stevige kartonnen doos onder mijn arm, toen we naar de tramhalte liepen. Ik voelde me niet echt ongelukkig, want het was stralend zomerweer en de grote vakantie naderde.
Mijn moeder zei: ‘'t Is natuurlijk alleen voor de zondag. Je moet het niet afslonzen.’
Ik knikte. Opeens stond ze stil en begon te lachen.
‘Hier gaan we even naar binnen,’ zei ze, vreemd opgewonden.
Het was een sigarenwinkel met een bel die bij je binnenkomst even rinkelde. Andere klanten waren er niet, maar na een tijdje verscheen achter de toonbank een dikke, kale man met een somber, vlezig gezicht.
‘Een doosje Broches,’ zei mijn moeder.
Dat waren de dikke, Egyptische sigaretten, waarmee mijn vader in huis een aangename geur verspreidde. De man zette het doosje op de toonbank en mijn moeder keek hem aan met ogen vol verwachting. Na enige tijd wierp hij, met duidelijke tegenzin, een blik in de richting van de straat vol zomerzon en zei: ‘D'r zit sneeuw in de lucht.’
Mijn moeder begon zó onbedaarlijk te schateren dat ik haar verbaasd van opzij aankeek. Pas toen we weer op straat liepen kwam ze tot bedaren en zei: ‘Weet je wie dat was? Luciën!’
De naam luidde bij mij geen bel.
‘De beroemde humorist,’ riep ze. ‘Ach, ach, wat heb ik vroeger om hem gelachen als hij optrad. Nu doet hij dat niet meer. Hij heeft een sigarenwinkel.’
De etalage in het Achterom bevatte het lied ‘Hoe ik vegetariër werd.’ Er stond in krulrijke letters op gedrukt: ‘Vervaardigd en met reusachtig succes in Casino