‘Ik zie 't al.’
‘Wat zie je nou al?’ vroeg hij. ‘Ik heb thuis gezeten. Ik heb gelézen...’
‘Ik wist niet eens dat je lezen kon,’ zei ze.
‘Marie - ik heb je gemist...’
‘Heb je op me geschóten dan?’
Ze liepen vlak voor me de trap af. Blijkbaar was ze met regen afgereisd, want ze droeg zo'n doorzichtige plastic hoes over haar mantel, waardoor ze iets weg had van een doorwerkproject. Meneer Willems, gebogen onder heimelijk schuldbesef, hernam week:
‘Ik breng bloemen voor je mee...’
‘Bonjedempers,’ zei ze kortaf.
We staken de straat voor het station over en kwamen bij de halte van lijn 24, maar er was geen tram te zien. Vastbesloten de stemming wat te verzachten hernam de man neutraal vriendelijk:
‘Het verkeer zit zeker weer eens vast in de binnenstad. Dat zal wel verband houden met het Munt-probleem.’
‘Jij hebt al vijftig jaar een muntprobleem,’ zei ze.
Nu gaf hij het maar op en begon aan een dof zwijgen, waar ik wel een beetje in kon komen. Je stuit wel eens meer op huwelijken die niet helemaal op kogellagers lopen, maar het zijne leek me een gevolg van wat men bij treinrampen ‘een menselijke fout’ noemt.
‘O, dag Marie.’
Dat was in de tram, even later.
Mevrouw Willems, ontmoette een vriendin uit