‘Nee...’
‘Suffie - ik heb je met moeite ingehaald. Je liep zo hard. Haast om thuis te
komen, zeker.’
‘Ja moeder.’
Dan kreeg ik de zoen pas op de hoek van de Lijnbaan en het Westeinde. Alleen
Barend zag het, want hij sprong alweer uit de bus. Hij glimlachte bijna
onmerkbaar. Barend zat bij me in de klas en was een kop groter dan ik. Zijn
vader en moeder stonden op de markt met fruit en ze riepen achter de kraam over
hun mooie appelen. Als ze hem eens uit school kwamen halen droegen ze hun
zondagse kleren. In beginsel waren ze ook bespottelijk, net als mijn moeder,
maar Barend scheen daar geen hinder van te ondervinden. Als hij zijn vader en
moeder zag staan schrok hij in het geheel niet. Hij liep zeer rustig naar ze toe
en kuste ze op beide wangen. Geen jongen haalde het in zijn hoofd te lachen.
Barend was niet iemand om wie gelachen werd. Hij deed alles op een kalme,
onwederspreekbare manier.
Het eindpunt van de bus, die uit het Westland kwam, was op de rechterhoek van de
Lijnbaan en het beginpunt van de nieuwe rit op de linkerhoek.
Als de passagiers waren uitgestapt maakte de lege bus een grote draai naar de
overkant. Tijdens dit ritje door een soort niemandsland, zat alleen de chauffeur
erin. En naast hem stond, voor of na schooltijd, dikwijls Barend. Hij stapte,
bij het eindpunt, gewoon in en praatte dat laatste stukje met de chauffeur op
een manier of hij ook iets met de bus te maken had. Gehóórd heb ik het nooit,
maar ik kon het zien. Soms lachte de chauffeur om iets dat Barend zei. Hij vond
het zeker leuk.
Het leek me geweldig dit ook eens te doen, maar ik dorst het niet aan Barend te
vragen. Hij zou vast van neen schudden, op zijn stille, besliste manier.
Mijn kans kwam pas toen hij griep kreeg en de school verzuimen moest. De eerste
keer gebeurde dit op een zaterdag. De meester las het verzuimlijstje voor.
‘Barend van Hout is afwezig omdat hij ziek is. Louis Boas en Roosje Polak zijn
afwezig, omdat zij Israëlieten zijn.’ Hij zei altijd Israëlieten, nooit
Joden.
Die zaterdag dorst ik de bus nog niet aan. Maar toen Barend dinsdag nog steeds
verzuimde, besloot ik de poging te wagen.
Ik ging bij het eindpunt staan en wachtte, toen de bus stopte, tot alle
passagiers waren uitgestapt. Toen klom ik haastig naar binnen.
‘Barend is ziek,’ zei ik.
De chauffeur sloot de deuren niet achter mij, zoals hij bij Barend altijd