Eigenlijk bleek George een vriendelijke, zachtmoedige sul te zijn die bij het
jaarlijks assault, het grote adelborstenfeest dat bekend staat als ‘de droom van
elk jong meisje’, alleen een ernstig brillend nichtje mee kon krijgen. Ik heb
hem maar één keer kwaad gezien. Dat was toen hij deel moest nemen aan een
militair uitstapje en zijn moeder hem zijn boterhammen in een klein, opvouwbaar
trommeltje wilde meegeven.
‘Dat kan niet, ma!’ riep hij uit, ‘dat is burgerlijk. Ik moet gewoon in een
restaurant kunnen gaan met de lui.’
Zijn martiale beroepskeuze was niet uitgegaan van hem zelf, maar van zijn vader,
een man die in Leiden had gestudeerd en de jaren in het corps nooit te boven
kwam. Hij had een onbeduidende functie op een fabriek van snelwegers, maar in
ledige uren voerde hij een zekere staat. Herhaaldelijk wees hij ministers en
staatssecretarissen in de krant aan en zei, in het studentendialect dat hij nog
altijd sprak: ‘Da's nog een vrindje van me.’
En dan kwam er een verhaal - hoe zo'n man eens opmerkelijk lang had gekotst, of
een bierestafette gewonnen. Als de vader, in verband met de snelwegers, in de
buurt van Den Helder moest zijn, meldde hij zich wel eens bij het bouwwerk waar
de adelborsten intern zijn. Thuis gekomen deed hij er verslag van op verzaligde
toon. Hij was eerst te woord gestaan door een oude beroepsmilitair van lage
rang, die zijn lichaam voor hem had uitgestrekt en de hand naar een petje had
gebracht. Daarop had de man gezegd: ‘Als u alstublieft een ogenblik wilt
plaatsnemen, dan zal ik eens gaan zien of de jonker er op het moment is.’
Op dat woord ‘jonker’ zoog hij of het een fondantje was. Kees zat erbij, met
grimmige verachting. Ik begrijp nu wel, dat hij een enorm vaderprotest beleefde
in de Jongeren Vredes Actie, waarvan ik alleen deel uitmaakte omdat het een
soort speeltuin was van de beginselen mijner ouders, waarin zij mij met
welbehagen zagen ravotten. George was te zacht en te welwillend voor protest.
Hij nam braaf de gestalte aan van pa's gemiste droom.
Goed, de jaren gingen voorbij en ik verloor Kees uit het oog. Maar kort na de
bevrijding kwam ik hem op straat tegen, mager van de honger, maar welgemoed
omdat nu eindelijk de eeuwige vrede was aangebroken. We praatten wat en
eindelijk vroeg ik, op de spottende toon die wij voor dit onderwerp samen
plachten te bezigen: ‘En - hoe is het met George en zijn ponjaard?’
‘Hij is gesneuveld bij de slag in de Java Zee,’ antwoordde hij.
Ik heb maar niet gevraagd of zijn vader nog leefde.