hem overkomen, omdat hij behoefte had aan een
betrouwbare knecht achter de toonbank.
In die winkel ontmoette hij mijn moeder en werd verliefd op haar. Ik weet dit
zeker, omdat mijn moeder mij vertelde dat ze hem, als moeilijk te krijgen
meisje, na long soebatten toestond haar op een zondagmiddag te vergezellen op
een fietstocht.
‘Maar,’ zei ze, ‘ik dacht die middag dat hij dronken was, want hij
zwalkte zo raar heen en weer.’
Pas later bleek dat hij nooit eerder op een fiets gezeten
had.
Hij was dus verliefd op haar.
Voor zij trouwden, zorgde mijn moeder er voor dat hij een baantje
aannam als reiziger van een conservenfabriek. Dat heeft hij braaf gedaan,
zijn hele leven lang. Ik geloof niet dat hij aan dit werk ooit iets heeft
ontleend. Hij deed gewoon zijn plicht. En 's avonds zat hij, onder het
schelle licht van de leeslamp, eindelijk gelukkig, met zijn neus in de
boeken.
Het boek dat vóór u ligt en deze titel draagt, heette
oorspronkelijk Mooi kado en was het geschenk, dat de
Boekenweek in 1979 moest opluisteren. De commissie voor de Collectieve
Propaganda van het Nederlandse Boek en de Vereniging ter bevordering van het
Vlaamse Boekwezen verzochten mij dit geschenk te schrijven.
Ik maakte er ‘een boekje over boeken’ van.
Toen ik het manuscript inleverde bleek het echter veel te lang te
zijn.
Ik moest er dus het mes in zetten.
Maar deze heruitgave, onder de titel Met de neus in de boeken,
is niet aan een strak gecalculeerde omvang gebonden. Wat in
1979 geschrapt moest worden, om praktische redenen, heb ik er nu weer
bijgevoegd. Twee stukjes, die ik in latere bundels opnam, worden
volledigheidshalve hier herdrukt. En toen ik toch aan het uitbreiden was heb
ik twee