gezien en gedacht: ‘Dat is die kleine stuipekop!’ Wist ik het nog,
hoe toenmaals de hond werd nagebootst? Ik knikte en mijn vrouw liet de zaak
detailleren, maar toen wij uitgelachen waren, wisten we toch niet goed wat we
met die Nieuwkerk moesten aanvangen. De conversatie begon te slepen en je kunt
niet telkens vragen of er nog thee gebliefd wordt.
De oude voelde het aan en begon over de slechte tijden. Voor heel wat mensen was
het bestaan moeilijk. Hijzelf, bij voorbeeld, had ervan te lijden gehad. Zijn
bloeiende agenturen - ai wat een leventje vroeger! - waren verminderd, maar hij
was gelukkig een vent die zelden neer ging zitten bij de pakken, dat was hem
thuis nooit voorgehouden. Zijn vader placht te zeggen... Ik weet niet meer
precies wát hij zei, maar het klonk wel flink.
Toen hij in zijn zak begon te tasten, begreep ik dat de visite mij geld ging
kosten. Er kwam een doosje ter tafel. Kijk, dit artikel mocht hij alleen brengen
en het was voor mij geknipt. Het deksel mocht ik er gerust afnemen. Een horloge.
Ja, maar bliksems, wat voor een, mijn jongen! Dat binnenwerk had de Zwitser
menige zweetdruppel gekost en als ik nu maar even luisteren wou, dan zou ik
horen dat het, op de volle uren, musiceerde als de St. Pieter. Toen ik het
beluisterd had, werd hij vertrouwelijk. Er moest niet over gepraat worden,
anders kreeg hij geduvel met de bond van horlogemannen, maar als ik me discreet
gedragen kon, mocht ik voor vijftig gulden toehappen. En hij keek eens achter
zich, als vreesde hij dat iemand van die vereniging zich daar reeds had
opgesteld.
Ik wreef eens langs mijn neus. Vijftig gulden, daar was, gezien de stand van onze
middelen, geen denken aan. Even aarzelde ik. Misschien kon ik hem laten
terugkomen. Een blik van mijn vrouw bracht mij echter tot doortasten. ‘Nee,
mijnheer Nieuwkerk,’ zei ik duidelijk hoorbaar. ‘Dat kunnen we niet betalen. Doe
maar geen verdere moeite.’
Nu gebeurde er iets droevigs. Ik dacht eerst, dat de oude begon te zingen, maar
even later viel er niet aan te twijfelen: hij huilde, met lange uithalen, als
iemand, die smart voorwendt in een bruiloftsvoordracht. ‘Gos, mijnheer
Nieuwkerk,’ zeiden we. Er kwam water aan te pas, hij bibberde tegen het glas.
Nog nasnikkend rees hij ten slotte uit zijn stoel en prevelde, dat wij er niet
op moesten letten, doch dat het allemaal nogal tegenzat.
‘Als het nu een gulden of tien was,’ zei ik, maar hij wenkte af, als een die
alweer genoeg heeft ondervonden. ‘Ik begrijp het best, mijn jongen,’ zei hij,
‘het zijn trouwens prullen, met waterschade.’
Hij lachte vaagjes. We wandelden stijf naar het portaal. Ik hielp hem in zijn
jas, wat niets kostte. Een hand kregen we wel, maar er klonk geen mop bij het
afscheid, zoals indertijd, toen hij nog rode konen had.