Hij lachte. Er bestaat geen flexibeler begrip dan ethiek.
‘Daarom zeg ik,’ hernam de man, ‘gestolen hebben we allemaal.’
‘Ik niet,’ zei de ander. ‘Tenminste, echt pikken heb ik nooit gedaan. Zelfs niet in de oorlog. Maar ik hoefde niet.’
Hij was wat onder, droeg een uitbundig pak en zo'n gecompliceerd armbandhorloge, waarop hij, behalve de uren, de minuten en de seconden, ook de datum lezen kon en misschien wel z'n voornaam.
‘De hele oorlog heb ik nooit aan het geringste gebrek gehad,’ sprak hij, ‘d'r is geen dag voorbijgegaan of ik had een behoorlijk stuk vlees op tafel. Zelfs de hele hongerwinter door.’
Hij leunde voldaan achterover. Naast ons stopte nu de locomotief van een internationale trein, die waarschijnlijk aan het rangeren was. De machinist leunde, met één hand onder zijn hoofd, uit het raam van zijn ijzeren monster. Hij was, naar zijn grijze haar en zijn gerimpeld gezicht te oordelen, aan het eind van zijn carrière en hij keek somber naar niets. Veel mensen hebben op die leeftijd een leeg soort somberheid. Maar hij wist waarom, dat kon je aan hem zien.
‘Niet dat ik een landverrader ben geweest of zo iets,’ zei de man, ‘maar toen die oorlog begon was ik vertegenwoordiger van de grootste jeneverfabriek in Nederland, begrijp u wel? En dat ben ik die vijf jaar lang gebleven. Nou, dan snap je wel dat ik geen krimp gehad heb. Jenever! Dat was goud. Dat was platina. In die tijd, bedoel ik. We moesten wel tachtig procent aan de mof afstaan. Maar er bleef voor ons, als je van de hoed en