Na deze competente inventarisatie schudde hij melancholiek het hoofd.
Maar kijk nu eens wat 't schepseltje án heeft, dacht hij. Todden! Weet ze véél.
Om te beginnen die wijde driekwartjas. Ja, dat moet je vooral maar doen, als je
aan de kleine kant bent. Op naar Lilliput! Dan een bloes met grote bloemen. Dat
blaast zo lekker op, hè. Affreus. En de rok! Kijk die rok nu toch eens. Minstens
vier centimeter te lang en met een streep overdwars. Hoe verzin je 't. Het mens
wil gewoon vet zijn.
Terwijl zijn blik gericht bleef op de rokzoom, dacht hij aan al die olifanten in
zijn clientèle die hij met kunst en vliegwerk smal moest laten schijnen. De
kapsones die ze hadden, als ze het resultaat niet denderend vonden. ‘Maar ik
lijk er zo zwaar in!’
Dan moest je nog heel fijn blijven, want je kon moeilijk zeggen: ‘Ach mens, vreet
niet zoveel zoet. Ik kan toch niet óp naaien tegen al dat thécomplet spek?’
Zijn blik gleed nu langs haar benen.
Waar heeft ze, in de naam van Allah, die kousen vandaan? dacht hij ontzet. Zeker
zelf gemaakt van een jutezak. En die schoenen! Molières! Kijken moet met de
molières! Een trouvaille, als je benen toch al te kort zijn. Hij gniffelde
achter zijn hand.
Op hoge hakken kan ze natuurlijk niet voort, dacht hij. Dan tuimelt ze om.
De trein stond stil en de vrouw verrees, zodat hij zijn aan haar benen klevende
blik iets moest verplaatsen. Bij de coupédeuren draaide ze zich even om en zei:
‘Smeerlap.’
Toen was ze verdwenen. De heer Antoine haalde minachtend zijn schouders op.
Instinct heeft ze óók niet, dacht hij.