver, maar ik had er geen benul van wat dat woord betekende. Ze zaten wel eens te schrijven, ja, maar ik zat ook wel eens te schrijven, bijvoorbeeld aan mijn huiswerk, en had toch niet het gevoel daarmee schrijver te zijn. Of maakte het zwetend neerpennen van de verplichte ansichtkaart tijdens de zomervakantie me tot een schrijver? “Het is hier leuk. Ik ben door een mug gebeten. Nu weet ik niets meer,” waren geen mededelingen die een toekomstig schrijverschap deden vermoeden. Wel was ik net in de leeftijd geraakt waarin je je begint te oefenen in het zetten van een persoonlijke handtekening. Misschien was dat een toen nog niet herkende vooruitschaduwing van het latere boeken signeren’ (uit: ‘Toekomstdromen’, Een mooie jonge vriendin en andere belevenissen, 1998). Remco Campert op de Hooigracht in Den Haag, waar hij officieel met zijn moeder woonde tot hun verhuizing in 1941 naar Amsterdam.
| |
[pagina 20]
| |
Klassenfoto Mulo in Epe, de school die Remco Campert tot september 1944 bezocht. Daarna werd de school door de Duitsers opgeëist. Staand, zevende van links: Remco Campert, onderste rij eerste van links: Remco's boezemvriend, Kees Moody.
‘Op een weiland vlak bij huis was tijdens een luchtgevecht een Messerschmitt neergestort. We keken naar de walmende resten tot de Duitse soldaat die het wrak bewaakte ons wegjoeg. We vervolgden onze weg naar school, vijf kilometer verder. 's Nachts werden de buren weggehaald, de volgende ochtend haalden we diep adem en gingen naar de bakker om brood op de bon te kopen. De Japanners bezetten Nederlands-Indië, ik werd verliefd maar durfde het haar niet te zeggen. Tijdens de slag om Stalingrad schreef ik een opstel over ijspret’ (uit: ‘IJspret’, CaMu 1999). Sneeuwpret op de Veluwe.
‘Toen kwamen de herfst en de winter; de kou stond als water om de huizen. Walter en Wessel gingen er met een zaag op uit om berken om te zagen en het hout verkochten ze aan mensen uit de buurt voor veel geld [...]’ (uit: ‘Er waren eens...’, Een ellendige nietsnut, 1960). | |
[pagina 21]
| |
1945-1959
| |
[pagina 22]
| |
Portret van Remco Campert door Rudy Kousbroek, 6 oktober 1949.
Collectie Letterkundig Museum, Den Haag | |
[pagina 23]
| |
wel heel erg graag bij wilde horen. Het was vooral de sfeer rond de jazz die me aantrok. Het verbodene, dat speelde in die tijd zeker mee.’
‘Jazz speelde voor mij een belangrijke rol. En anderen heb ik ook van dat belang kunnen overtuigen. Of ze moesten er wel aan geloven: ik draaide mijn nieuwe plaatjes tot vervelens toe. Bekeerlingen maken. Ik had de eerste bebopplaten, opgenomen in New York. Things to come, bijvoorbeeld. Gillespie met groot orkest, een fantastische, woeste plaat. En Parker. Die nieuwe muziek hoorde bij ons. Want de eerste bebopplaten stuitten, ook bij het jazz-establishment op vreselijk verzet. Dat was oerwoudmuziek, dat soort termen. Ik voelde een overeenkomst tussen die jazzmensen en ons’ (uit: H.J.A. Hofland/Tom Rooduijn: Dwars door puinstof heen, grondleggers van de naoorlogse literatuur, Amsterdam, 1997).
In 1947 bezocht hij Praag via een schooluitwisselingsprogramma. De reis door het vernietigde Duitsland maakte diepe indruk. In Vogels vliegen toch, het debuut van Campert uit 1951 staat het gedicht ‘Een neger uit Mozambique (gesprek in de namiddag)’ [...] Jan Roeltan is aangekomen in Praag
na een interessante reis
o.a. zag hij in Neurenberg
het puin en maakte veel foto's
hij schreef me dat men in Praag
brood eet in de kerken
terwijl op elke brug een vertegenwoordiger
is geposteerd van het kabinet
die men vrij vragen kan stellen
mits zij volkskrachtig zijn [...]
‘Toen ik van school afging, vlak na de oorlog, heb ik de poëzie in mij toegelaten. Of eruit gelaten, zou je ook kunnen zeggen. Die stond een beetje onder invloed van wat ik toevallig gelezen had. Het lezen van de experimentelen was iets zo totaal anders. Lucebert voor het eerst horen lezen, dat was een groots moment. Hij was voor mij en Rudy het grote wonder van die jaren. Maar ook voor mensen als Elburg en Kouwenaar, die door hem een andere taal zijn gaan schrijven’ (uit: Dwars door puinstof heen).
De Cobra-tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam werd gehouden van 3 tot en met 28 november 1949. In de zomer van datzelfde jaar had Campert voor het eerst Parijs bezocht. | |
[pagina 24]
| |
In 1950 richtten Remco Campert en Rudy Kousbroek het tijdschrift Braak op. Behalve onder zijn eigen naam publiceerde Campert ook onder het pseudoniem Vincent Mureno. Het gedicht met de opdracht ‘aan F.’ werd onder de titel ‘Sonnet’ opgenomen in zijn bundel Vogels vliegen toch (1951).
‘In Parijs broeide en gistte het voortdurend. Er verschenen telkens nieuwe blaadjes. Buitenlanders gingen intensief met elkaar om, want de Fransen vormden een ondoordringbare kring. Parijs associeer ik met een goede periode in mijn leven, met vitaliteit, met schrijven ook. Ik voelde me toen voor het eerst dichter.’
In 1950 richtten Remco Campert en Rudy Kousbroek het tijdschrift Braak op, met als ondertitel Maandelijks Cahier voor proza, poëzie en critiek. ‘De titel ging uit van het idee van het braakliggende land. En ook een beetje van oeaghhhh, kotsen op de rest en natuurlijk de tong uitsteken naar Menno ter Braak.’ De eerste twee nummers waren getypt, het redactie-adres was het ouderlijk huis van Kousbroek. Na drie nummers traden Lucebert en Bert Schierbeek tot de redactie toe. Van Braak verschenen in totaal zeven nummers. Voorjaar 2000 kwam een door Hans Renders bezorgde facsimile-uitgave van het tijdschrift uit (met het nooit verschenen achtste nummer). Campert publiceerde in Braak voornamelijk gedichten, deels onder het pseudoniem Vincent Mureno. Een aantal van die gedichten werd later opgenomen in zijn gedichtenbundel Vogels vliegen toch. | |
[pagina 25]
| |
Toen het eerste nummer van Braak al uit was, verscheen in het mei/juninummer van het literaire tijdschrift Libertinage het gedicht ‘Te hard geschreeuwd?’ Nu Roland Holst oud geworden is
en vierregelrijmen wisselt met Vestdijk,
weggelopen demonen tracht terug te roepen,
en men Voeten een belangrijk dichter vindt,
wordt het tijd dat wij iets laten horen,
een stem dwars door puinstof heen,
die glipt door de spijlen van het bedskelet,
die nooit de baard in de keel wil hebben,
die wil bevechten een groot geluk of ongeluk
(een klein geluk is geen geluk)
die door schade en schande
nooit wijzer wil worden.
Een stem, die door alle huizen zingt
het water doet overkoken en
de stoppen der berusting doet doorslaan.
Een stem, waarvan het geluid zich voortplant
door de buizen onder de vermoeide stad
en die antennedraden op maanlichtdaken
doet trillen, trillen, trillen....
Zo'n stem; eerder rusten wij niet.
Die stem, ‘dwars door puinstof heen’, was dat de stem van een nieuwe generatie dichters?
‘Iedereen was er diep van doordrongen dat we ontzettend belangrijk waren. Dat zeg ik niet blufferig, maar het was één van die fenomenen dat je dat allemaal van elkaar wist. Je moet overigens niet vergeten dat er een groot leeftijdsverschil was. Er zaten mensen bij die in de oorlog in de gevangenis hadden gezeten. Ik was 21, voor mij begon het leven pas. De tijd waarin je leefde, ervaarde je niet als kil en na-oorlogs. We werden eerder geboren uit die tijd dan dat we er ons tegen verzetten.’
In november 1950 ging Remco Campert voor de tweede keer naar Parijs. Campert en Kousbroek leefden in Hotel Beauséjour aan de Rue Lacepéde en later in kleine huurkamers of appartementen. Samen vervaardigden ze dichtbundels op de stencilmachine van het Parijse Internationale Theater Instituut. 's Avonds probeerden ze die aan belangstellende Nederlanders in het Quartier Latin te slijten. Eén van die bundels was Ten lessons with Timothy, gebaseerd op de gelijknamige grammofoonplaat van Dizzy Gillespie in een oplage van vijfentwintig exemplaren. | |
[pagina 26]
| |
Remco Campert, 1951.
Foto Giny Oedekerk Collectie Letterkundig Museum, Den Haag ‘Ik kleedde me als een existentialist: zwarte truien, lange broeken met korte pijpen. Onder invloed van de jazzmuzikanten die ik bewonderde, liet ik een klein sikje staan’ (Dwars door puinstof heen, 1997). Remco Campert en Freddy Rutgers, 1952.
Foto Giny Oedekerk Collectie Letterkundig Museum, Den Haag stille straten
vullen met mijn oe
oe bop sh'bam
oel jie koe
ta oelja boeliap
ba ielja trie
tro
helena
(uit: ‘Bopology’, een gedicht voor fluit, tenor-sax, drums en een mannenstem)
De sfeer van vriendschap, gedeeld geluk, van de roes blijkt uit het verhaal ‘Alle dagen feest’ uit de gelijknamige bundel (1954):
Ze dronken iets en nog iets en waren in een uitbundige hoerastemming, toen de eerste gasten arriveerden. Het werd een gedenkwaardige avond. Otto Ombach liet zich van een boekenkast naar beneden vallen, omdat er niet genoeg aandacht aan hem werd besteed. Hij lag op de vloer, ogen geloken, tot Willem Ananas met behulp van | |
[pagina 27]
| |
Alfred hem naar de vuilnisbelt transporteerde, waar ze hem op een oude matras legden en begroeven onder lege conservenblikjes, petroleumkannen en lekke afwasteiltjes. De vrouwen van Ananas en Racine verzoenden zich met elkaar en lieten hun dijen zien.
In 1951 verscheen Camperts debuut in boekvorm Vogels vliegen toch bij uitgeverij U.M. Holland, een jaar later kwam Een standbeeld opwinden uit bij De Bezige Bij. Voor Berchtesgaden (1953) kreeg Remco Campert in datzelfde jaar de met Ellen Warmond gedeelde Reina Prinsen Geerligsprijs. In 1954 kwam de eerste verhalenbundel uit bij De Arbeiderspers: Alle dagen feest. De achttien verhalen waren geschreven tussen 1951 en 1953, de jaren van veelvuldig verblijf in Parijs, ook met zijn eerste vrouw Freddy Rutgers. In 1955 kreeg Campert de poëzieprijs van de gemeente Amsterdam voor ‘Gedicht met een moraal’.
In opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen schreef Campert het gedicht ‘Het huis waarin ik woonde’, ‘een lang gedicht in delen’, opgedragen aan Freddy (Rutgers), Bert (Schierbeek) en Lucebert. (1955). Voor de bundel Het huis waarin ik woonde en het ook in 1955 verschenen Met man en muis kreeg hij in 1956 de Jan Campertprijs.
‘Ik heb enkele jaren bij Bert Schierbeek gewoond, net als Lucebert. In die tijd ben ik eigenlijk gevormd. Het was meer dan een vriendenclub, het was voor mij een soort familie, iets wat ik altijd had gemist. Ik ontdekte op alle fronten het leven, alles kwam tegelijk, mijn eerste verliefdheden, mijn schrijverschap. Ik kan nooit zonder enige aandoening terugdenken aan die tijd.’ We aten te weinig.
