Toen ze het deed opende hij de trommel en vroeg:
‘Trek in een hammetje? Kom geneer je niet. Tomaatje heb ik óók. Lekker fris tomaatje.’
Hij hield ons de trommel voor. Het waren doormidden gesneden dubbele boterhammen, grijswit, als de gelaatskleur van een deerniswekkende zieke. Ik zei:
‘'t Is erg aardig van u, maar we hebben net al wat gegeten.’
We reden en hij zette de radio aan. De stem van een vrouw:
‘Het woord fascisme zal ik niet gebruiken omdat het zo politiek geladen is, maar autoritair wil ik deze vorm van gedrag toch wel...’
Hij deed het toestel weer uit.
‘Babbelebabbel,’ zei hij. ‘Eerst had ik geen radio. Ik reed altijd op een van die ouwe wagens. Vol deuken zaten die. Poeh - d'r gebeuren wat ongelukken met taxi's. Ik heb nog nooit wat gehad, maar da's ook meer geluk dan wijsheid.’
Hij stak allebei zijn handen in de lucht en keek om. Eigenlijk was hij geen type voor de residentie, waar nog een soort beleefdheid natalmt, die maar niet sterven wil. We reden nu de stad uit en kwamen op de grote weg. Hij zei:
‘Als jullie echt geen bammetjes willen zal ik ze straks weer voor de vogels moeten gooien, want met een vol trommeltje kan ik niet thuis-