Mag 't een ietsje meer zijn(1983)–S. Carmiggelt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De minor poet Zijn leven was een stille bundel van één vel. Zijn dood een kastlijnnieuwtje, nonparel. Toen hij, verijld reeds, klopte op de hemelpoort had Amsterdam al nooit van hem gehoord. Maar d'engel boog voor hem als een chasseur. ‘O ja, meneer, u is terecht bij deze deur...’ In het portaal weerklonken vreugdezangen. De Penclub had hem nooit zo goed ontvangen. De dichter dacht: ‘Verdomd, ik mag erin...’ Hij had getwijfeld, maar dit soepele begin schonk hem bewijs der hemelse gerechtigheid. ‘Straks,’ dacht hij, ‘krijgt m'n werk nog eeuwigheid en valt mijn bundel, door een drukje op de knop, Van Vriesland toch nog als een meesterwerkje op.’ Hij zag zich al gedundrukt door Van Oorschot en mompelde: ‘Ga ik dan niet teloor, God?’ De engel vroeg: ‘Hebt u een wens of een bevel? Als 't niet te dol is plooien we dat wel. Een wolk alléén, of liever bij een vriend, om wiens verscheiden u onmatig hebt gegriend?’ [pagina 92] [p. 92] [pagina 93] [p. 93] ‘Naast Shakespeare!’ riep de dichter ambitieus tegen de engel, die niet grijnsde om zijn keus. ‘Goed,’ klonk het. ‘Ik zal da'lijk voor u bellen. Maar wilt u mij die naam dan even spellen?’ Vorige Volgende