Nu, hij rapporteert het misselijke gedrag van de tovenaar en de prins is woedend.
‘Daar zal ik eens even een eind aan maken,’ zegt hij waardig. Mijn zoontje
verneemt dat stralend. Dan breekt de volgende morgen aan en de prins kruipt in
het wagentje, onder een deken. Weer rijdt het kaboutertje door het woud en weer
wacht de ploert bij zijn boom. Daar klinkt het al: ‘Ik ga je wagentje in elkaar
trappen.’ Reeds heft de tovenaar zijn voet, maar de prins springt onder de deken
vandaan en scheidt handig hoofd en romp des tovenaars met behulp van zijn
zwaard. Uit.
Bij dit machtige slot zit mijn zoontje blij-verdroomd in zijn bed. Maar hij weet
wat nu komt. Want iedere avond, nu al een half jaar lang, vraag ik: ‘Wat is een
zwaard?’
En iedere avond antwoordt hij: ‘Een groot mesj’ - met een hevige slispel-s.
Mijn dochtertje en ik bauwen hem dan honend na: ‘Een groot mesj!’ En hij
verbetert goedig: ‘Een groot mes,’ want hij kan het wel goed. Tevreden kruipt
hij dan onder de dekens, want hij heeft alle nommers van het program gehad.
Ook vanavond is het zo. De kabouter heeft geleden, doch uiteindelijk gezegevierd,
het zwaard is een groot mesj en een groot mes geweest en het ogenblik nadert,
dat het licht zal worden uitgedraaid.
Mijn dochtertje bedelt om ‘nog vijf minuutjes spelen’, want ze wil rekken, maar
ik zeg: ‘Niks te spelen. Je gaat slapen, scharminkeltje.’
‘Puh, wat ben je weer gééstig,’ zegt ze kattig, want ze is niet op haar mond
gevallen.
‘Geestig,’ herhaalt mijn zoontje, om niet achter te blijven.
Ik ga op de rand van zijn bedje zitten en vraag aan zijn ronde krulletjeshoofd:
‘Wat betekent geestig?’
‘Weet ik niet,’ zegt hij trouwhartig.
‘Toe nou, denk eens goed,’ inviteer ik.
Hij denkt krampachtig na. Dan zegt hij weifelend: ‘Een klein mesj?’