‘Zó vies, pap - bah, ik heb het uitgespuugd,’ zei mijn dochtertje, nog
na-walgend.
Oom Dorus zat nijdig op zijn snor te bijten, want hoewel hij gaarne voorwendt
een hele kindervriend te zijn, kan hij weinig van zijn luttele klanten
hebben. Soms loopt hij ze woedend na tot aan de brug, alleen omdat ze
gezongen hebben: ‘Gekke Dorus, gekke Dorus’ op de wijze van ‘Oranje boven’,
want hij kán niet inzien dat zijn doldriftige reactie van dat zingen juist
zo'n leuk spelletje maakt, waarmee altijd succes wordt geboekt in een ledig
kwartiertje.
Marietje, door allen afgevaardigd, kwam parlementeren. ‘Oom Dorus, het zijn
vieze stokken en we willen de centen terug.’ Hij begon al rood aan te
lopen.
‘Ja seg, doe me nou effe een lol - we spélen hier geen winkeltje!’
‘Vieze stokken, vieze stokken,’ begon de kleine jongen te zingen en omdat het
dezelfde wijs was van ‘Gekke Dorus’ kwam hij meteen naar buiten galopperen
en meende: ‘Wacht eens effe, schoften - nee, blijf nou eens staan als je
durft...’ Maar de zwerm was al weggevlogen, kwetterend als echte
vogeltjes.
Tegen de middag, toen de tentjesman naast de koffieketel indutte, kwam de
tegen-actie. Ze plakten een papier op zijn deur, waarop ze, aan mijn rein
bureau nota bene, met de keurige letters van de Montessori-school geschreven
hadden:
‘Hier niet kopen. Alles is vies en duur!’
Het kostte een uurtje eer die snor doorhad, welke antireclame er bij hem was
opgehangen, maar toen kwam hij dan ook briesend het plantsoen in, dreigde
met benen breken of nekken knakken en veroorzaakte opnieuw die zalige
opwinding, welke in de namiddag zo van pas kan komen.
Alleen Fransje, die zo lang is voor zijn negen jaren, dorst