mijn kindertijd, als ik het huis verliet, van achter zijn krant altijd riep:
‘Jas aan, pet op en op de stoep blijven,’ terwijl ik vier keer moest oversteken
om mijn school te kunnen bereiken. De man wendde zich weer tot de student en
zei: ‘Die vent op de tv, hè, waar jij over sprak - die heb ik ook gehoord.
Wroeging had-ie, omdat-ie in Indië als soldaat mensen had gedood. Wroeging...
Wat heeft dat nou in? Dan kan ik ook wel wroeging hebben. Ik heb daar ook op
mensen geschoten.’
‘Geef mij een portie leverworst van je,’ riep de bejaarde tegen de kastelein.
‘Vroeger at ik ook graag leverworst,’ zei de man met de sneehoed, glimlachend als
iemand die uitkomt voor een zijner lieve charmes. ‘Ik borrelde toen regelmatig
in een andere zaak, omdat ik daar vlak bij woonde. En ik at vaak leverworst -
daar kom ik rond voor uit. Maar op een middag - ik wou net een portie bestellen
- komt die reiziger van die leverworstfabriek binnen om de order op te nemen.
Nou had die man een bepaalde gelaatsziekte, die z'n neus grotendeels had
weggevreten. Je kon bij 'm naar binnen kijken. Goed, zo'n man moet ook door het
leven, niet - dat kan ik billijken. Maar leverworst heb ik sindsdien nooit meer
genuttigd. Ik moest altijd aan die neus denken. Waarom reist zo iemand in
leverworst? Waarom niet in ijzerwaren. Dat deert niemand. Geef ons nog een
borreltje. En doe 'm vol, ouwe dief. De vorige was eb.’
Fransje kwam terug met de zak petat en ging op een kruk zitten.
‘Eet smakelijk, jochie,’ zei de man met een waarschijnlijk gemeende tederheid,
die echter geveinsd klonk omdat hij niet acteren kon. En weer tegen de student:
‘Hij was er nog niet toen ik Jan de soldaat moest spelen in Indië. En jij zat
ook nog in de verrekijker van je ouwe heer. En nou zeg je wel dat we 't nooit
hadden moeten doen, maar wij werden toevallig eens een keertje óók maar
gestuurd, hou je daar effe rekening mee? 't Was oorlog en dan schiet je. Daar
had je die spuit voor. En die jongens tegenover je schoten toch ook? Ik zal er
wel eens een paar geraakt hebben, daar kom ik rond voor uit. Maar dat moet je
filosofisch bekijken...’
‘Die mensen vochten voor hun vrijheid,’ sprak de student.
‘Daar blijf ik buiten,’ zei de man. ‘'t Gaat om de wroeging. Hoe kan ik die nou
hebben? Je valt aan. Met duizend man. Tegen duizend man. Je schiet. De anderen
schieten ook. Je ziet ze wel vallen. Maar hoe kan ik nou weten dat 't door mijn
kogels komt? Filosofisch moet je het bekijken. Dat deden we allemaal. De pure
Hollanders dan. Die Indo'tjes waren veel feller. Het gemengde bloed, weet je
wel? Maar wij Hollanders - néé. Wij waren realistisch. Nóg hoor. We hebben
regelmatig reünie. Laatst was er ook een die over wroeging begon. Ik zei:
“Jongen, gezellig blijven, hè.” Nou,