‘Nou, kom dan maar zondagmiddag,’ riep ik.
‘Zondagmiddag, zegt-ie,’ fluisterde hij. De ander overlegde geruime tijd. Daarop hoorde ik:
‘Zondag is goed, meneer. Waar woont u?’
Ik noemde mijn adres.
Hij herhaalde het en vroeg toen, kennelijk op last van de onbekende op de achtergrond, die de leiding blijkbaar vast in handen had:
‘Is dat in Amsterdam, meneer?’
‘Ja, dat is in Amsterdam,’ antwoordde ik. ‘Dus ik reken op zondagmiddag. Om vijf uur.’
‘Hij rekent op zondagmiddag, om vijf uur,’ zei hij met zijn tweede stem. En na blijkbaar de zegen te hebben ontvangen:
‘Goed meneer, we komen zondagmiddag om vijf uur.’
Ik legde de hoorn op het toestel en schreef het net op in mijn agenda, toen de telefoon opnieuw ging. Een andere stem:
‘O ja, meneer. Die jongen, die u net heeft opgebeld, hè...’
Sprak ik nu met de leider?
‘Ja, wat is daar mee?’
‘Hij weet niet of het aanstaande zondag is of volgende week zondag, ziet u.’
‘Nee, 't is aanstaande zondag. Jullie hadden toch haast?’
‘Haast?’ vroeg hij bevreemd.
‘Ja.’
De verbinding werd verbroken.
Op zondagmiddag zat ik aan mijn bureau iets te typen.