Hij was zorgvuldig
gekleed in een gamma van louter grijzen en hij droeg een mutsje van astrakan.
Aan het begin van de lenteavond stond hij in Parijs voor het café Le Dôme op de
boulevard Montparnasse met het voornemen er binnen te gaan.
Wij zaten binnen aan een tafeltje voor twee en hadden het eten besteld aan de
oude kelner, die hier al rondliep toen in Le Dôme geen blind paard schade kon
doen. Het is nu een fraai gerestaureerd café-restaurant voor een net publiek,
maar in de lang vervlogen jaren van onze jeugd hingen de kunstenaars van
Montparnasse er rond, arm, zorgeloos en vrolijk. Er waren er bij die wereldroem
zouden verwerven. Maar wie kon dat voorzien? Wij moesten later uit de boekjes
leren dat de Amerikaan, onder wiens enorme gestalte het rieten terrasstoeltje
toch niet instortte, Ernest Hemingway heette. En dat de altijd lachende Japanner
met de bril en het over zijn voorhoofd gekamde haar de schilder Foujita was. En
aan Dufy kon je helemaal niet zien dat hij wel eens een penseel vasthield. Hij
leek een gewone meneer.
De man met het astrakan mutsje op had - ik zei het al - het voornemen Le Dôme
binnen te gaan, maar de uitvoering daarvan werd verhinderd door de bij de deur
geposteerde opper-ober van het restaurant, een mollig iemand in smoking, met de
roze wangen van de verfijnde sauzenproever en het aplomb van een volksmenner.
Telkens als de kleine man een stap naar voren deed gaf hij hem een duw tegen de
borst, waardoor hij achteruit tuimelde, maar toch op de been bleef.
Dit ontmoedigde hem niet. Want beschonken mannen hebben iets koppigs. Er zijn,
schat ik, meer dan honderdduizend cafés in Parijs, maar hij wou per sé hier naar
binnen. Daarom bleef het - stapje naar voren en een duw. Het ging op het laatst
bijna automatisch.
Ons eten werd gebracht. We zaten samen in een van de boxen die, sinds de
restauratie, zijn versierd met fraai ingelijste foto's van de klanten die het
café Le Dôme zijn renommée hebben verschaft.
Modigliani als een edele prins achter een glas wijn. Onze eigen Van Dongen met
twee poppen op zijn arm, in kennelijke feeststemming. Een nog jonge, vervaarlijk
kijkende Picasso met een gestreept herenpak aan. Chagall, in een edel soort
vervoering. En een vrolijk gezelschap aan een onder flessen schier bezwijkende
tafel waar, gezeten naast de vroegere eigenaar van Le Dôme, het legendarische
model Kiki uitdagend in de lens kijkt. Ze was toen nog niet met Man Ray, want
die beschilderde haar gezicht elke dag anders, omdat hij haar beschouwde als een
wandelend kunstwerk. ‘A movable feast,’ noemde Hemingway Parijs.
‘Hij is tóch binnen,’ zei mijn vrouw. Haar stem klonk verheugd.