In de winkel was het druk, maar toen we eindelijk aan de beurt waren, liet
hij zich door het gedrang achter zijn rugje niet haasten bij zijn keuze
tussen drie acceptabele broekjes. De bediende ging al eens op zijn andere
been staan toen hij eindelijk besliste.
‘Díé!’
Een zwarte van ribfluweel. Natuurlijk moest de broek meteen aan en het nieuwe
blauwe hemdje ook.
‘Er hoort eigenlijk een riem op,’ zei de bediende fijntjes en toen duurde het
niet lang of ik was bezweken voor zo'n breed lederen korset, ter
bijeenhouding van padvinders en woudlopers.
‘Nou ben je een grote jongen,’ zei ik, toen hij geheel vernieuwd naast mij
ging. Nou, aan zijn manier van lopen kon je zien dat hij mij gelijk gaf. Hij
bewoog zich anders voort dan zo-even - onverschilliger, hoekiger en met
grotere passen.
‘Pap,’ zei hij opeens. ‘Ik wil de luchtballon niet meer.’
‘Waarom niet?’ vroeg ik verbaasd. ‘En je vond 'm zo mooi?’
Hij keek weifelend naar het blij dansende speeltuig.
‘Zo kinderachtig...’ sprak hij toen. ‘'t Is niet voor gróte jongens...’
En hij haalde zijn broek eens op, want die wilde aldoor aan de nieuwe riem
ontsnappen.
‘Zullen we 'm loslaten?’ vroeg ik.
Hij knikte.
Zó kwam het dat een jongetje een ballon aan de wind prijsgaf, zonder te
huilen om het verlies. Hij keek 'm wel lang na. Het waren zijn kleuterjaren
die daar gingen - hoger en hoger, tot je niets meer zag.