Damrak over. De geluidloze violist, die daar altijd speelt, liet ik deze keer
ongehonoreerd vibreren, want mijn mensenliefde had een stevige knak gekregen die
eerst genezen moest.
Halverwege het Damrak hoorde ik: ‘Meneer!’ roepen en toen ik omkeek zag ik het
wijf met een gezicht vol berouw.
‘Ja ja, nou zoete broodjes bakken,’ dacht ik haatdragend. ‘Had dan maar beter op
je woorden gepast.’
Ik liep gewoon door en liet haar piepen, stapte kittig over het Damrak en was al
voor de Cineac toen haar gehijg vlak achter me klonk.
‘Vent!’ riep ze, toen ze hijgend en met scheve hoed voor me stond. ‘Vent, blijf
dan toch eens stilstaan!’
‘Ik heb met u niks meer te maken,’ sprak ik waardig.
‘O nee?’ schreeuwde ze hees.
En ze rukte mij vinnig haar reismandje uit de hand, want dat droeg ik nog
altijd.