dat zijn moeder waarschijnlijk in het verborgene voor hem had gemaakt van een
groen gordijn.
‘Wil je effe kijken in de lik?’ riep hij. Ik liep binnen. Er heerste een
feestelijke chaos. Overal kwam je sightseeërs tegen. Een door honger uitgeteerde
man met een te wijde hoed op nam mij mee naar de cel waarin hij, naar zijn
zeggen, ruim een jaar had doorgebracht, en inviteerde mij eens door het gaatje
in de deur te kijken. Ik deed het en zag een dikke landwachter op een krukje
zitten, droevig bezig zuinige hapjes te nemen van een klein appeltje.
‘Nou jij eens, hè schoft,’ riep de man en bonkte op de deur. Maar de landwachter
hoorde het niet.
Toen ik terug kwam op de binnenplaats hadden de bs'ers de open
laadbak van de vrachtauto volgestouwd met gevangenen die politie-uniformen
droegen. Ze moesten naast elkaar op hun knieën liggen, met hun handen op hun
hoofd. Shooting Will die hier blijkbaar een leidende rol vervulde, riep tegen
me: ‘Die zijn allemaal zo fout geweest als de hel! We brengen ze naar de
Levantkade. Als je soms meewilt?’
‘Goed,’ zei ik.
Ik opende de deur van de auto en ging naast de chauffeur zitten, ook een jongen
met een stengun. Hij zei: ‘Waarom die gosers nou zo nodig naar de Levantkade
moeten... Ik snap het niet. Er zit hier in iedere cel maar één man. En wij zaten
met z'n drieën of vieren.’
Hij haalde de stengun van z'n schouder en legde hem op zijn schoot.
‘Nou ja, ik ga er niet over,’ zei hij. ‘Ze doen maar. Bij mij in de straat hebben
ze drie meiden kaalgeschoren. De zeikers die dát doen... Nou worden ze ineens
flink. Je zou ze een doodschop geven. Maar goed, hoofdzaak is dat we weer vrij
zijn.’
Hij keek me aan.
‘Heb jij nog wat te roken?’ vroeg hij.
Ik gaf hem mijn doosje en hij rolde er een.
‘Buksjek?’ veronderstelde hij.
‘Nee, Belgisch.’
‘Ze moesten ons maar Engelse rantsoenen geven,’ vond hij. ‘We zijn toch óók
strijdkrachten, niet?’
De auto vertrok en verspreidde een dikke, zwarte walm. Op de Geldersekade
bleef-ie opeens staan. 't Was een oud beestje. Terwijl de jongen er aan begon te
sleutelen kwamen van alle kanten vale, door honger verdierlijkte mensen
aanrennen. Ze omringden de auto en begonnen hun haat uit te schreeuwen tegen de
mannen in de laadbak. Een van de gevangenen, een klein, dwars kereltje gaf, met
zijn handen op zijn hoofd geklemd, vin-