Alleen onze voeten vraten stenen
en onze ogen letters, mensen en huizen;
en alles werd in vermoeidheid omgezet.
(uit: Het huis waarin ik woonde)
In 1959 verscheen de bundel Bij hoog en bij laag. Elf verhalen telde de bundel De jongen met het mes (1959), die evenals de gedichtenbundels bij De Bezige Bij uitkwam. In 1958 kreeg Campert samen met Nico Scheepmaker de Anne Frankprijs voor Vogels vliegen toch, in 1959 wederom de novelleprijs van de stad Amsterdam, dit keer gedeeld met Vincent Mahieu voor De jongen met het mes. Dezelfde verhalenbundel werd in 1960 bekroond met de prijs van de Amsterdamse Kunstraad. Eerste druk, De Bezige Bij, Amsterdam, 1959.
Omslag en typografie Karel Beunis GKf Collectie De Bezige Bij, Amsterdam | |
[pagina 28]
| |
Gerrit Kouwenaar, Remco Campert, Simon Vinkenoog, Jan Elburg, Bert Schierbeek en Hugo Claus, Amsterdam 1952. Foto's Ad Windig
Collectie De Bezige Bij, Amsterdam Het werk van Remco Campert werd vanaf zijn debuut in kranten en tijdschriften gevolgd en besproken door zowel critici als mede-Vijftigers. Zo schreef Gerrit Kouwenaar in zijn inleiding op de bloemlezing Vijf 5 tigers: ‘Zeker is in elk geval dat de instelling van de dichter achter of in het experimentele gedicht tegenover de tijd, het tijdsgebeuren, de samenleving radicaal gewijzigd is, tot welke persoonlijke conclusies dit hem verder ook aanleiding mag geven. En dat deze conclusies onderling ver uiteen kunnen lopen, zal ieder duidelijk zijn die een gedicht van bijv. Remco Campert naast een van Lucebert legt.’
Paul Rodenko karakteriseerde de poëzie van Campert in de NRC van 29 januari 1955: ‘Camperts taalgebruik is zo doelmatig dat hij een specifieke sector van het leven in niets anders dan poëtisch te noemen zuiverheid weet te ontdekken. Men kan hem een verlegen lyricus noemen.’ Adriaan Morriën typeerde de poëzie van Remco Campert naar aanleiding van diens bundel Een standbeeld opwinden: ‘De manier waarop hij van een eenvoudige notitie tot een belangrijke, ontroerende verheldering komt: terloops, door middel van een lichte handbeweging, of een zinvolle verschrijving.’
Op 20 februari 1952 trouwde Remco Campert in Amsterdam met Frédérique (Freddy) Renée Clothilde Rutgers.
‘Ik was achttien toen ik Freddy leerde kennen. Ze woonde in Wassenaar en ging naar de tekenacademie in Amsterdam. Ik schreef gedichten en we waren | |
[pagina 29]
| |
Huwelijksfoto van Remco Campert en Freddy Rutgers, rechts Kees Moody, Amsterdam, 20 februari 1952. Bert Schierbeek was getuige en maakte de foto.
Collectie Letterkundig Museum, Den Haag heel erg verliefd. Uiterst romantisch en tragisch ook, want haar vader heeft haar weggestuurd om mij te omzeilen. Hij vond me maar een gevaarlijke gek. Zij moest als kindermeisje gaan werken in een gezin ergens nabij een Amerikaanse legerplaats, maar we hielden zoveel van elkaar, dat we weer bij elkaar kwamen. Haar ouders hebben het zelfs voor elkaar gekregen dat ik naar een psychiater ging, maar na drie bezoeken vond de man al dat ik niet meer moest terugkomen. Hij heeft me wel geadviseerd om niet met Freddy te trouwen, maar dat hebben we uiteindelijk toch gedaan. Haar moeder was daarbij zelfs getuige. Drie jaar heeft het mogen duren.’
Kort nadat hij met Freddy Rutgers was getrouwd, solliciteerde Campert naar een baan: ‘Ik heb me aangemeld bij Het Vrije Volk, maar daar wilden ze me niet. Ik moest een bloedproef doen, waar ik heel gedwee mee instemde. Liters bloed heb ik laten aftappen voor Het Vrije Volk! En nog altijd weet ik niet of het aan mijn bloed lag, dat ze me daar niet hebben aangenomen.’ | |
[pagina 30]
| |
‘Ik was er al vroeg van overtuigd dat ik geen vaste baan moest hebben met een pensioen enzo. Dat heb ik altijd als een soort verstarring gezien, en terecht.’
‘Preuts is het woord niet, maar al met al waren wij toch heel nette jongens. Ik had alleen het geluk een mooie, aantrekkelijke vrouw te hebben en daar werd door collega-dichters achteraan gezeten. Toen ik haar verliet hebben eerst Gerrit Kouwenaar en toen Jan Elburg een verhouding met haar gehad. Maar het was absoluut niet zo van: wil jij d'r hebben, neem d'r maar’ (uit: Dwars door puinstof heen).
Mijn mooie jonge vriendin droeg een verpleegstersuniform met niets eronder aan, zoals in die tijden en in Franse films de gewoonte was. Mijn collega-dichters drongen als de nacht in het café viel en de liefde voor het bedreigde vaderland ons geheel vervulde vaak bij haar aan op verpleging. Een oude bard die de sluiting van de Afsluitdijk nog had meegemaakt bood aan om als drenkeling te fungeren die grote behoefte had aan mond-op-mondbeademing. Ik was hier niet voor. Het leek me beter dat ze haar krachten spaarde en pas in het geweer zou komen als het water ons boven de lippen steeg en vlak onder de neus stond. (uit: Een mooie jonge vriendin en andere belevenissen, 1998).
Tijdens het Boekenbal 1956 ontmoette Campert Fritzi ten Harmsen van der Beek, bewoonster van de tussen Laren en Blaricum gelegen villa Jagtlust. Fritzi, dochter van de door de strip Flipje van Tiel bekend geworden tekenaar Eelco ten Harmsen van der Beek en Freddie Langeler, was in augustus 1951 getrouwd met de adellijke Eric de Marechal le Font St. Margeron. Na dit kortstondige huwelijk keerde Fritzi met haar in 1951 geboren zoontje Gilles terug naar Blaricum. Na de dood van hun ouders joegen broer Hein en Fritzi in hoog tempo het door de vader verdiende kapitaal erdoorheen. Toen Remco direct na de Boekenbalnacht met Fritzi meeging, kwam hij terecht in een sfeer van verbrast fortuin en verlatenheid. Vanaf 15 juli 1956 verscheen onregelmatig onder redactie van Wouter Kampert de Jagtlustkoerier voornamelijk door de redacteur gevuld met huiselijke gebeurtenissen, voorvallen en verbale plagerijen:
Van bevoegde zijde vernemen wij: De econonomische toestand op Jagtlust blijft zorgwekkend. Baar geld is zo goed als niet voorhanden, terwijl ook de vooruitzichten niet onverdeeld gunstig genoemd mogen worden, hoewel van een lichte verbetering sprake is. Verscheidene schuldeisers vertelden ons, dat ze hun geduld langzamerhand beginnen te verliezen. Het gerucht wil dat in Jagtlust ingrijpende bezuinigingen voor de deur staan. Het rantsoen van 60 sigaretten per dag wil men terugbrengen. Ook zal men streng op het brood gaan bezuinigen, evenals op melk en yoghurt. (uit: nr. 1) | |
[pagina 31]
| |
Remco Campert met zijn tweede vrouw, Fritzi ten Harmsen van der Beek op het dak van Jagtlust. Rechts Giny Oedekerk.
Foto Leo Klatser Collectie Letterkundig Museum, Den Haag. Op 20 december 1957 trouwde Campert met Frederike Martine ten Harmsen van der Beek in Blaricum.
‘Trouwen, dat deed je toen nog. Hokken was er niet bij. Maar je bleef niet zo lang getrouwd. Ik moest en zou met Fritzi trouwen, ik bleef maar zeuren en uiteindelijk bezweek ze. Ik wilde per se met haar trouwen omdat ik het onzinnige idee had dat ik haar daarmee zou behouden, maar eigenlijk liep het al mis vanaf de eerste huwelijksdag. Het was een woeste tijd op Jagtlust. Dagelijks woedden er feesten. Dat heeft het ook stukgemaakt. Op mijn aandringen heeft ze wat gedichten ingestuurd voor een reisbeurs van wat toen nog O.K.&W. heette. Tweeduizend gulden kreeg ze, in die tijd een waanzinnig bedrag. Op reis is ze er nooit van geweest. We hebben eerst onze schulden afbetaald, van de rest hebben we wilde feesten gegeven.’
‘Fritzi bewoog als een gedicht, ze was poëzie.’
‘Ik heb nog nooit in mijn leven zoveel gedronken als daar en ik wist: als ik nog | |
[pagina 32]
| |
Remco Campert naast het portret dat Fritzi ten Harmsen van der Beek van hem schilderde. Het hing jarenlang bij uitgeverij De Bezige Bij. Tegenwoordig hangt het weer bij Campert thuis.
Foto Jan van der Weerd Collectie De Bezige Bij, Amsterdam wat wilde met mijn leven moest ik weg. Fritzi en Hein hadden dat helemaal niet - het leek alsof ze dat punt al gepasseerd waren, in hun jeugd waarschijnlijk. Maar er zat voor mij geen hoop in op een vervolg. Ik wilde schrijven, dat was mijn toekomst, schrijven en nog eens schrijven’ (uit: Annejet van der Zijl, Jagtlust, 1998).
In 1998 zegt Remco Campert in een interview met De Groene: ‘Ik schrijf uitsluitend uit liefde voor het schrijven. Liefdesaffaires heeft men soms meerdere in het leven, terwijl schrijven voor mij een blijvende liefde is. Eeuwige trouw aan het schrijven is voor mij net zo vanzelfsprekend als zo lang mogelijk trouw blijven aan ademen. Een levensbehoefte. Ik kan me ook niet voorstellen dat die behoefte ooit verdwijnt. Als je schrijven als een loopbaan beschouwt, dan denk je misschien op een dag: ik ben nu zo en zo oud, ik heb me bewezen, nu ga ik vissen. Maar bij mij zal het schrijven nooit ophouden. Wil ik door leven, en dat wil ik graag, moet ik schrijven.’
Campert schreef behalve verhalen en gedichten ook hoorspelen (voor de VARA-radio) en teksten voor het cabaret Lurelei, voor het programma Helaas (1959) het nummer ‘Komische schets’ en voor O.K. en W. (1962) samen met Simon Vinkenoog: ‘Wat is pornografie’. In die jaren vertaalde Campert ook een groot aantal toneelstukken en romans van onder anderen Eugene Ionesco, Marguerite Duras, Francoise Sagan, Ira Levin en G.B. Shaw. | |
[pagina 33]
| |
Vanaf het eerste nummer (oktober 1948) werkte Remco Campert mee aan het tijdschrift Mandril. Maandblad voor mensen, dat onder redactie stond van onder anderen Charles Boost en Eduard Elias. Hij schreef cursiefjes en maakte cartoonachtige tekeningen.
Collectie Leo Klatser/Giny Oedekerk, Amsterdam | |
[pagina 34]
| |
Handschrift van het gedicht ‘Een standbeeld opwinden’, dat is opgenomen in de gelijknamige bundel.
Eerste druk, De Bezige Bij, Amsterdam 1952. Lucebert maakte de illustratie voor het omslag.
Collectie De Bezige Bij, Amsterdam | |
[pagina 35]
| |
Ellen Warmond en Remco Campert na de uitreiking van de Reina Prinsen Geerligsprijs, Amsterdam 1953.
Foto Spaarnestad Fotoarchief, Haarlem Campert leest voor tijdens een Podium-avond in Leiden, mei 1954.
Collectie Letterkundig Museum, Den Haag | |
[pagina 36]
| |
Campert op Jagtlust, 1956. Van 1956 tot eind 1958 woonde Campert samen met Fritzi ten Harmsen van der Beek in dit buitenhuis.
