‘Als ze ze niet meer hébben willen, dan gooien ze ze maar in de Amstel,’ sprak de
drukker bits en zijn braaf oudemannenhoofd kreeg opeens boze blosjes.
We liepen naar de deur.
‘Tabé,’ zei ik. ‘Tot morgen.’
Ik koerste mijn fiets naar buiten en reed even later door een nog slapend
Amsterdam: zondagochtend zes uur. Op de Nieuwe Zijds Voorburgwal zag ik opeens
vers geplakte Duitse strookjes op de muren. Ik minderde vaart om te lezen: ja,
precies dezelfde tekst.
Maar de ónze zijn mooier gedrukt, dacht ik chauvinistisch. Dit is een dun
rotlettertje. Bijna niet te lezen.
Ik reed weer verder. Kijk eens aan, die plakkers hadden hun best gedaan vannacht.
Bij Dorrius zaten er wel zes of zeven naast elkaar. Heerlijk, die verzetsklimop
op de muren! Zou het veel helpen, die Duitse prikjes? Ik zou de koppen van
Hitlers trouwe soldaten wel eens willen zien, bij het lezen van die opruiende
schuttingtaal. Waarschijnlijk gaan ze eerst aan de Feldwebel vragen, of ze ervan
mogen schrikken. Ik zou...
‘Halt. Absteigen.’
Een klein Duits soldaatje, midden in een lege Leidsestraat.
‘Verdorie - daar gáát m'n fiets,’ denk ik spijtig, maar hij keft dat ik mijn
Fahrrad tegen 't trottoir moet zetten. Ik doe 't.
‘Gehen Sie mit.’
Wat moet dat?
‘Hier,’ zegt hij. ‘Abziehen!’
Zijn dikke rode vinger wijst op de winkelruit: vijf Duitse strookjes naast elkaar
- zij het niet zo mooi gedrukt als de onze.
Ik heb, in weerwil van het schokkend moment, opeens een ontzettende moeite om
mijn lachen in te houden als ik, onder zijn briesend toezicht, begin de slogans
van de ruit te peuteren. Kijk, een verzetsstrijder van dichtbij. Ik vervloek de
prima kwaliteit lijm die mijn plakkende makkers