‘I am the King of Canada.’
‘Niet lachen, Joris, verdomde hond!’
Vlak daarna sloot de bar. Wij namen beschaamd en ontmaskerd afscheid. Maar hij bleef grootmoedig, wij zouden hem weerzien, hij vroeg ons mee te gaan naar zijn land:
‘Till to-morrow.’
Joris riep hem nog na, per ongeluk in het Hollands, terwijl hij al, alles vergeten, wegschoof in het duister:
‘Je schip ligt zeker op de Maas, nietwaar?’ En hij, half over zijn schouder:
‘Yes. I'm the King of Canada.’
Tot zover het stukje dat Marsman schreef in het blaadje van een jeneverfabriek. Dat in die jaren ook werk van Slauerhoff, Helman, Den Doolaard, Kees van Bruggen, Anton van Duinkerken, Albert Kuyle, Jan Campert, Jacques Gans en Stijn Streuvels bevatte. Verhalen en verzen die ze later veelal niet in boekvorm herdrukten. Soms ten onrechte. In Rynbende's Blijmoedig Maandblad van april 1929 publiceerde H. Marsman een gedicht, dat hij later tot de vergetelheid veroordeelde want het staat niet in zijn Verzameld Werk. U moet zelf maar zien of de dichter hier een rechtvaardig vonnis velde. ‘Dooi’ heet 't.
Ik zit voor het open raam van de kroeg.
Het is zonnig, het is nog vrij vroeg.
En zeer, zeer vroeg was het vanmorgen licht,
de wereld, de zon en het jaar,
waardoor ik liep in snel, verend rythme,
die nu met een blinkend gezicht
Zij lacht, haar tanden zijn wit.
De schaduw op onze tafel verschuift...
‘Drink, nu ligt de zon in je glas.’
En alsof zij het eeuwige leven gaf,
giet ik de brandende zon in mijn mond.
Zij gaat vurig en fonkelend in mij onder,
zij verdeelt zich over mijn aadren,
zij wordt een deel van mijn bloed.