Aardig zijn
De kleine theesalon was nog helemaal Haags. Het meisje dat bediende in het zwart,
met zo'n minimaal wit schortje voor, had op een harmonische wijze alle tijd van
de wereld als haar gasten een gebakje uitzochten of het een keuze voor het leven
gold. Het meubilair was niet antiek - alleen maar voorbij. Er hingeen
ondefinieerbare geur van zoet en bitter. Uit een portretlijst keek een
markiezinnerig iemand arrogant op ons neer. Maar er viel niet veel te kijken,
want het was een stil uur.
Aan een tafeltje zaten twee vrouwen thee te drinken. De ene zei, toen ik in een
hoekje was gaan zitten: ‘Ach, ik kon zo weinig doen...’
Ze was ver in de vijftig en goed gekleed, maar ze miste de kilheid van de
modieuze dame, die achter haar façade onbereikbaar is geworden.
‘Hij was nooit meer eens lief tegen me,’ vervolgde ze. ‘Nou ja, ik bedoel niet...
Dat is bij mij ook over, hoor. Maar de kleinigheden. Iets aardigs zeggen. Zien
dat je wat nieuws aanhebt. Een bloemetje. “D'r staan toch al bloemen in het
huis,” zei hij dan. Maar die kocht ik zelf.’
De andere vrouw schonk thee in en zei: ‘Ik ken het. Zo worden ze allemaal.’
Haar toon was agressiever.
‘Ja, maar bij mij was het niet als bij jou,’ antwoordde de eerste vrouw
vriendelijk. ‘Hij had niemand anders. Nee hoor. Dat zou ik gemerkt hebben. Nee,
het kwam doordat hij zo ongelukkig was. In z'n werk. Zo'n fusie, weet je wel.
Hij kon het niet vinden met de man die opeens naast hem zat en eigenlijk net
zoveel te zeggen had als hij. En dan - hij begreep de moderne dingen niet meer.
Inspraak en zo. Daar zat hij 's avonds tegen mij over te schreeuwen. Ja, dan had
hij wel een glaasje op, natuurlijk. Ik moest heel voorzichtig zijn met mijn
antwoorden, anders was ik ook een vijand. Ik kon zo weinig doen. Hij was
ongelukkig. En helemaal alleen, eigenlijk.’
Ze glimlachte met een lichte zelfspot, die haar goed stond.
‘In m'n machteloosheid deed ik de gekste dingen,’ zei ze. ‘Uit een soort
bijgeloof. Ik noem maar wat. 's Ochtends, als hij onder de douche was geweest en
kwam ontbijten, liet ik alvast mijn bad vollopen. Héél vol. Weet je waarom?’
De andere vrouw schudde haar fraai gekapt hoofd.
‘Nou, dat was zo'n idee van me. Na het ontbijt vertrok hij naar kantoor. Weer
zo'n vreselijke dag voor hem. Dan ging ik in het bad. En als ik nou in het bad
geweest was, hè, dan trok ik de stop eruit en dan begon ik me heel snel aan te
kleden. Zo snel als ik maar kon. Want ik dacht dit. Als ik