De thee is op. Acht uur vijftien. Ik waag het maar. De enge kleren weer aan en
ontbijtwaarts, om te schuilen achter de krant. Als de mensen niet ochtendziek
waren, zouden er geen ochtendbladen bestaan. Je zou ook gewoon een schermpje
kunnen nemen, maar dan zeggen ze: ‘Kijk, die man zit achter een schermpje.’ Het
is tegen de afspraak. Er hoort wat op gedrukt te staan - moord, gossip, oorlog,
al die boel waar je niets aan doen kunt.
‘Your tea, sir,’ zegt de kelner.
Haar stem speelt nog door mijn hoofd. Prettig. ‘Het is heel koud,’ meldt de krant
over vier kolom. Nou, dat vóél ik. Toch zou het wel leuk zijn als de kranten het
altijd deden. Grote kop: ‘Dag weer begonnen.’ Tweede kop: ‘Duizenden gingen naar
hun werk.’ En dan een lang stuk over hoe we opstonden, thee dronken,
nadachten...
‘Ting... ting... ting...’ meent de pendule.
Negen uur. ‘Nine o'clock, sir.’ De prettige alt blijft in me hangen. Op de gang
naar de straat kijk ik naar de gestalte uit, maar zie haar niet. Pas de volgende
ochtend waart zij weer, glaswerk-tinkelend, door mijn brakke schemer. De
thee-fee. Dág.
's Middags brengt een Engelse kennis mij in zijn club - zo'n echte oude, in het
hart van de stad, waar alles omslachtig moet toegaan, omdat het vroeger zin had.
Er zijn immense leeszalen waar je, met Walter Scott op de knie, kunt dutten in
lederen fauteuils... Silence. Vrouwen mogen er trouwens niet
in. Het is een behaaglijke egelstelling van correcte echtgenoten die soms even
geen gezeur willen.
‘Als u schrijven moet, kunt u het hier wel doen,’ zegt mijn kennis, een deur
openend. Een klein, droevig spookkamertje, niet erg geschikt om een vrolijk
stukje te verzinnen. De gebroeders Karamazoff zou beter lukken
maar die schrijf ik zo zelden. Ik blijf alleen achter en kijk naar mijn pen.
Weer eens over de poes? Maar moet je daarvoor naar Londen? Ik ken een Groningse
schilder, die naar Maastricht reisde om eens een andere atmosfeer op te snuiven.
Hij kwam terug met een tekening van een telegraafpaal. Rilke zei het al:
‘Reisen? Wohin? Die Fernen sind im Herzen...’
‘Your tea, sir,’ zegt de clubbediende.
Ik zou eigenlijk best een bloemetje voor dat meisje kunnen meebrengen. Morgen
reis ik af en zo'n prettige alt tegen een door slaap verkreukeld mandier zit
naar mijn gevoel ergens niet in die tien procent service. De volgende ochtend
koop ik 'n klein, violet ruikertje en ga haar zoeken Maar ze is nergens - heb ik
haar maar gedroomd? Omdat ik met die bloemetjes in de hand niet terug wil naar
Holland, zeg ik eindelijk tegen een oude opoe, die op haar knieën in de gang
ligt om de loper te borstelen: