Toen kwam het verhaal. Hij heeft tijdens de oorlog in een Jappen-kamp gezeten en met duizenden anderen in Burma aan de ‘spoorlijn des doods’ gewerkt. Op een dag zei een der gevangenen met de nodige onderdanigheid tegen een bewaker:
‘Er is helemaal geen papier meer op de latrines.’
De Jap beval:
‘Twaalf man aantreden.’
Onder zijn toezicht marcheerden ze, in een militair rijtje, naar het nabije stadje Tavoy. Daar was, in een oud gebouw, een uit vroeger jaren stammende Engelse club. Achter de bewaker aan kwamen ze in de bibliotheek van de club en hoorden zijn bevel:
‘Zoveel boeken nemen als je dragen kunt.’
Zo kwam het dat het kamp een uur later een bibliotheekje had. En een smartelijk probleem. Want er waren heel wat intellectuelen onder de gevangenen en nooit werden ze, op zulk een satanische wijze, gedwongen te kiezen tussen geest en stof.
‘En welke bestemming kozen jullie?’ vroeg ik aan mijn vriend.
‘We besloten de boeken te lézen,’ antwoordde hij.
De collectie werd verdeeld. Iedere gevangene kreeg twee boeken.
‘Kijk, dit was er een van mijn twee,’ zei mijn vriend, het deel Shakespeare voorzichtig uit mijn handen nemend. ‘Het heeft de hele kamptijd trouw met mij meegemaakt. En het was veel meer waard dan brood, want als ik er in las, steeg ik op de schouders van Shakespeare boven onze dagelijkse misère uit. Dan kon ik het betrekkelijk zien.’
‘En het andere boek?’ vroeg ik.
Zijn blik verduisterde.
‘Homerus,’ zei hij, ‘ik bezit het niet meer. Een paar weken voor we vrij waren heb ik het voor een hapje eten geruild met een man die uitsluitend werd aangetrokken door de latrine-mogelijkheden van het dunne papier waarop de verzen waren gedrukt. Ik had het natuurlijk nooit mogen doen. Maar ik was moedeloos op dat moment, ik geloofde niet meer aan de overwinning.’
Hij sloeg ‘Hamlet’ open en las, glimlachend:
‘Zo maakt twijfel lafaards van ons allen.’