Miep met mama
‘Miep!’
‘Ja, Moe, ik kom.’
Miep Versteege sloeg haar wiskundeboek met een klap dicht, was in twee sprongen
bij de trap en gleed langs de leuning naar beneden.
‘Kind toch,’ riep mama, ‘je zult je nog eens bezeren.’
‘Ik ben nu eenmaal de Robbedoes uit het meisjesboek,’ lachte Miep, haar woeste,
kastanjebruine lokken achterover werpend. ‘Opschieten, mam, we zijn pas op
pagina een en het zijn er tweehonderdachtenveertig.’
‘Ja ja,’ sprak mevrouw Versteege, ‘maar tien-op-twaalf gezet, mijn kind en de
bladspiegel is smal, moetje rekenen. Wat ga je vandaag doen?’
‘Fietsen,’ schalde het gezonde meisje. ‘Ik fiets naar het strand en zal daar bij
toeval jonkheer De Gauw Snotterveld ontmoeten, prutsend aan zijn auto...’
‘O, en dan denk je dat hij chauffeur is en dat laat hij dan zo,’ riep de grijze
dame uit. ‘Lieve Miep, is dat niet een tikje afgezaagd?’
‘Het gaat er altijd weer in, Moes, en er komen telkens weer nieuwe meisjes op die
leeftijd,’ sprak Robbedoes. ‘En luister eens naar het slot: “Miep, lieve
Miepeke,” fluisterde hij, “wil je me daarbij helpen?” Hij bedoelt: de
huishouding op het Kasteel Waringstate, dat hij op pagina 210 heeft geërfd. En
ik zeg dan: “Ja Henk.”’
‘Een mooi werk voor f 3,90,’ sprak mevrouw Versteege. En ontroerd voegde zij
eraan toe: ‘En in vooroorlogs linnen... O, Robbedoes, wie had óóit gedacht, dat
het allemaal terug zou komen?’