Foto Johan van der Keuken ‘Vergane glorie van een Evelyn Waugh-achtige allure. Ik ben daar enige tijd heel erg gelukkig geweest’ (Jagtlust, 1998). | |
[pagina 37]
| |
Vanaf 15 juli 1956 verscheen de Jagtlustkoerier, onder redactie van Wouter Kampert. In dit huiskrantje, dat een oplage had van één exemplaar, deed Campert verslag van de belevenissen op Jagtlust. Het laatste nummer verscheen op 28 juni 1957.
De nummers zijn allemaal door Fritzi doormidden gescheurd ‘want terwijl de financiële basis onder het huishouden aan de Eemnesserweg steeds steviger werd, hadden de speelsheid en de liefde zwaar te lijden onder de voortdurende aanloop en het eeuwige gefeest op Jagtlust’ (Jagtlust, 1998). Eerste druk, De Bezige Bij, Amsterdam.
In 1956 vertaalde Campert A kiss before dying van Ira Levin. Pim van Boxsel maakte de omslagillustratie. Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag | |
[pagina 38]
| |
Gerrit Borgers, Geert van Oorschot en Remco Campert tijdens een protestvergadering naar aanleiding van het inhouden van de subsidie voor Tirade, eind 1958. Campert zat in 1958/59 in de redactie van Tirade.
Collectie Letterkundig Museum, Den Haag Joekie Broedelet, Remco Campert en loco-burgemeester, wethouder J. van Zwijndregt, Den Haag, 30 november 1956, na uitreiking van de Jan Campertprijs aan Remco voor de bundels Het huis waarin ik woonde en Met man en muis.
Foto Nico Naeff Collectie Letterkundig Museum, Den Haag Van links naar rechts Simon Vinkenoog, Remco Campert, H.J.A. Hofland, Harry Mulisch en Jan Vrijman op De Kring, Amsterdam, 24 januari 1959.
Foto Eddy Posthuma de Boer, Amsterdam | |
[pagina 39]
| |
1960-1971
| |
[pagina 40]
| |
Remco Campert aan de bar van een Amsterdams café.
Foto Eddy Posthuma de Boer | |
[pagina 41]
| |
‘Jaaah, beaamde Mees met een zucht.’ Zo ben ik doorgegaan. Een schema had ik niet, ik wist niet hoe het verhaal verder zou lopen. Maar na de ene zin kwam de andere zin, en zes weken later was het boek af. Later begreep ik dat ik een geluksgevoel wilde beschrijven. En nog later begreep ik dat dat geluksgevoel het schrijven zelf was’ (uit: Jan Brokken: Schrijven, 1981).
Ook Liefdes schijnbewegingen, dat in februari 1963, verscheen, was direct een succes. In augustus 1999 kwam van dat ‘leesboek’ de achttiende druk uit.
‘Liefdes schijnbewegingen is in wezen helemaal geen vrolijk boek, het is alleen maar op een onderhoudende manier verteld. Een grap wordt niet geschuwd, maar het is een droevig boek. [...] De oorspronkelijke bedoeling was een figuur te beschrijven die iets meer contact had met gewone banale dingen, die iets banaler was dan de anderen. Ze zijn allemaal erg banaal als je het goed beschouwt. Sander Kolm is een jongen uit een ander milieu. Door hem kreeg ik de gelegenheid over trams te praten bijvoorbeeld. Trix of haar broer zou ik niet over trams kunnen laten praten, die zitten in auto's, liggen op bed of ze zuipen. Als zij in een tram zitten dan zouden ze dat altijd negatief beschrijven. Sander Kolm is ook een beetje een tegenwicht voor Lex. Ik merkte later pas, toen ik het boek afhad, dat ze dezelfde naam hebben. Sander is de kleine burgerman, al heeft hij in de gevangenis gezeten. Leidsepleinkabouter-achtergrond. Gewone jongens die ook geluk vinden aan het eind. Dat meisje waar hij ineens gek op wordt, is ook een gewoon meisje’ (uit: Wat zij bedoelen).
In 1962 was de gedichtenbundel Dit gebeurde overal verschenen. Het gedicht ‘Niet te geloven’ uit die bundel zorgde in 1964 voor nationale opschudding. Niet te geloven
dat ik knaap nog
een vers schreef over de
zilverwitheid van een berkestam
en om mij heen
grootse dronkenschap
van de bevrijding
het water was whisky geworden.
Alles zoop en naaide
heel Europa was één groot matras
en de hemel het plafond
van een derderangshotel.
| |
[pagina 42]
| |
En ik bedeesde jongeling
moest nodig
de reine berk bezingen
en zijn bescheiden bladerpracht.
Campert en zijn dochter Emanuela, Amsterdam 1963.
Foto Philip Mechanicus | |
[pagina 43]
| |
Lucia van den Berg en Remco Campert en hun dochter Emanuela op 6 maart 1964 in Amsterdam.
Foto Nico Naeff Collectie Letterkundig Museum, Den Haag ten onze medewerking aan het programma, Remco was verbijsterd, vooral omdat die maatregel zo uit de lucht was komen vallen. De reacties liepen uiteen, zeker ook in de pers. Trouw citeerde het woord “naaien”gewoon, de Volkskrant en andere kranten lieten het bij een ingewikkelde omschrijving.’
Voor regisseur Frans Weisz had Remco Campert het scenario geschreven van de in Rome opgenomen korte speelfilm Helden in schommelstoel. Weisz wilde vervolgens Het leven is vurrukkulluk verfilmen, maar hij kreeg de financiering niet rond. Remco Campert werkte intussen tegelijkertijd aan de roman en het scenario van Het gangstermeisje. De roman verscheen in december 1965, het scenario van de gelijknamige film werd voltooid door Jan Blokker. In de film werd de rol van de schrijver Wessel Franken gespeeld door Paolo Graziosi en het gangstermeisje door Kitty Courbois. Van de voorbereidingen voor de film en de uiteindelijke verfilming verscheen in 1966 De film Het gangstermeisje met foto's van Eddy Posthuma de Boer en een weergave van de gesprekken tussen onder anderen Remco Campert, Jan Vrijman en Frans Weisz.
Over de verfilming schreef C.B. Doolaard in Het Parool (1966): ‘Het gegeven van Remco Campert stelt zware eisen. Het toont de crisis van een schrijver, die ondanks het succes van zijn boek, twijfelt aan de waarde van zijn werk en het schrijven in het algemeen en die zich om dit conflict uit te werken moet losmaken uit zijn huwelijk, omdat hij iedere andere vaste binding als een belemmering van zijn creativiteit ervaart. Hij laat zich overhalen om een scenario voor | |
[pagina 44]
| |
In Rome tijdens de opnamen van de door Frans Weisz geregisseerde film Helden in schommelstoel, waarvoor Remco Campert het scenario had geschreven. In het karosje zitten Remco Campert, productie-assistente Pamela van den Berg en cameraman Gerard van den Berg.
de verfilming van zijn boek te schrijven en gaat daarvoor alleen naar Menton. De film wordt gemaakt in Rome, waar het laatste deel van Het gangstermeisje speelt [...] In wezen is het thema van Het gangstermeisje zeer universeel. Iedereen heeft uiteindelijk zijn gangstermeisje. Het komt er niet op aan of ze nu de ontrouw vormt, of de noodzakelijke weg naar en hernieuwde creativiteit: ze is onvermijdelijk.’ Wat is het ganstermeisje precies voor jou, vraagt Jascha. In 1965 verscheen ook de gedichtenbundel Hoera, hoera, in 1968 kwam Mijn leven's liederen uit, in 1970 Betere tijden.
Over de gedichten uit de jaren zestig schreef Hans Andreus: ‘Zijn beelden zorgen altijd voor een kleine verrassing, zijn taal is direct, koel, licht romantisch soms, zijn hele poëzie is doordrenkt van eerlijkheid, bescheidenheid en vanzelfsprekendheid.’ L.Th. Lehmann (‘de enige mens die ik ken die Oxfordiaans Nederlands spreekt’, uit: Het bijzettafeltje, 1993) schreef: ‘De poëzie van Campert is een soort wonder en waarschuwing. Het wonder is dat iemand die zo maar wat doodgewone woorden voor zich uit schijnt te mompelen, zonder zich druk te | |
[pagina 45]
| |
Tijdens de opnamen van Helden in schommelstoel, tweede van links Remco Campert. Tweede van rechts Kitty Courbois.
Groepsportret uit de tijd van de verfilming van Helden in schommelstoel en Het gangstermeisje met Fons Rademakers, Elly Overzier, Remco Campert, Lucia van den Berg, Simon Vinkenoog, Lily Rademakers, Hugo Claus en Ilse Monsanto.
maken, zoveel kan zeggen en dat vele dan ook nog poëtisch kan zeggen.’ In 1968 verscheen van Remko Kampurt Tjeempie! of Liesje in Luiletterland, een roman ‘in eigen nieuwe spelling.’
‘Liesje is een vrij abstract schoolmeisje, ze woont in Wassenaar en haar moeder verzet zich tegen een taak die een leraar haar heeft opgelegd, want zij vindt dat alle schrijvers smeerlappen zijn die alleen aan sex denken. Het meisje weet niet wat dat is, dus dat vraagt ze dan maar direct aan die schrijvers. Daar krijgt ze uiteraard verschillende antwoorden op en verschillende toepassingen.’ Een jaar later, in 1969, verbood de rector van Het Nieuwe Lyceum in Hilversum klassikale lezing van de verhalenbundel Een ellendige nietsnut (1960), omdat hij het boek ‘pornografisch, walgelijk en smerig’ vond. De betrokken leraar Nederlands, H. Bonset, weigerde zich bij die beslissing neer te leggen, maar bond uiteindelijk in, omdat het bestuur van de school dreigde zijn voorlopige aanstelling niet te verlengen. De V.V.L., de vereniging van Neerlandici en de redacties van de literaire tijdschriften Kentering en Podium protesteerden met kracht tegen de maatregel van rector en bestuur en betuigden hun sympathie aan de auteur.
Behalve in Een ellendige nietsnut bundelde Remco Campert verhalen in een uitgebreide herdruk van Alle dagen feest (1963), Nacht op de kale dwerg (1964) en Hoe ik mijn verjaardag vierde (1969). Alle bundels, aangevuld met enkele ongebundelde verhalen, verschenen in 1971 onder de titel Campert Compleet.
‘Ik ben enorm beïnvloed door The New Yorker. Mijn hoogste ideaal was een prachtig, sluitend New Yorker-verhaal te schrijven. Ik imiteerde de opbouw van de Amerikaanse short-stories. Het werden wel mijn eigen verhalen, maar ik keek heel goed naar die prachtige, compacte aanpak van de Amerikanen.’ | |
[pagina 46]
| |
‘Ik kan me voorstellen dat je in een boek een figuur nodig hebt die buiten je ervaringssfeer ligt, dan schrijf ik hem maar weg, of ik schrijf hem niet. Dan wordt het een verzinseltje, daar voel ik helemaal niets voor’ (uit: Wat zij bedoelen). In Amsterdam leerde Remco Campert in 1966 de uit de V.S. afkomstige galeriehoudster Deborah Wolf (-Spelman) kennen. Met haar en haar twee kinderen Leslie en Jeroen uit haar eerste huwelijk woonde Campert vele jaren samen, totdat zij in de jaren tachtig besloten apart te gaan wonen. Op 5 januari 1996 trouwde Remco Campert in aanwezigheid van kinderen en kleinkinderen met Deborah. Remco Campert en Deborah Wolf, 1968.
Foto Ferry André de la Porte
voor deborah
Als ik doodga
hoop ik dat je erbij bent
dat ik je aankijk
dat je mij aankijkt
dat ik je hand nog voelen kan.
Dan zal ik rustig doodgaan.
Dan hoeft niemand verdrietig te zijn.
Dan ben ik gelukkig.
(uit: Theater, 1979)
| |
[pagina 47]
| |
1971-1979
| |
[pagina 48]
| |
Eerste druk, De Bezige Bij, Amsterdam 1976.
