Er viel een stilte. De portier wist zijn door ervaring gelooid pokerface gaaf te
bewaren, maar de vestiairejuffrouw hing verlekkerd te kijken, als een pyromaan
die het paleis op de Dam ziet afbranden.
‘De bar is boven,’ zei de man, met een gebaar naar de trap. Terwijl het meisje
begon te stijgen, fluisterde hij zijn vrouw toe: ‘Wacht beneden in 't café even
op me. Ik kom zó.’
Hij snelde achter Lilly aan en haalde haar halverwege de trap in.
‘Ik heb me, geloof ik, lelijk in een wespennest gestoken,’ zei ze moedeloos.
‘Och...’ antwoordde hij.
‘Je vrouw lijkt me reuze simputtiek,’ vond ze.
‘Ja, dat is ze,’ zei hij met tegenzin. Hij was blij dat ze dit gesprek niet horen
kon en begon een beetje de pest in te krijgen. Boven stond Joop niet achter de
bar, maar een vreemde vent, die hij nog nooit had gezien.
‘En - wat zal 't zijn?’ vroeg de man, met een glimlach die zijn gelaatsspieren
bij deurwaardersexploot was afgedwongen.
‘Ik heb eigenlijk 'n beetje honger,’ zei ze. ‘Vin-je 't gek?’
‘Welnee...’
‘Als ik u iets mag aanbevelen,’ sprak de barman, ‘onze plat spécial is érg goed.
Wat kreeft. Wat krab. Wat zalm. Een fijne saus...’
‘Ja, dat lijkt me wel,’ zei ze.
Op de kaart zag de man met één oogopslag dat 't grapje zes vijftig kostte.
‘Waar is Joop eigenlijk?’ vroeg hij desperaat, want hij dacht aan zijn drie
gulden.
‘Buikgriep,’ zei de bartender sonoor.
Hij schoof het luikje op en riep: ‘Een spécial - één.’
De man liet zich van de kruk glijden.
‘Excuseer je me even?’ vroeg hij, ‘m'n sigaretten zitten nog in m'n jas.’
Toen hij de bar uit kwam, botste hij tegen de gerant op, die zei: ‘Uw vrouw zit
beneden, weet u dat?’
‘Ja, dat weet ik,’ snauwde hij.
‘Gunst, ik zeg 't maar. Ik denk goed te doen,’ pruttelde de ander.
De man rende de trap af en ging het café binnen. Annie zat met een krant achter
een kop koffie.
‘En, is Sneeuwwitje weg?’ vroeg ze.
‘Nee, nog niet,’ antwoordde hij, ‘maar - heb je even een tientje voor me?’
‘Wat drinkt ze dan? Radium?’ vroeg ze.
‘Ze wil eten,’ zei de man geprikkeld.