achtig gezichtje had een wat kneuterige glimlach zich metterwoon gevestigd.
Hans verhief zich traag en hing ook zijn jasje op. Het had een kraag van
rattebont. Zo zag het er tenminste uit. Hij leek - anders dan Frieda - op zijn
moeder. Een schrale, vroeg oude man was hij, al aardig kalend. Er ging een
treurig soort onbeholpenheid van hem uit. Alles wat kon breken zou hij stellig
uit zijn handen laten vallen. Er bestaan vrouwen die door het type worden
vertederd, maar talrijk zijn ze niet. Toen hij weer zat, vroeg mamsje: ‘Willen
jullie een bonbonnetje snoepen?’
Frieda knikte en Hans zei toonloos: ‘Graag.’ De zeekapitein keek even van opzij
naar hem. ‘Zak,’ dacht hij.
De trein stopte bij het voorstation van de provinciestad en even later kwam een
zeer oude, licht vibrerende heer in het zwart de coupé binnen.
‘Maar nee - dominee!’ riep mamsje, met de mond vol bonbon. De grijsaard schrok
als iemand die uit een hinderlaag wordt besprongen en sprak toen: ‘Gunst,
mevrouw Bakker. Gunst, wat leuk nu toch.’
Hij liet een dorre hand rondgaan, zeggende: ‘En daar hebben we warempel Hans en
daar hebben we Frietje...’
‘'t Is nou Frieda, hoor,’ riep mamsje. ‘Frietje noemden we haar vroeger, in uw
tijd, toen m'n man nog leefde. Dat was zijn woordje. Frietje.’
‘Gunst ja, dat is ook al weer jaren terug,’ zei de dominee, met een uitgeput
soort geestdrift. ‘Waar blijft de tijd. Hans en Frietje. Toen ik met
welverdiende rust ging waren jullie nog jongelui. En nu - al lang getrouwd
zeker?’
‘Nee, dominee,’ sprak mamsje fier, ‘ze zijn nog steeds bij moeder. Ze willen
nergens anders wezen. Ze hebben 't te goed bij moeder, zeker...’
‘Gunst,’ zei de dominee. Hij hield van dat woord. Je moet toch iets hebben als je
niet vloeken mag. De zeekapitein manoeuvreerde krakerig met de krant en verdween
er weer achter. Nu zei mamsje op een toon vol naïeve trots: ‘Ach weet u, toen ze
nog kinderen waren, hè, toen hadden ze natuurlijk wel eens ruzietjes. Een broer
met z'n kleine zusje, niet waar? Normaal. Maar dat is al lang voorbij. Ze gaan
nu al jaren en jaren zó harmonisch met elkaar om.’
Ze nam nog een bonbon uit het zakje, maar bleef er mee tussen duim en vinger
zitten toen ze vertederd vervolgde: ‘Als ik u nou toch vertel, hè. Nog altijd is
het zo dat Frieda maar het liefst bij Hans in bed kruipt. Net als vroeger. Dat
vindt ze zo lekker warm, zegt ze. Hè Frieda?’
De zeekapitein liet de krant met een schok zakken en keek mij cynisch aan. Ik
trok alleen mijn wenkbrauwen maar wat op.
‘Hè toe, mams...’ zei Frieda. Ze sloeg haar broeierige ogen neer en vouwde de
handen in haar schoot. Ik gaf mijn gelaat een neutrale uitdruk-