Omslagfoto Eddy Posthuma de Boer, typografie Leendert Stofbergen. Collectie De Bezige Bij, Amsterdam in die tijd voor de HP schreef werden in 1978 gebundeld in Waar is Remco Campert?
Op 2 maart 1973 zond de NCRV-televisie de kolderieke speelfilm De appeloogst uit; cineast Bob Langestraat, schilder Willem van Malsen en fotograaf Philip Mechanicus spelen op het ‘landgoed’ van Remco Campert in Noord-Frankrijk de rol van drie vrienden die een meisje meenemen en proberen bij haar in een goed blaadje te komen.
In januari 1974 verscheen in een oplage van drieduizend exemplaren het eerste nummer van het door De Bezige Bij uitgegeven tijdschrift Gedicht met Remco Campert als oprichter en redacteur. Er verschenen twaalf nummers van het tijdschrift, het laatste in december 1976.
Pasen 1976 ging de film Alle dagen feest in première. De door Matthijs van Heijningen geproduceerde film is gebaseerd op vier verhalen van Campert: Alle dagen feest, Een ellendige nietsnut, Hoe ik mijn verjaardag vierde en Op reis. Peter Faber speelde de rol van Wessel Franken; vier regisseurs - Ate de Jong, Orlow Seunke, Otto Jongerius en Paul de Lussanet - waren verantwoordelijk voor de verschillende verhalen. (Op 1 september 1979 werd de film door de VARA-televisie uitgezonden).
‘Gezien door de ogen van de regisseurs, die ieder naar eigen aard de humoristische, melancholieke of poëtische kantjes scherp slijpen, krijgt men het nogal gecompliceerde karakter van deze typerende Campert-man aardig door. Maar zij beschikken ook over een formidabele acteur, Peter Faber. Hoe zij Franken ook zien, Faber brengt het loepzuiver over, zonder dat ook maar één moment gevaar ontstaat voor verbrokkeling van karakter. (uit anonieme recensie Leeuwarder Courant, 31 augustus 1979)
In De Revisor 11/5 (november 1975) publiceerde Remco Campert het later in Theater opgenomen gedicht ‘1975’.
‘Het drukt het gevoel uit, dat we er niet in geslaagd zijn een einde te maken aan al het vreselijke, waar we met de poëzie een eind aan wilden maken. Toen we begonnen hadden we op de een of andere manier het naïeve idee dat we de wereld konden veranderen met onze poëzie. Dat is niet gebeurd. Eigenlijk hebben we de realiteit een beetje uit het oog verloren. De taal is niet sterk genoeg gebleken.’ Rare jaren deze jaren
niets komisch veel mislukt
| |
[pagina 49]
| |
rollende stenen zonder mos.
[...]
Maar ook wij
toen we een gooi naar het grootse deden
hadden niemand iets te bieden
dat een schuilplaats gaf
voedsel in een maag
een schaar om prikkeldraad door te knippen
nauwelijks een doek voor het bloeden
of schoonheid die een gedicht verbrandt.
Verwilderd in besneeuwde vlaktes
woestijnen in muren gevangen
de kampen, kelders en kooien
waar de ene mens de andere onmens wordt.
Al die dromen al die jaren
steeds weer dat kind op 't platgebrande station
de hoge gillen in de kazerne
waar je stem die mooie vaas
werd stukgetrapt.
[...]
In 1976 presenteerde Remco Campert voor het eerst met Geert Lubberhuizen Poetry International in De Doelen in Rotterdam. Geert Lubberhuizen en Remco Campert tijdens Poetry International in Rotterdam.
| |
[pagina 50]
| |
Geert Lubberhuizen, uitgever van De Bezige Bij, was sinds begin jaren zeventig nauw betrokken bij de programmering van Poetry.
Na een aantal wisselingen van presentatoren vormden hij en Campert jarenlang het eerste vaste presentatieteam. Collectie De Bezige Bij, Amsterdam ‘Door het luxaflex viel het zonlicht in strepen naar binnen. Ver weg klonk het geluid van een heimachine. Minnie haalde de Koreaanse gedichten uit haar tas en legde ze op tafel. - Het is heel erg vervelend, maar het is veel te moeilijk voor me, zei ze nerveus. - Er is hier en daar een woord dat ik herken, maar verder word ik er absoluut geen wijs uit. Ik heb het gisteren al tegen Arend gezegd, maar hij wil dat we het toch proberen. Menno pakte een willekeurig vel uit de stapel en staarde naar de teksten die onaangedaan hun geheim voor hem verborgen hielden. - Hier staat huis, zei Minnie. - En dit betekent geloof ik rijst. - Nou, dan zijn we toch al een stuk verder, zei Menno.’ (uit: Ohi, hoho, bang, bang, of het lied van de vrijheid, 1995). Initiatiefnemer en de man die jarenlang directeur van Poetry was, Martin Mooij: ‘Ik had Remco voor het eerst gezien in De Bijenkorf tijdens de Boeken-week, ergens in de jaren vijftig. In de begintijd van Poetry verliep lang niet alles gladjes. We wisselden vaak van presentator. Pier Tania heeft het gedaan en Aad Nuis. Geert Lubberhuizen kwam met het plan om Remco te vragen. Hij had zelf meegedaan aan Poetry National in 1975. We brachten toen een avond over de Vijftigers. Remco raakte allengs meer betrokken bij Poetry. In het begin was hij enorm gespannen, maar hij vond het presenteren steeds leuker, het ging hem ook goed af. Hij deed ons suggesties aan de hand, hij heeft natuurlijk een feilloze antenne voor poëzie en niet alleen daarvoor. Zijn gevoel voor wat echt of onecht is aan iemand is sterk ontwikkeld. Dat merkte ik vooral tijdens de reizen die we al gauw samen en met anderen gingen maken.’
In 1976 bracht Poëzie hardop een programma over Remco Campert, vijftig gedichten en prozafragmenten werden gelezen en voorgedragen door enkele acteurs onder wie Marnix Kappers.
In 1978 maakten Hans Keller, Remco Campert en Rudy Kousbroek voor de VPRO-televisie het programma Hotel Hilton - Hilton Hotel, volgens Rudy Koubroek een vorm van logovisie: ‘Je zou dat woord kunnen omschrijven als het in beeld brengen van iemands gedachten.’ | |
[pagina 51]
| |
De film was geïnspireerd door een gedicht van Raymond Queneau over een wandeling door het 15e arrondissement van Parijs, beginnend bij het Hilton Hotel en eindigend op de Place Balard. In het eerste deel ziet de kijker de beelden die Queneau zag tijdens de wandeling, vervolgens wordt de route nagewandeld door Kousbroek en Campert die hun indrukken weergeven en de film wordt afgesloten door een vertaling van het gedicht door Remco Campert. Kousbroek: ‘Opnieuw logo-visie, maar niet alleen de herinnerde beelden, er was nog iets bijgekomen: de kennis van het gedicht.’ Regisseur Hans Keller nu over die productie: ‘Het was voor ons een ongelooflijk avontuur, een jongensdroom die uitkwam. We stimuleerden elkaar door onze verhalen. Ik had al lang een film met Remco willen maken, maar we wisten niet goed waarover. Net als later over andere onderwerpen, viel door dat gedicht van Queneau alles op zijn plaats. Precisie, dromen, een getemperde melancholie. Die wandeling in de film is een soort parade van verscholen kennis van Remco en Rudy. We hadden en hebben een groot vertrouwen in elkaar. Die film getuigt daar al van.’
In 1979 werd aan Remco Campert de P.C. Hooftprijs 1976 voor poëzie toegekend door een jury bestaande uit Gerrit Kouwenaar (voorzitter), Rein Bloem, Judith Herzberg, Redbad Fokkema en Cees Nooteboom. Na toekenning en uitreiking van de P.C. Hooftprijs voor poëzie verscheen er in 1979 een eenmalige pc hoofteditie.
Collectie De Bezige Bij, Amsterdam
‘Die prijs zal het schrijven extra stimuleren. Jarenlang heb ik bijna niet kunnen schrijven. Ik had er geen zin meer in. Tegen het schrijven voelde ik een fysieke afkeer. Ik dacht er wel aan, maar ik werd geteisterd door een verlammende twijfel. De column in de HP was zo'n beetje het enige wat ik schreef en ook dat kostte me soms moeite. Het schrijfvuur ontbrak, ik vroeg me af of ik ook de tweede helft van mijn leven met schrijven moest vullen. Aanvankelijk was het antwoord op die vraag: nee. Ik had geen zin meer in het gedoe. Maar na enige jaren kwam ik erachter dat schrijven het enige is wat ik kan. En dat het één van de leukste dingen is om te doen’ (uit: Schrijven).
Na de toekenning werd het oeuvre van Remco Campert door een aantal critici getypeerd en geanalyseerd:
‘In de verhalen komt Camperts vermogen tot zijn recht om met een mengeling van distantie en genegenheid en met trefzekere details de kleur weer te geven van het leven om hem heen in de verschillende perioden van zijn bestaan. Oorlogstijd valt voor hem vrijwel samen met de kindertijd, bevrijding met de ontdekking van de buitenwereld. De gedichten gaan vaak verder terug in de tijd dan het proza. Er zijn wel verhalen die over de bevrijding gaan bijvoorbeeld, maar het viel me op dat er in elke poëziebundel van hem gedichten te vinden zijn die naar de kindertijd en daar- | |
[pagina 52]
| |
mee de oorlog verwijzen. Campert is bij uitstek de dichter gebleven van de spanning tussen het particuliere leven en het publieke’ (Aad Nuis, HP, 23 juni 1979).
‘In tegenstelling tot de meeste andere Vijftigers heeft Campert zijn werk steeds direct betrokken op de werkelijkheid. Aangezien hij zich minder toelegde op de taal en meer op gevoelens en ervaringen, komt in zijn poëzie de tijd en de tijdgeest van na de oorlog herkenbaar voor. Weliswaar gaf hij aanvankelijk een en ander wat wollig vorm in de traditie van Lodeizen en vlogen er tientallen vogels verlangend door zijn regels, weg naar onbereikbare verten, maar ook toen al bleek wat Camperts grootste kwaliteit zou zijn: een met emotie gevulde waarneming van de realiteit’ (T. van Deel, Trouw, 16 juni 1979).
‘Camperts fort ligt in het vermogen met een minimum aan middelen atmosfeer te scheppen. Niet voor niets is het understatement zijn sterkste troef. Door zich te concentreren op één personage, dat als schrijver of beeldend kunstenaar een duidelijk herkenbaar alter ego is, en zijn wederwaardigheden de loop van het verhaal te laten bepalen, kan hij afzien van al te gecompliceerde verwikkelingen en een gevarieerde karaktertekening met de nodige psychologie’ (Jaap Goedegebuure, HP, 25 juni 1983).
De P.C. Hooftprijs werd op 16 juni 1979 in de Burgerzaal van Rotterdamse stadhuis uitgereikt door minister Gardeniers-Berendsen van CRM.
‘Literatuur heeft de merkwaardige eigenschap ook het verdriet, dat met het menselijk leven verbonden is, onder woorden te brengen. En als ik dit zeg, denk ik natuurlijk meteen aan die lichtvoetige, maar alles doordringende melancholie in de gedichten van Remco Campert. Het wonder van de literatuur - want zo wil ik het dan toch noemen - is dat zij, door het uitspreken van het tragische in het leven van de mens, verzoenend is. Zij geeft zelfs geluk. Het geluk, ervaren in een betere, gavere verstandhouding met het bestaan. [...] Waar is Remco Campert? Dat betekent: hoe pas ik in 's hemelsnaam in dit verwarrende leven, dat wat mij overkomt omdat ik geboren ben? U bekijkt de mensen en de dingen met de blik van de niet in het leven uitgenodigde, de buitenstaander. U beschrijft de voorvallen met de soms bezeerde en soms schuchtere ironie van iemand die van zijn medemens houdt - heel innig eigenlijk. Maar door die opstelling terzijde ziet u het onbegrijpelijke in alles wat zich ogenschijnlijk normaal en samenhangend voordoet. [...] In uw levenshouding zijn twee tegendelen verenigd. Uw afstandelijkheid is vol toenadering. Uw ironie heeft een melancholische toon, maar met warmte en innigheid. Het is levensaanvaarding van een ontwapenende pessimist, die van het bestaan houdt op de schuchtere manier van de eeuwig verliefde.’ | |
[pagina 53]
| |
De toenmalige minister van CRM, Til Gardeniers-Berendsen, hangt Remco Campert de penning om die behoort bij de P.C. Hooftprijs. De prijs werd uitgereikt op 16 juni 1979 in het stadhuis van Rotterdam.
