Zijn vrouw stelde hem daartoe financieel in staat, want zij dreef een goed
beklante damesmodezaak in de buurt. Als hij het etensuur eens vergat en tegen
negenen nog aan de tap zat, kwam ze hem halen. Een knappe vrouw. Ze maakte een
capabele indruk en ze dronk geen drup. Daardoor versterkte ze zijn
kredietwaardigheid.
Soms zei hij tegen de kastelein: ‘Ach beste vriend, schrijf het even op, ik wil
mevrouw op het moment niet lastig vallen.’
Hij deed dat met de zwierigheid van de voormalige tenor die aristocraten en
officieren speelde. Want hij had nog steeds iets van het theater aan zich, zij
het een beetje verloederd.
Nu praatte de Zanger niet alleen over zijn operetteverleden, maar ook over een
gans ander onderwerp.
Hij zamelde namelijk al jaren geld in voor het oorlogsgravencomité. Dat wist hij
zeer overtuigend te doen.
‘We mogen ze niet vergeten, onze helden,’ zei hij. ‘Wij, die de barre jaren
hebben meegemaakt, moeten een ereschuld vereffenen. Dat is onze heilige plicht.
Daar mogen we ons niet aan onttrekken, ook niet op deze plaats, waar we zo
gezellig in vrijheid bijeen zijn.’
Deze sonoor, op de rand van de bariton gesproken volzinnen misten hun uitwerking
niet op de licht ontroerbare mannen van het borreluur. Als hij rondging, gaven
ze gul.
Op een zondagochtend belde de Zanger mij eens thuis op. Als een heer die tegen
een heer praat, zei hij: ‘Amice, ik heb een nieuw plannetje ontworpen om geld te
verwerven voor het goede doel dat ons allebei zo na aan het hart ligt en ik zou
het op hoge prijs stellen als we dit samen, onder een glas sherry, zouden kunnen
bespreken.’
Daarop noemde hij een mij vaag bekend café in de buurt, waar hij zich op dat
moment bevond, want de stamkroeg was op zondag dicht. Ik ging er naar toe. Hij
bleek al tamelijk aangeschoten te zijn. En hij had over de oorlogsgraven
eigenlijk niets bijzonders te zeggen. Maar drinken deed hij snel en de foto's
kwamen weer op tafel. Toen het op betalen aankwam, moest ik het doen. Blijkbaar
had hij ‘mevrouwtje op het moment niet willen lastigvallen.’ Die zin zei hij
steeds vaker tegen de kastelein. Zijn pof liep hoog op. En wat nog bedenkelijker
was - als hij doorzakte 's avonds, kwam de vrouw hem niet meer halen, maar bleef
hij zitten tot het sluitingsuur. Dat ging nog een tijdje zo door. Toen deed de
Zanger wat onafwendbaar was - hij bleef uit de kroeg weg. De kastelein ging met
z'n beste pak aan naar de damesmodewinkel en de volgende middag hoorden we het
allemaal uit zijn mond: ‘Naar die centen kan ik mooi fluiten. Ze heeft hem al
acht maanden geleden op straat gezet. Getrouwd waren ze niet.