Een nieuwtje
Ergens aan de rand van de stad ging ik een sigarenwinkel binnen. Nauwelijks was
het dorpse deurbelletje uitgerinkeld of de schuifdeuren, die de zaak van het
woonvertrek scheidden, werden opengeworpen, ten einde allerlei mensen door te
laten.
Een dikke man wrong zich het eerst door de spleet, onmiddellijk gevolgd door een
vrouw, twee jongetjes en een grijsaard, die zich met behulp van een groot aantal
wandelstokken overeind moest houden. Terwijl de eerste achter de toonbank kwam,
gingen de anderen voor de schuifdeuren op de plaats rust staan en keken mij aan
met een merkwaardige, geamuseerde afwachting, als had ik beloofd enige schuine
coupletten te zullen zingen.
‘Wel, meneer, wat blieft u?’ vroeg de dikke nerveus.
‘Hú, die pa!’ riepen de jongetjes en wezen de dikke sarrig met de vinger aan.
De man bloosde en sprak verklarend tot mij: ‘Ziet u, vroeger was ik op kantoor,
maar we hebben deze winkel geërfd en nu is-ie vandaag voor het eerst weer open,
zodat het voor ons allemaal nog een beetje wennen moet.’
Hij knipte onhandig het pakje open en gaf mij de sigaretten. Toen ik er net een
in de mond gestoken had, kwamen de jongetjes in actie. Zij snelden op mij af en
duwden, toen zij voor mijn voeten waren geraakt, elkander krachtig opzij. Het
werd een hele twist.
‘Neen,’ riep de ene, ‘ik mag vuur geven - vader heeft het beloofd.’ En hij haalde
woedend een doosje lucifers uit zijn broekzakje. De andere jongen stond er al
mee gereed en schreeuwde: ‘Niet waar! Jij hebt zo net die lange vent een
vlammetje gegeven, laat mij nu deze dikke!’