den kon nemen en ‘maar met die twaalf filisters op moest
donderen naar Jeruzalem.’
De beeldhouwer wilde hem toen op zijn gezicht timmeren.
‘Sindsdien meed Schopenhauer het café,’ staat er.
De Engelse dames drinken nog steeds thee en er zijn nu ook acht Amerikanen
binnen, die niet zacht kunnen spreken.
Maar tóch...
Al mag het dan allemaal gerestaureerd en verdeftigd zijn - hier was toch de
heilige ruimte waar misschien Gogol op het idee kwam om ‘De revisor’ te
schrijven. En het is toch mogelijk dat Andersen, daarginds, in die hoek, na het
luisteren naar een zwetsgesprek over een modekunstenaar die je, op straffe van
verdoemenis, een jaar lang een genie moet vinden, heeft gedacht: Daar zit
eigenlijk een sprookje in. Ik zou het ‘De nieuwe kleren van de keizer’ kunnen
noemen of zo iets...
En het zou toch kúnnen dat Mark Twain dáár in die andere hoek tegen een zeer
geleerde heer, die lange tijd tegen hem aanpraatte als een omgevallen
boekenkast, heeft gezegd: ‘U weet alles wat er te weten valt en ik weet de
rest.’
Neen, tóch blijft het een heilige plaats.
Er bestaat een brief van Stendhal uit 1825, die Kesten aanhaalt.
In die dagen liep er een meneer Stefano door Rome en iedereen beweerde dat hij
als twee druppelen water op Stendhal leek.