Foto Anefo/Spaarnestad Fotoarchief, Haarlem ‘[...] alsof het dichten een carrière was waar je bundeltje na bundeltje gestaag aan voortbouwde. En wat was dat voor carrière? Een prijsje zus, een redactietje zo, een verzamelbundel, als je het trof de P.C. Hooftprijs, misschien een gasthoogleraarschap, een lintje als je niet uitkeek, een huldiging en dan het graf in; wat had dat nog met de poëzie te maken?’ (Ohi, hoho, bang, bang, of het lied van de vrijheid, 1995). Ter gelegenheid van de uitreiking hield Joop den Uyl een redevoering over de relatie tussen kunst en socialisme, waarop met name in de Volkskrant polemisch werd gereageerd.
Na de prijsuitreiking verscheen in NRC/Handelsblad een gefingeerd ‘Hollands Dagboek’ van Remco Campert (in werkelijkheid geschreven door de redacteuren Vera Illes en Hans W. Bakx) met een uitgebreide, minachtend getoonzette beschrijving van de feestelijkheden rond de P.C. Hooftprijs. Campert reageerde zeer verontwaardigd, de hoofdredactie van NRC Handelsblad publiceerde enkele dagen later een excuus.
Martin Mooij: ‘Ten tijde van de P.C. Hooftprijs ging het helemaal niet goed met Remco. Hij had persoonlijke problemen, twijfelde aan zijn schrijverschap, direct na de uitreiking gingen we naar een festival in Lahti, Finland. Daar hebben we op het balkon van Remco's kamer uren en uren zitten praten. En hoewel hij zich helemaal niet lekker voelde, is hij dan toch degene die voor jou ontbijt gaat halen. Het zit bij hem nooit in het grote gebaar, maar in de kleine dingen.’ | |
[pagina 54]
| |
Remco Campert, Cees Nooteboom en Lucia van den Berg tijdens de Boekenmarkt in De Bijenkorf in Amsterdam, 1961.
Foto Eddy Posthuma de Boer, Amsterdam ‘In het begin had het iets van een wedstrijd: aan het einde van het jaar kijken hoeveel je dat jaar gepubliceerd had; als je oogst goed was, gaf dat je een tevreden gevoel, alsof je werkelijk op weg was naar iets. Alsof je een spoor van publikaties achter je zou moeten laten en via dat spoor zouden ze je dan eens weten te vinden. [...] Als je schreef en op het ogenblik dat je schreef, schreef je voor jezelf, moeizaam, egocentrisch en gelukkig, zoals je in je kindertijd een bootje liet varen op de vijver. [...] Waar het voor jou om ging, was de geur van het gras, het zeilen van het bootje, de lengte van je touw, de breedte van de vijver. De zomermiddag van het schrijven had geen jaartal’ (uit: ‘I.p.v. een chronologie’, James Dean en het verdriet, 1972). Waldemar Post, Remco Campert en Simon Vinkenoog in travestie ten huize van Opland, december 1961.
Wim Ibo, Remco Campert en Simon Vinkenoog aan de poort van het Russische consulaat in Amsterdam op 25 oktober 1961. Een aantal kunstenaars wilde met een brief protesteren tegen de Russische kernproeven, maar de brief werd geweigerd.
Foto ANP Collectie Letterkundig Museum, Den Haag Remco Campert en zijn voormalige zwager Hein ten Harmsen van der Beek, tijdens het Boekenbal in 1961.
Foto Eddy Posthuma de Boer, Amsterdam | |
[pagina 55]
| |
H.J.A. Hofland en Remco Campert.
Tijdens deze bijeenkomst maakte Willem Schrofer schetsen voor zijn Podium-schilderij. Remco Campert en Gerrit Borgers
Tijdens deze bijeenkomst maakte Willem Schrofer schetsen voor zijn Podium-schilderij. Gerrit Kouwenaar, Sybren Polet en Remco Campert
Tijdens deze bijeenkomst maakte Willem Schrofer schetsen voor zijn Podium-schilderij. | |
[pagina 56]
| |
De redactie van Podium door Willem Schrofer, (1898-1968). Van links naar rechts Gerrit Kouwenaar, Han Lammers, Sybren Polet, H.J.A. Hofland, Remco Campert en Gerrit Borgers.
Olieverf op doek, 1961. Collectie Letterkundig Museum, Den Haag | |
[pagina 57]
| |
Remco Campert tijdens opnamen voor de film Een zondag op het eiland van de Grande Jatte. Zeven schrijvers op zoek naar een lezer, die Frans Weisz in opdracht van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels maakte in 1965. Het oude gebouw van de Koninklijke Bibliotheek aan het Lange Voorhout in Den Haag was een van de locaties.
Foto Eddy Posthuma de Boer Collectie Letterkundig Museum, Den Haag Remco Campert in Rome.
Collectie De Bezige Bij, Amsterdam | |
[pagina 58]
| |
Tsjechische vertaling van Het gangstermeisje, Odeon, Praag 1968.
Remco Campert en zijn vrouw Lucia op het vliegveld van Brussel, na terugkeer uit Rome, waar besprekingen hadden plaatsgevonden over de verfilming van Het gangstermeisje. Deze foto stond ook achter op de eerste druk van de roman Het gangstermeisje, die in december 1965 bij De Bezige Bij verscheen.
Collectie De Bezige Bij, Amsterdam Coverfoto's van de boekuitgave van De film Het gangstermeisje uit 1966, waarin de totstandkoming van de roman en de verfilming middels gesprekken met en impressies van onder anderen Remco Campert, Jan G. Elburg, Frans Weisz, Jan Vrijman en Eddy Posthuma de Boer gedetailleerd kan worden gevolgd.
Campert had met Frans Weisz de winter van 1962/1963 doorgebracht in Menton. Samen werkten ze daar aan de scenario's van Helden in schommelstoel en Het leven is vurrukkulluk. Uiteindelijk besloot producent Paul Kijzer niet door te gaan met de verfilming van Camperts succesvolle roman. Jan Vrijman bood Frans Weisz aan een nieuwe poging te wagen, maar Weisz was inmiddels met Campert bezig aan een project over de jonge, succesvolle schrijver Wessel Franken. ‘(Hij) leeft zonder vrede in Amsterdam en krijgt het verzoek zijn nieuwste boek, over een gangstermeisje, te laten verfilmen. Hij vertrekt naar Menton om aan het scenario te werken, dat in Rome zal worden verfilmd, wijkt voortdurend uit naar een ander verhaal dat hem obsedeert: de schizoïde ikgeschiedenis van een bassist.’ Dat gegeven werd door Campert uitgewerkt voor zijn roman en voor het scenario van de door Frans Weisz geregisseerde en Jan Vrijman geproduceerde verfilming. In het laatste stadium werd nog aan het scenario gewerkt door Jan Blokker. | |
[pagina 59]
| |
Remco Campert, Guus Boissevain en Frank Lodeizen na een gezamenlijke reis door Turkije.
‘In die tijd moest je beroep nog vermeld worden in het paspoort. Dat bracht me enigszins in de problemen, want ik wist niet zeker of ik wel een beroep had. Ik schreef een beetje, maar dat was eerder een liefde dan een beroep. Toch gaf ik, met het idee een onherroepelijke daad te begaan, als beroep schrijver op. Dat bleek niet naar de zin te zijn van de instantie die over de paspoorten ging. Die vond dat geen woord voor mijn beroep. Het moest letterkundige worden, een begrip waar ik me hoogst ongemakkelijk bij voelde en dat iets afdeed aan de feestvreugde. ledere keer als ik de grens overschreed had ik het onrustig makende gevoel dit onder valse vlag te doen’ (uit: ‘Vod’, Graag gedaan, 1990). Remco Campert en Bert Schierbeek.
Altijd ruimte om hem
element in zijn element
realist die de aarde eert
landbouwer die met oplettende blik
verder kijkt dan zijn grond.
In zekere
die ene zekere zin
is het steeds zomer '45
als eindelijk de wereld openligt.
En het oor drinkt door
wat mensen zeggen.
(uit: Collega's, 1987)
| |
[pagina 60]
| |
In café Scheltema, eind jaren zestig. Van links naar rechts Jacques Gans, Marlies Scholtens, Henk Hofland, Remco Campert en Wim T. Schippers.
Foto Cor Jaring ‘Nog zo'n bohémien was de schrijver Jacques Gans met wie mijn vader een keer slag leverde om een vrouw met wie hij scharrelde. Ze hebben het voorval beiden beschreven, Jacques Gans in zijn boek Liefde en goudvissen dat in december 1940 verscheen, mijn vader in zijn in 1941 gepubliceerde novelle Slordig beheer’ (uit: Familie-album, 1999). Handschrift van het gedicht ‘Aan Breyten’ [Breytenbach] uit 1975, dat iets gewijzigd werd opgenomen in de bundel Theater (1979).
Collectie Letterkundig Museum, Den Haag Poëzie is een voorbeeldige daad
je kunt wel je levenlang elegant
er doorheen zwijnen
maar eens gebeurt het toch:
die afrekening met anderen
en die met jezelf
nu heb je het gedaan
en je bent hoop ik fier en ongebroken
nu kan niemand er meer omheen
nu heb je het voor jezelf waargemaakt
en daarmee voor ons
het is een lang pad naar de dood die vlakbij is
als je eruit komt
uit de rose klauwen van het bijbeldom
weet ik: nooit
zien we je terug in je oude gedaante
wij in het moederland
dat aan jouw vermomming eens geboorte gaf
| |
[pagina 61]
| |
Van maart 1969 tot en met mei 1970 vormde Remco Campert samen met Geert Lubberhuizen de redactie van het tweemaandelijkse tijdschrift Bijster, dat werd uitgegeven door De Bezige Bij.
In totaal verschenen zes nummers van het blad. Zelfportret van Remco Campert, gepubliceerd in De Revisor (IV/2, april 1977).
Collectie Letterkundig Museum, Den Haag | |
[pagina 62]
| |
Prentbriefkaart aan Gerrit Borgers, toenmalig directeur van het Letterkundig Museum, vanuit Iviers, Frankrijk, waar Campert een huis bezit.
Collectie Letterkundig Museum, Den Haag Iviers 1 aug 73 / Beste Gerrit, hoe vind je mijn / nieuwe handtekening? Als / ik even uit de dwangbuis mag, / oefen ik erop. Hier zit ook een / zekere Arend Verlaine - ik / mag hem erg, maar soms zou ik / wel op hem willen schieten - mis- / schien doe ik dat nog weleens. Zoek / je me eens op? Voorbij Den Haag en / dan altijd maar rechtuit. Ik weet / een leuk café en dan kunnen / we... O, ze komen / me halen HELP! / Rembo
| |
[pagina 63]
| |
Portret tijdens een columnistendag bij uitgeverij De Bezige Bij, november 1976.
Bovenste rij van links naar rechts: Remco Campert, Nico Scheepmaker, Julius Vischjager, Willem van Malsen, G.L.van Lennep; middelste rij: Kees van Kooten, Peter van Straaten, Frits Müller, H.J.A. Hofland, Tim Krabbé, Wim Zaal, G. Brands, Eelke de Jong, Rudy Kousbroek; onderste rij: Joost Roelofsz, Henri Knap, S. Carmiggelt, Ischa Meijer en Herman Hofhuizen. Foto Eddy Posthuma de Boer Collectie De Bezige Bij, Amsterdam Gezinsfoto uit de Libelle van 17 augustus 1979. Bovenste rij: Joekie Broedelet, Emanuela Campert, Leslie Wolf, middelste rij: Remco Campert, Cleo Campert, Deborah Wolf, onderste rij: Jeroen Wolf
Foto Pieter Paul Koster | |
[pagina 64]
| |
1980-1989
| |
[pagina 65]
| |
Hij was er heel gelukkig mee en heeft toen een aangrijpende commentaartekst geschreven.’
In 1981 bezocht Remco Campert met Martin en Connie Mooij, Bert en Thea Schierbeek, Rutger Kopland, Jules Deelder en Edgar Caïro voor het eerst Indonesië. Campert raakte bevriend met de directeur van het Erasmushuis, Roel Verstrijden.
Martin Mooij: ‘Remco's betrokkenheid met het land was direct voelbaar. Zijn moeder had er vaak opgetreden. We moesten tijdens het bezoek vaak op eieren lopen, het was nog de tijd van het Soeharto-regime, je kon niet met alle schrijvers contact leggen. Remco heeft een aangeboren afkeer van autoriteiten, je merkt dat vaak niet zo, omdat hij stil en teruggetrokken kan zijn, maar opeens kan hij verrassend fel uit de hoek komen met opmerkingen die getuigen van een enorme mensenkennis. Zijn achterdocht en argwaan voorkwamen vaak onvoorziene problemen.’ In 1984 publiceerde de HP een coverstory over Rudy Kousbroek door John Jansen van Galen. Het artikel werd door velen, ook door Remco Campert, als zeer kwetsend ervaren. Campert zegde zijn medewerking aan de HP op. ‘De beslissing kwam voort uit een natuurlijke solidariteit.’ Campert ging columns schrij- Remco Campert en Martin Mooij tijdens een optreden in De Doelen in Rotterdam.
Over Martin Mooij schreef Campert bij diens afscheid als directeur van Poetry International in juni 1996: ‘Zijn optreden en bijna moederlijke zorg hield niet op als Poetry eind juni weer tot een goed einde was gebracht, maar ging gewoon het hele jaar door. Dichters die door hun schrijven in moeilijkheden kwamen konden op hem rekenen. [...] Poëzie is natuurlijk allereerst een zaak van de dichter zelf, maar zonder Martin Mooij en Poetry International zou die zaak er beroerder voorstaan.’ | |
[pagina 66]
| |
Brief van Joop den Uyl naar aanleiding van een optreden van Campert tijdens een programma ter gelegenheid van de vijfenzestigste verjaardag van de PvdA-politicus. Den Uyl had op 16 juni 1979 een redevoering gehouden bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs aan Campert.
Na het overlijden van Den Uyl op 24 december 1987 schreef Campert het gedicht ‘Drs te Buitenveldert’ (opgenomen in de bundel Rechterschoenen, 1992):
Het was een levende bende / in je huis die donkere ochtend / kinderen spoelden door de kamers / en vroegen ‘gaat opa al weg?’ / Het huis wrong van liefde / de gang wierp obstakels op / toen men je wegdroeg / de voordeur wilde klemmen / het huis liet je met moeite gaan / de dageraad kreeg kleur / toen je hem voor het laatst tegemoet ging. ven voor de Volkskrant en de VPRO-radio. Ze werden gebundeld in Tot zoens (1986), Eetlezen (1987), Graag gedaan (1990) en Het bijzettafeltje (1993). Deze vier bundels verschenen in 1994 in één band: Vele kleintjes. ‘Remco Campert schreef al voor kranten en weekbladen toen een column nog een cursiefje heette. De actualiteit vormde vaak de aanleiding voor het schrijven, maar de verleiding om commentator of polemist te worden heeft hij altijd weerstaan. Zijn oordelen en meningen, nauwelijks onderdrukte woede-of lachbuien, stileerde hij tot een verhaal,’ aldus de kernachtige typering van Campert als columnist in de flaptekst van Vele kleintjes.
De kritiek reageerde overwegend enthousiast op Camperts prozaminiaturen.
‘Ik heb Campert [...] al eens een subliem chroniqueur van het moderne leven genoemd, die meer dan een echte geschiedschrijver zou kunnen of willen een mentaliteit onder woorden brengt die we direct herkennen als de heersende gemoedsgesteldheid, in ieder geval in een (groot)stedelijke omgeving’ (Willem Kuipers in de Volkskrant, 20 april 1984).
‘Campert heeft een heel fijnzinnige en taalgevoelige verhouding tot de eigen tijd [...] Als de eigen tijd over zelfironie zou kunnen beschikken, dan zou die er | |
[pagina 67]
| |
zo uitzien, als een verhaal van Campert, luchtig, met een neiging tot slapstick en nogal droefgeestig ook’ (T. van Deel, in Trouw, 22 maart 1984).
‘Mijn persoonlijkheid vind je vooral in mijn columns, denk ik. Als je mijn stukjes allemaal achter elkaar zou lezen, wat ik niemand aanraad, dan zie je één vent, één mannetje - een aandachtige liefhebber van het bestaan.’
In 1984 werd Remco Campert door de CPNB gevraagd om het Boekenweekgeschenk voor 1985 te schrijven.
Hans Keller: ‘Remco wilde graag, maar tobde enorm over de korte tijd die hij kreeg om de novelle te schrijven. Rudy Kousbroek begreep dat Remco alleen in afzondering en met een zekere dwang het project kon voltooien. Een groot deel van het Boekenweekgeschenk is in Parijs geschreven, in de voor Remco comfortabele nabijheid van goede vrienden.’
Op 20 maart 1985, aan het begin van de Boekenweek, verscheen Somberman's actie in een oplage van 385.000 exemplaren.
‘Ik dacht altijd: ik moet het leven erin halen. Laten zien wat voor auto's er reden in een bepaalde tijd, beschrijven hoe het haar van mensen zat, hoe ze zich kleedden en zo. Ik heb altijd een sterke behoefte gehad mijn verhaal in de tijd te plaatsen. Sommige schrijvers zijn bang dat latere lezers die actualiteit niet meer zullen begrijpen, maar dat heb ik niet. Ik leef nu en gebruik dat leven voor mijn boeken. Somberman's actie gaat over werkloosheid. Ik interesseer me natuurlijk voor het sociale en sociologische probleem: wat doe je als je niets te doen hebt. Maar Somberman is niet alleen maar het prototype van de werkloze. Hij is iemand die met zijn gebrek aan reacties veel met mezelf te maken heeft. Ik ken zijn puberale opvatting van de wereld heel goed: te lang in bed blijven liggen, dingen ontvluchten, niet tot actie komen. Je moet het niet als een zedenschets zien.’
‘De ellendige grootheid van Camperts schijnbaar eenvoudige proza schuilt in de kracht die deze minimale variaties op hetzelfde thema maar houden: het thema van vogels die niet kunnen vliegen en die na wat klapwieken met hun vleugels (omdat ze even denken dat het alle dagen feest is) zich terugvinden in een verkeerd bed. Wanneer Somberman van zijn vrouw te horen krijgt dat het natuurlijk allemaal zijn oorzaak heeft in de midlife-crisis raakt hij buiten zichzelf van woede. Waarom? Omdat er eigenlijk geen oorzaken zijn. “Een echte zondebok viel er niet aan te wijzen - dat was nog wel het meest frustrerende.”’ (Carel Peeters in Vrij Nederland, 9 maart 1985) Voor de Boekenweek van 1985 schreef Remco Campert het boekenweekgeschenk Somberman's actie, dat in een oplage van 385.000 exemplaren verscheen met een omslag van Ronald Slabbers.
| |
[pagina 68]
| |
Kees van Kooten overhandigt Remco Campert het eerste exemplaar van zijn bundel Eetlezen (1987).
Collectie De Bezige Bij, Amsterdam Zoals altijd bij de kapper suft Somberman een beetje weg. Het vakkundige gefrunnik aan je hoofd, je moet het over je laten komen. Het zal ook wel met zijn levenshouding te maken hebben. Misschien voelt hij zich wel het meest thuis in het gebied tussen droom en actie. Zo kan hij altijd denken dat de actie vlak voor hem ligt. Hij hoeft maar een stap terug te doen en hij is op weg. En dan is er geen terug meer. (uit: Somberman's actie)
In 1987 kreeg Remco Campert de door Nico Scheepmaker jaarlijks toegekende Cestodaprijs, voor het ‘moeiteloos beoefenen van de Nederlandse taal in al haar genres.’ In 1988 werd Campert genomineerd voor de AKO-literatuurpijs met de bundel Eetlezen. | |
1989-2000
| |
[pagina 69]
| |
Joekie Broedelet en Remco Campert op vakantie in Lucca, juni 1988.
een vertelling en enkele verhalenbundels. Zijn gedichten verschenen in een verzamelbundel en ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag kwam een bloemlezing uit in het Nederlands en Bahasa. Zijn huiselijke en familiaire omstandigheden veranderden. Hij huwde in januari 1996 Deborah Spelman, ze betrokken samen een huis aan de Jan Luykenstraat. In juli van datzelfde jaar stierf Camperts moeder, Joekie Broedelet. | |
Theater‘Ik durf steeds meer. [...] Vroeger durfde ik nauwelijks om me heen te kijken, ik was gewoon bang dat iemand mij zou zien. Op een gegeven moment dacht ik: daar valt niet mee te leven. Door in het theater te gaan staan is veel schroom weggevallen. Eindelijk durf ik de mensen recht in hun ogen te kijken. Vroeger sloeg ik altijd mijn blik neer.’
‘Ik had behoefte aan contact. Dus gaf ik me op bij een theaterbureau en daar bedachten ze een programma samen met Jan Mulder. We zijn bevriend, houden van elkaars werk. Prima idee. Het succes, niet alleen in Amsterdam, maar ook ver daarbuiten, waar mensen een abonnement hebben op een avondje uit, geeft zo'n ongelofelijke voldoening. Trillende handen had ik al een paar jaar niet meer, maar nu dacht ik ook niet: hoe zien ze mij, hoe sta ik erbij. Ik voelde een heel nieuw soort zekerheid. Die was er altijd wel, maar die zat ergens in mij. Nu kwam die opeens naar buiten. Uitstraling, merkbaar voor anderen. Ik | |
[pagina 70]
| |
Groepsportret op de trouwdag van Remco en Deborah Campert in Amsterdam.
Van links naar rechts achterste rij: Marjoleine Wolf-Lourens, Jeroen Wolf, Frederique van Rijn, kleindochter van Deborah Spelman, Cleo Campert, Remco Campert, Kees van Kooten, Deborah Campert-Spelman, Barbara van Kooten, Michiel Schierbeek, Leslie Schierbeek-Wolf, Emanuela Boers-Campert en Frank Boers. Voorste rij de kleinkinderen van Campert, Elise en Vita, dochters van Emanuela Boers-Campert en Frank Boers. Foto Josje Janse Huwelijksfoto van Remco Campert en Deborah Spelman op 5 januari 1996 in Amsterdam.
Foto Josje Janse ‘Soms verbazen we ons over elkaar. We, dat ben ik en dat is degene met wie ik sinds een paar jaar het leven deel. Dat is niet helemaal nieuw voor ons, want vroeger deden we dat ook al eens. Toen ging er iets mis, maar nu wonen we tot beider opluchting weer samen’ (uit: ‘Oud huis’, Een mooie jonge vriendin en andere belevenissen, 1998). | |
[pagina 71]
| |
weet niet waardoor en hoe. Wat is er gebeurd in mijn bestaan. Ik was altijd bang. Een glas, nog een glas en toch kwam ik niet uit m'n woorden. [...] De angst is totaal verdwenen. Er is iets in mij gebeurd. Ik voel dat het verder zal reiken.’
Tussen 1989 en 1995 trokken Remco Campert en Jan Mulder met de theaterprogramma's Droomijs, Nieuwe herinneringen, De teen en De tekenlerares door het land, afgesloten met een afscheidsprogramma in De Kleine Komedie in Amsterdam. De kritiek reageerde aanvankelijk gereserveerd, maar later steeds positiever op het optreden van het duo.
