écht verloofd waren. Stapje voor stapje begonnen wij de eindeloze weg af te
lopen. De uitspanning was reeds ver achter ons, toen ik wanhopig vroeg: ‘Waar is
het nu eigenlijk?’
‘Nog effe...’ troostte hij, met dat demagogische opa-lachje waarmee iedere stram
geworden ploert aanspraak maakt op onze hoogachting.
‘Vooruit maar,’ dacht ik somber, want behalve moord zag ik geen andere bruikbare
oplossing van dit probleem dan geduldig voortschuifelen tot we er eindelijk
waren.
‘'t Is een tehuis voor oude heren,’ zei de man en opeens werd zijn gezicht vaal
van rancune. ‘Een rot huis. Ze stelen je geld. En nóóit eens wat lekkers...’
We stonden stil voor een grauwe steenvloek.
‘Terwijl er toch volop is!’ vervolgde de man. ‘Ze kennen toch wel een goeie bak
koffie geven? Daar hebben we recht op.’
‘Nou, dan ga ik maar weer...’ zei ik.
Hij greep mij bij de arm en liet zijn stem dalen tot een conspiratief sissen.
‘En goeie vette sjuu,’ hervatte hij, de lippen aflikkend, ‘dat heb een mens toch
nodig, op onze leeftijd. Maar ze knoeien lálá van 'n blokkie, daar verdienen ze
meer an...’
‘Dat zal wel,’ zei ik. ‘Nou meneer, tot ziens...’
Ik begon terug te lopen.
‘En water in de soep!’ riep de man mij na. Ik keek om. Hij had zich als een
zwarte tor aan het hek vastgehecht.
‘Daar hebbie toch geen voeding van!’ kraste hij. Zijn verontwaardiging was zó
groot, dat hij schor begon te hoesten. Op 'n sukkeldrafje ging ik er
vandoor.
Toen ik bij het café kwam, was het meisje verdwenen. Haar sigarettepeukje walmde
nog na in het asbakje, maar toen ik er naar had gekeken tot alles was opgebrand,
wist ik geheel zeker dat ze niet terugkeren zou. Suffig bleef ik in de stoel
zitten, staarde in de zon, hoorde het feestelijk gonzen van de zomermorgen.
Opeens rees de tuinman uit het gras. Met kittige pasjes kwam hij op mij af.
‘Kijk ik nou toch eens doen!’ zei hij op geamuseerde toon.
Zijn linkerhand stond vol bloed en in zijn rechter hield hij, tussen duim en
vinger, een stukje van zijn pink.
‘Die schaar is lelijk scherp,’ sprak hij. Het bloed droop uit zijn hand op de
grond. Ik voelde een zoete kramp uit mijn maag opstijgen.
‘Het heeft niks te betekenen,’ vervolgde de tuinman, op de toon van