‘Kan dat allemaal wel in een theatervoorstelling: lachen om je eigen grappen en die van je partner, alles voorlezen van papier en in je enige improvisatie aan je publiek gaan uitleggen dat het bankje op het toneel inderdaad een bankje is en de geschilderde boom ook werkelijk een geschilderde boom? Ja, dat kan, want voor Campert en Mulder gelden geen theaterwetten. Zij houden slechts een theatrale voordrachtsavond en die komt in het theater en voor het theaterpubliek nu eenmaal het best tot zijn recht. In deze vorm is literatuur eigenlijk op zijn mooist. Ik bedoel: nog mooier dan een mooi boek met bijvoorbeeld verhalen en columns van Remco Campert en Jan Mulder’ (Frank Verhallen in Trouw, 10 november 1993).
‘Hun afwezigheid zal een gemis zijn. Zelden lagen literatuur en theater op vanzelfsprekende, luchtige wijze zo dicht bij elkaar. Voetbal en wielrennen, oprechte boosheid, dood en melancholie, een algeheel levensgeluk getemperd door besef van nutteloosheid: daar ging het allemaal over’ (Kester Freriks in NRC Handelsblad, 9 november 1995). | |
TV-documentairesIn 1990 zond de IKON-televisie de tv-film Een neger in Mozambique van Hans Keller en Remco Campert uit, gebaseerd op het gelijknamige gedicht uit Vogels vliegen toch. Opnamen werden gemaakt in Praag en Parijs.
Hans Keller: ‘Het was heel merkwaardig, maar alles leek in Praag wel met dat gedicht te maken hebben. Remco heeft een goed oog voor locaties. Ook in Parijs. Omdat het Gare du Nord gerestaureerd werd, vond hij de rue Paradis heel geschikt als straat om de film te beginnen. En gelijk had hij!’
Gerrit Kouwenaar: ‘Dat gedicht was in zekere zin representatief voor hoe we allemaal dachten. Het kwam voort uit een soort wanhopigheid: zo mooi wordt | |
[pagina 72]
| |
Remco Campert met de Ierse dichter en Nobelprijswinnaar, Seamus Heaney en Hans Keller tijdens opnames voor de documentaire Het alfabet van Remco Campert, Dublin, 1996.
het natuurlijk niet, maar de droom mogen we nog even hebben, of, die droom mogen we gehad hebben, want het had ook een zeker ironisch waas. Ik denk wel dat ik het toen al een heel jong gedicht vond. Het is een tijdsbeeld, een tijdssentiment. Remco heeft altijd dat geheimzinnige mengsel gehad van sentimentaliteit met een mengsel van ironie. Er spreekt hoop uit dat gedicht door dat schitterende beeld van die natuurmens die naar onze vermoeide maatschappij gaat, maar het zegt ook: het lukt toch allemaal niet - we zullen ons ongeduldig sterven voortzetten’ (uit: Dwars door puinstof heen).
In 1993 maakten Hans Keller en Remco Campert voor de VPRO het spraakmakende drieluik Hotel Atonaal over de Vijftigers.
Hans Keller: ‘Voor mij was het een absolute voorwaarde dat Remco bij de totstandkoming van de documentaire betrokken was. Hij moest me behoeden voor vergissingen, het ging om de juiste toon, de serie moest een betoog worden, een statement. Het was voor mij meer dan een programma, het was een emotionele aangelegenheid. De Vijftigers hadden ook bij mij de literaire vonk doen overslaan. Het werd voor ons allen een sprong in de tijd. Ik vond het leuk om te merken dat alle dichters hun eigen werk en het belang van de stroming | |
[pagina 73]
| |
wilden relativeren. Natuurlijk moest er veel gelezen worden. Ik vroeg aan iedereen om zelf gedichten uit te zoeken, maar Remco vroeg dat aan mij. Uitgerekend Remco! Het was echt een opgave, stel dat ik de verkeerde gedichten zou hebben uitgezocht, maar dat was niet het geval, hij was ingenomen met mijn keuze. Uiteindelijk hadden we zoveel materiaal dat we nog een vierde programma hebben gemaakt, waarin alleen werd voorgelezen.’
Remco Campert: ‘Iedereen is wel zijn eigen weg gegaan, dat is niet te vermijden, maar de contacten zijn altijd gebleven. We kunnen allemaal nog steeds vreselijk goed met elkaar opschieten.’
Hans Keller: ‘Wat me ontzettend is opgevallen is dat Nederland in de jaren vijftig een ander land was. Een vreemd land. Als je daar nu weer in terecht zou komen, zou je een paspoort bij je moeten hebben. Je merkt het ook aan de toon waarop de mensen spraken, het is bijna een andere taal. Maatschappelijk is wat de Vijftigers deden pas echt in de jaren zestig doorgebroken, denk ik.’
Op Tweede Kerstdag 1996 werd Het alfabet van Campert uitgezonden, een t.v.-film van anderhalf uur van Hans Keller en Remco Campert.
Hans Keller: ‘Zoals meestal hadden we al wel een titel, maar nog geen afgerond idee over de film. Remco vroeg me een keer of ik met hem meeging naar het net ontruimde huis van zijn moeder aan de Weteringschans. We gingen naar binnen en in die verlaten ruimte begon de telefoon te rinkelen. Ik dacht direct: dat is het! Remco loopt door het lege huis van zijn moeder, zij belt en vraagt: “Remco, wat doe je in mijn huis?” Remco vond het een mooi idee en Joekie ook. Toen ze enkele maanden later onverwachts overleed, wilde Remco dit begin toch handhaven. We zijn in Antwerpen geweest bij Hugo Claus, in Ierland bij Seamus Heaney. Ik heb Remco gefilmd in een prachtig hotel in Dublin, waar ik al eerder was geweest; hij staat in de lift, kijkt in de spiegel, gaat naar zijn kamer en legt zijn jas op het hotelbed. lieve jas
die op een stoel in de hotelkamer
daar zomaar ligt
bij te komen van de regen
die je snel bevlekte
(uit: ‘Ode aan mijn jas’)
Remco en ik werken heel associatief, die aanpak brengt je vanzelf op een punt dat je nog niet kende, maar dat uiteindelijk toch heel vertrouwd aandoet.’ | |
[pagina 74]
| |
PublicatiesIn 1990 verscheen Gouden dagen, een vertelling opgedragen aan zijn dochters, Emanuela en Cleo.
‘In mijn boek Gouden dagen heb ik geprobeerd iemand tot leven te wekken die alleen geluk kent en niet begrijpt dat anderen ongelukkig zijn. Jaren heb ik me lopen afvragen, hoe schrijf ik dat? Het boek gaat over: wat zijn ouders? De dood komt er niet in voor, wordt althans niet genoemd. De ouders gaan op reis.’
We blijven op reis, had mijn moeder gezegd. Plotseling drong de betekenis van die woorden tot me door. Ik besefte dat we elkaar nooit meer zouden zien, tenzij in dromen of in de herinnering die als een droom is. En dat de wonderbaarlijke manier waarop we elkaar hadden ontmoet, was overgevloeid in een al even wonderlijk uiteengaan. (uit: Gouden dagen)
In 1992 publiceerde Campert de gedichtenbundel Rechterschoenen, in 1994 Restbeelden, Notities van Izegrim, daaruit: (Epe)
Moeizaam gaan m'n gedachten terug
naar een jeugd waarvan ik niet weet
of hij ongelukkig was
of gewoon maar een jeugd
en in hetzelfde jaar Straatfotografie.
In 1995 verscheen de novelle Ohi, hoho, bang, bang of het lied van de vrijheid, in 1996 de verhalenbundel De zomer van de zwarte jurkjes en in 1998 Een mooie jonge vriendin en andere belevenissen.
Omslag van de Amerikaanse uitgave van een bloemlezing uit de gedichten van Remco Campert This happened everywhere (1997) door Manfred Wolf, die verbonden is aan de San Francisco State University. De omslagfoto is van Chris van Houts.
In 1995 verscheen in een gebonden editie de verzamelbundel Remco Campert Dichter, waarin naast alle bundels ook verspreide gedichten uit de periode 1950-1994 waren opgenomen. De uitgave werd gepresenteerd tijdens een avond in De Kleine Komedie, die werd gepresenteerd door Kees Fens en waaraan behalve door het Maarten Altena Ensemble werd meegewerkt door: Hugo Claus, J.A. Deelder, Tsjebbe Hettinga, Jaap Blonk, Mustafa Stitou, Gerrit Komrij, Elma van Haren, Eddy van Vliet, Cees Nooteboom en Simon Vinkenoog.
Vanaf 2 januari 1996 schrijven Remco Campert en Jan Mulder afwisselend een | |
[pagina 75]
| |
dagelijkse column voor de voorpagina van de Volkskrant: CaMu. De columns worden jaarlijks gebundeld in CaMu, een jaaroverzicht.
‘Heerlijk, zo'n eigen hoekje in de krant. Ik krijg veel reacties, stapels post, bijna altijd aardig. Er is iets mis met me, denk ik. Als columnist moet je toch wat hate mail krijgen? [...] Op straat word ik aangeschoten: Hé, Remco! Dat gebeurt soms drie keer op een dag en ik loop er niet speciaal voor door de stad. Het is herkenning. Het meest directe contact dat je met je lezers kunt hebben en ik vind het fantastisch. Het hoort bij mijn zondagskindgevoel.’
In 1996 verscheen het kinderboek Oom Boos-Kusje en de kinderen, met tekeningen van Poeka Veldman. In 1997 kwam de gedichtenbundel Ode aan mijn jas uit, waarin de Zeventien schetsen voor Ysbrant zijn opgenomen en Het alfabet van Remco Campert, het begeleidend gedicht voor de tv-film. 11 (thuis)
zo keert alles terug
om straks weer weg te gaan
maar nu voor even
tot stilstand gekomen
In 1998 ging het programma Mijlpaal er trilt iets in première, een samenwerking van het Maarten Altena Ensemble en Veenstudio van Theatergroep Hollandia. Het theaterprogramma was gebaseerd op het gedicht ‘Solo’ van Remco Campert uit de bundel Dit gebeurde overal. In 1998 verscheen de cd Zilver praten, waarop Remco Campert 43 gedichten voorleest. Tekening van Campert door Siegfried Woldhek, 1998.
Collectie Siegfried Woldhek, Giethoorn | |
Reizen, optredens, zeventigste verjaardagIn juni 1999 trad Campert op tijdens het poëziefestival van Medellin in Colombia. Opnamen van dat optreden werden uitgezonden in het door Tom Rooduijn gemaakte portret Remco Campert, een zondagskind, dat de AVRO-televisie op 24 oktober 1999 uitzond, ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Campert op 28 juli van dat jaar.
‘Colombia was een enorme ervaring. Een voetbalstadion vol mensen luistert uren onafgebroken naar gedichten. De aandacht verflauwt niet. Ik had zoiets nog nooit meegemaakt. Ik vond het ongelooflijk hoe geconcentreerd de mensen daar luisteren. Toen ze mijn naam scandeeerden, kreeg ik een popster-gevoel over me.’ | |
[pagina 76]
| |
Groepsfoto op de avond van het Boekenbal, 9 maart 1999. Voor het boekenweekessay Familie-album schreef Remco Campert ‘Over mijn vader’. Bovenste rij van links naar rechts: Frederique van Rijn, Remco Campert, Deborah Campert-Spelman, Leslie Wolf, Emanuela Boers-Campert, Frank Boers, Marjoleine Wolf-Lourens. Onderste rij: Hester Carvalho, Cleo Campert, Jeroen Wolf.
Foto Ronald Houben ‘Het boekenbal is een slijtageslag waarbij je de hele avond en nacht in dichte drommen de trappen van de Stadsschouwburg opklimt en afdaalt op zoek naar waar het leuk is’ (uit: CaMu 1998). En dan gebeurt er een wonder. Een jongensdroom wordt werkelijkheid. Men signaleert mij in de wirwar op het podium en plotseling klinkt het als uit een mond, nee, niet hondelul, maar ‘Remco, Remco’. En dan opnieuw: ‘Poesia, poesia’. Morgen terug naar het land van Wim Kok, waar politici de broek afzakt en waar je vooral niet naast je eigen schoenen moet lopen. (uit: CaMu, 1999)
Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag verscheen de door Martin Mooij samengestelde bloemlezing Ratapan/Lamento. De bundel werd aan Remco Campert aangeboden tijdens een door zijn uitgever De Bezige Bij georganiseerd feest op 30 september 1999.
De gedichten zijn in het Bahasa vertaald door Linde Voûte. Vanaf 1981 heeft Campert Indonesië herhaaldelijk bezocht. Vaak trad hij op samen met de Indonesische dichter Rendra. In het voorjaar van 2000 maakten ze een tournee op Java.
‘Mijn maatschappelijke kant komt in mijn gedichten naar voren. Maar tegelijkertijd weet ik dat het gevaarlijk is. Als je niet uitkijkt, ga je er met je eigen pathos van door. En dat is niet goed, want dan schrijf je eigenlijk helemaal geen poëzie meer, eerder propaganda.’ | |
[pagina 77]
| |
In juni 1999 nam Campert deel aan het poëziefestival in Medellin, Colombia. Tijdens zijn imponerende optreden werden opnamen gemaakt voor de documentaire Remco Campert, een zondagskind, die de AVRO-televisie op 24 oktober van dat jaar uitzond.
‘Medellin is een poëziestad - een mekka voor dichters, die er serieus worden genomen. Alle zalen in de stad waar gedichten worden gelezen, barsten uit hun voegen. Die zalen zijn groot en nog zijn ze te klein. in het openluchttheater Carlos Vieci lezen we voor 9000 mensen die ons een ontvangst bereiden als waren we popsterren. [...] In Medellin heeft het zin om dichter te zijn. Dichter niet alléén voor jezelf en een handjevol collega's, maar ook voor duizenden anderen’ (CaMu 1999). jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen
(uit: ‘De vraag’)
2000
O dat zal een droevige dag zijn
de 1ste dag van het jaar 2000
70 ben ik dan, een oude man
voor wie de 21ste eeuw te laat komt
Ja met mijn kindskinderen aan mijn knie
zal ik die dag
1 treurige oude man zijn
(uit: Hoera, Hoera)
‘Ik denk nu heel anders over oud zijn dan ik vroeger deed. Ouder worden is niet altijd even leuk, maar het weegt niet zwaar op me.’
Voorjaar 2000 verscheen de novelle Als in een droom. | |
[pagina 78]
| |
‘Camperts stijl is geremd of ingehouden; wat er gezegd en verteld wordt, blijft klein en dichtbij, maar op die manier overtuigt Campert ons van de waarheid van zijn vertelling. Andere middelen die daartoe bijdragen zijn behalve de lichtheid van toon, en de humor en de ironie, de angst en de wanhoop. Aan het laatste geven vooral de dromen uitdrukking.’ (T. van Deel in Trouw, 25 maart 2000)
Ik noteer wat zich aandient, voorvallen, stemmen, gebaren en van dat materiaal bouw ik de zoveelste ruïne. En tussen die bedrijven door kijkt mijn lichaam naar vrouwen om te zien of het in opwinding wil raken, zoals je naar huizen kijkt om te zien of je erin zou willen wonen. Het lichaam spiedt terwijl de geest ergens in een hoekje woorden stottert, bezig het zinloze te bezweren in plaats van het te aanvaarden. (uit: Als in een droom)
Op Koninginnedag 2000 werd Remco Campert onderscheiden met het ridderschap in de orde van de Nederlandse Leeuw. Omdat hij door Indonesië reisde en moeilijk bereikbaar was, had men verzuimd Campert te vragen of hij van zins was die koninklijke onderscheiding te aanvaarden. Bij zijn terugkeer liet hij weten, ‘met alle respect voor hare majesteit’ er geen prijs op te stellen.
In april 2000 ging de verfilming van Camperts boekenweekgeschenk Somberman's actie, geregisseerd door Casper Verbrugge met in de hoofdrollen onder anderen Dirk Roofthooft en Oda Spelbos in de Nederlandse bioscopen draaien. Door de kritiek werd de film matig ontvangen, tijdens buitenlandse festivals was de waardering veel groter en werd Somberman's actie enkele keren bekroond. De filmeditie van Somberman's actie met een omslag van Ronald Timmermans verscheen in 2000 naar aanleiding van de verfilming van Camperts novelle door regisseur Casper Verbrugge.
Collectie De Bezige Bij, Amsterdam | |
Vriendschap, schrijverschapMartin Mooij: ‘Het meest bijzondere aan het werk van Remco is het direct aanspreekbare. Het bevat geen ruis. Het is heel zuiver. Hij haat woorden als solidariteit, maar toch heeft veel van wat hij schrijft een revolutionaire ondertoon.’
Hans Keller: ‘Remco is heel trouw in zijn vriendschappen. Daarvoor hoef je elkaar niet voortdurend te zien. Ik merkte dat vooral toen we aan Hotel Atonaal werkten. Hij kan na maanden, soms jaren weer moeiteloos de draad oppakken en opnieuw genieten van het gezelschap van zijn vrienden.’
Remco Campert: ‘In mijn werk zit de wens om me niet vast te leggen, open te blijven staan, niet aan te nemen dat alles zo zeker is als het eruit ziet; grote emoties liggen altijd op de loer, maar die leveren literair weinig op, die ondermijn ik dan ook het liefst.’ | |
[pagina 79]
| |
Remco Campert: ‘Ik zou niet graag proberen zonder schrijven te leven. Het geeft vorm en inhoud aan mijn leven. Ik vind het schrijverschap dan ook geen doem, ik beleef er ontzettend veel plezier aan, zeker als het goed loopt, de woorden zich goed in me vormen, als ik weet waar ik het over heb. Dat zijn fantastische momenten. Als je merkt wat in je klaarligt. Dat zijn echt geluksmomenten.’ (thuis)
zo keert alles terug
om straks weer weg te gaan
maar nu voor even
tot stilstand gekomen
voorbij de reis van de letters
de vaudeville van de beelden
ik ben aan het einde
van mijn alfabet gekomen
het alfabet
dat nu ook
al is het maar kortstondig
het jouwe is
(uit: ‘Het alfabet van Remco Campert’)
| |
[pagina 80]
| |
Remco Campert en Rudy Kousbroek voor het Gare du Nord in Parijs. Foto Perlstein/Spaarnestad Fotoarchief, Haarlem
‘Urenlang praatten we dagelijks over wat ons bezighield. Meisjes dus. We zullen ook wel andere dingen besproken hebben, maar wat die behelsden herinner ik me niet’ (uit: ‘Het’, in Het magistrale vernuft, Jeugdherinneringen voor Rudy Kousbroek, Amsterdam 1994). | |
[pagina 81]
| |
Zelfportret van Remco Campert, getiteld ‘Woest hoofd’. Waterverf op papier, 1985 Collectie Guus Luijters, Schagerbrug
Ontmoeting in Djakarta in 1987 van Rudy Kousbroek en Remco Campert met de Indonesische schrijver Pramoedya Ananta Toer.
| |
[pagina 82]
| |
Remco Campert en Jan Wolkers bij de onthulling van Wolkers' monument voor de Tachtigers in het Oosterpark, Amsterdam op 18 december 1992. Rechts Bob en Tom Wolkers.
Foto K. Wetselaar Campert op bezoek bij Hugo Claus in zijn huis in Cavaillon, de Provence, ter voorbereiding van Hotel Atonaal, de tv-documentaire die Campert met Hans Keller maakte voor de VPRO-televisie (1993).
Remco Campert, Hugo Claus en Hans Keller.
Van links naar rechts Eddy van Vliet, Hugo Claus, Kees van Kooten en Remco Campert tijdens een verkleedpartij ten huize van Hugo Claus in Cavaillon, Frankrijk, 1992.
| |
[pagina 83]
| |
Eddy van Vliet en Remco Campert op een Amsterdams terras, juni 1992.
Campert en Lucebert kort voor zijn overlijden in 1994.
Foto Jet Mast In Vrij Nederland verscheen op 21 mei 1994 Camperts gedicht ‘Bij de dood van Lucebert’. [...]
rouw murmullunde buurman
bedreesde middenman
tressen en lellebellen
dronken tine kleine iwosyg
kleinegichelversierdevitrinelilith
frêle leerling-gitariste
rouw omarmde honderdman
pikzwangere nazaat van de bon-vivant
marmersnijder en schedelmeter
schemermens luchtman
moerasruiter en woelgeest
ik a classic
[...]
Campert op bezoek bij zijn vriend Gerrit Kouwenaar in diens huis in Les Abbes, Frankrijk, midden jaren negentig.
| |
[pagina 84]
| |
Campert met zijn dochters Cleo en Emanuela in een Italiaans restaurant in Parijs, najaar 1998.
Vele vrienden en collega's, onder wie Simon Vinkenoog, luisterden het zeventigste verjaardagsfeest op met hun aanwezigheid.
‘Gisteravond werd er gevierd dat ik zeventig ben. Terwijl ik dit schrijf moet het feest nog beginnen, maar ik kan u nu al zeggen dat het een heel leuk feest was dat veel van mijn bezwaren tegen de viering weggenomen heeft. Maar toch: is zeventig worden wel iets om te vieren? Ik wil geen roet in het eten gooien van al die leeftijdgenoten die nog levenslustig door de wei huppelen maar wie eerlijk is zal moeten toegeven dat zeventig oud is. Niet obsoleet of der dagen zat, maar wel bejaard. De stok om op te steunen nadert. Het grote krimpen begint. Je tijd is aan het opraken’ (CaMu 1999). Uitgever Robbert Ammerlaan van De Bezige Bij overhandigt Remco Campert het eerste exemplaar van de tweetalige bloemlezing Ratapan/Lamento tijdens het feest dat de uitgeverij Campert aanbood op 30 september 1999 ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, 28 juli 1999.
| |
[pagina 85]
| |
Met Cees Nooteboom in Praag, november 1999.
Foto Simone Sassen, Amsterdam | |
[pagina 86]
| |
Optreden met de Indonesische dichter Rendra (Willy Surendra) tijdens een tournee op Java, april 2000.
De foto's werden gemaakt door vertaalster Linde Voûte. ‘Bij de Indonesische dichter Rendra heb ik een aantal malen gelogeerd. Hij mocht altijd wel van de regering optreden, maar alleen als hij liefdespoëzie voorlas. Hij heeft lange tijd in de gevangenis gezeten. Nu kan hij alles doen wat hij wil, maar alle regels blijven wisselvallig. Wat je de ene dag mag, mag je de volgende niet meer. Op Rendra's landgoed vinden vaak voorstellingen plaats en ook ik heb daar vaak opgetreden. Rendra heeft mij veel van Indonesië laten zien. Ik ben op plekken geweest die ik anders nooit had kunnen ontdekken’ (Vara tv-magazine, 23 oktober 1999).
‘Ik ga naar huis en naar bed, in mijn slaap nog het hele land waar ik net vandaan kom met me meesleurend. Vele uren later gaat de telefoon en ik duik op uit het Javaanse landschap en de Javaanse politiek en de Javaanse dichtkunst’ (CaMu 1998). Beeldend kunstenaar Hannes Postma en Remco Campert, juni 1999. De vrienden zijn buurtgenoten van elkaar in Noord-Frankrijk en hebben samengewerkt aan een aantal projecten. Zo verschenen de in de verzamelbundel Dichter opgenomen verzen ‘Dichterlijke vrijheid’ en ‘Vorm’ aanvankelijk onder de titel Zeven vrijheden met etsen van Postma (Printshop, Amsterdam 1984) en maakte Postma vijftig tekeningen bij het gedicht ‘Lamento’.
Foto Jop Pannekoek | |
[pagina 87]
| |
Typoscript met aantekeningen van de novelle Als in een droom (2000).
|
|